Twee Rijnlandsche novellen
(1935)–Anton Bergmann– Auteursrecht onbekend
[pagina 38]
| |
neef,’ antwoordde de Dorre Rots, ‘mogelijk zal het hart van Dietrich ontwaken bij het prachtig schouwspel der natuur!’ ‘Het Felsenbier schijnt op hem meer invloed te hebben,’ lachte de professor. ‘In alle geval moeten wij hen opzoeken; want God weet, wat lieber neef in zijn waanzin uitricht.’ De dames gingen hun toilet maken voor de terugreis, Edward bleef bij Fräulein Othilie - natuurlijk; - aan den doctor en mij viel de last te beurt, om de tantjes te gaan opsporen. Wij hadden reeds lang rondgeloopen en geroepen, toen zich bij het omdraaien van een hoek, de onverwachtste vertooning voordeed. Op den boord des waters stonden de twee vrouwtjes, wit van ontroering, de armen ten hemel geheven, heesch van schreeuwen en gillen. Vooraan in het meer zat de dikke Dietrich zoo naakt als een pier, zoo vet als een das, ons met verwilderde oogen aankijkend, en gillend: ‘ik wil zwemmen, ik wil zwemmen!’ - en hij zwom. 't Was aandoenlijk en tevens belachelijk, de wijfjes te zien over en weer huppelen op het strand, zon en maan bezwerend, hemel en aarde aanroepend. Zij noemden Dietrich hun liefsten neef, hun eenigen schat, hun herzliches kind. - Maar hoe meer zij baden en smeekten, klaagden en kermden, des te meer plonste en plaste, duikelde en dobberde de booze Dietrich, soms als een doode op de baren uitgestrekt, en dan weer als een dolfijn het water in de hoogte blazend. ‘Och mijne heeren!’ riepen de zusterkens op ons toeloopend, ‘hebt medelijden, redt hem uit het gevaar! Bewaart zijn leven, zijn kostelijke leven!’ | |
[pagina 39]
| |
- ‘De hoop van ons oud adellijk huis!’ steunde de oudste. - ‘De eenige ridder van onzen vermaarden stam!’ weende de jongere. - ‘De laatste der Spitssteinen,’ kreten zij te zamen uit, - en Dietrich duikelde altijd voort. De professor kon het niet langer aanzien, en beval den neef aanstonds uit het water te komen. Maakte dit ernstig woord indruk op hem? Althans hij kwam op handen en voeten aangekropen, beslijkt van onder tot boven, met groen overdekt van top tot teen. De tantjes vielen op hem, alsof zij een schat wedergevonden hadden; met hals- en zakdoeken, met shawls en foulards, met al wat zij onder de hand kregen, begonnen zij den vetten jongeling te kuischen en te poetsen, te wrijven en te strijken met zooveel zorg, dat de laatste der Spitssteinen na het koud bad niet alleen niet moest niezen, laat staan hoesten. |
|