Twee Rijnlandsche novellen
(1935)–Anton Bergmann– Auteursrecht onbekendIII. Het Duitsche pensionHonnef heet het Duitsche Nizza. Gelegen te midden der vruchtbare vlakte, die zich tusschen het Siebengebirge en den Rijn uitstrekt, is dit stadje door bergen van duizend voet hoog tegen de koude winden beschut. - De ruwe noordewind is er onbekend. - De droge oostewind dringt er niet door. Daarom wordt het verblijf van Honnef aanbevolen aan zwakke gestellen en arme borstlijders, die nog wat verlenging zoeken voor hun lijden en bescherming voor het | |
[pagina 20]
| |
levenslampje, dat zoo flauwtjes flikkert, en door het kleinste tochtje zou uitgeblazen worden. Hetgeen niet belet, dat vele gezonden er den zomer doorbrengen, om verre van spoorwegen en stoombooten, van Engelschen en pakjesdragers, van cicerone's en koetsiers, de milde en zoele lucht in te ademen en het stille leven te genieten. Ook zijn er in die streek een groot getal zoogenaamde pensions tot stand gekomen. Een Duitsch of beter Zwitsersch pension heeft niets gemeens met eene kostschool. - 't Is eene soort van gasthof, bijzonder ingericht voor lang verblijf. - Voorbijgaande reizigers worden opgenomen, doch meestal brengen er de gasten eene of meer weken door, tegen den vastgestelden pensionprijs van vijf, zes frank per dag, logies, morgen-, middag- en avondeten inbegrepen. Naar zulk eene inrichting werden wij gebracht. Me dunkt, ik zie ons nog aanlanden voor het houten hek, voorafgegaan door onzen Rolandsecker, beladen als een muilezel, en gevolgd door Edward, wiens moed in zijn schoenen hing. De hooge, witte woning met groene luiken lag aan 't einde van een lachend voorhof, met oleanders, oranje- en vijgeboomen versierd. Twee bejaarde dames zaten onder een prieeltje te breien bij een vetten en gezonden broer, die, op twee stoelen uitgestrekt, kunstige rookwolkjes in de lucht blies. Tegen de huisdeur rustte een vlindernetje en een blauw parasoltje, met keurig amberstokje. Op het pleintje dansten, speelden en jubelden eenige jeugdige snaken, en vervulden de lucht met hun vroolijk gejuich. Aanstonds was het akkoord gesloten. De schipper kreeg zijne zes groschen und das Trink- | |
[pagina 21]
| |
geld, en wij namen bezit van twee fraaie kamertjes, met uitzicht op de weelderige landouwen van Honnef aan onze voeten, den frisschen Rijn en de donkere bergen in de verte. Edward vond er niets op af te dingen; enkel maakte hij de opmerking, dat het uitzicht van zijn huis op de Schelde en St. Pietersberg voor dit Rijnlandschap niet moest onderdoen. Toen wij ons toilet een weinig hersteld hadden, en Edward uitgeklaagd raakte over de wederwaardigheden der reis en het ongemak, dat men buitenshuis, ‘waar men het toch zoo goed heeft’ gaat zoeken, begaven wij ons naar de Speisesaal, waar zich het gezelschap bijna geheel vereenigd bevond. De gastheer, dien men Herr Doctor noemde, en die inderdaad de menschen terzelfder tijd voedde en genas, en de eervolle betrekking van geneesheer met het meer winstgevend stieltje van hôtelier in zijn persoon vereenigde, stelde ons als Herren.... aus Belgien aan de verschillende vreemden voor. Daar was vooreerst Frau Stuyp en haar dochtertje, Jetje Stuyp, een lief bakvischjeGa naar voetnoot1), dat beloofde eene prachtige meid te worden - en wij groetten. Toen kwam Frau Gerichtsratin Rommelsdorff aus Remsberg - en wij bogen. Daarop volgde Gnädige Frau von Spitsstein von dem Herzstein zu dem Rufferstein, Rittergutsbesitserin aus Schlesien, met hare gnädige zuster nebst haren edelen neef, Baron | |
[pagina 22]
| |
Dietrich, Freiherr van al de voormelde Steinen - en wij plooiden ons meer dan ooit. Eindelijk sloot Fräulein Othilie Schmetterling geheel alleen, aus Neuwied, waardiglijk de lijst der voorgestelden. Wij moesten ons bepalen nog dieper te neigen, alhoewel wij gaarne op onze knieën zouden gevallen zijn, zoo schitterend schoon was deze blondine, zoo aantrekkelijk en bekoorlijk zweefden haar de lange krullen langs het frisch en lachend gelaat. Al de Gerichts- en andere -raten, al de Steinen, Genadens en Barons zouden wij gegeven hebben voor de eenige Othilie, zonder eerenaam of titel. |
|