‘God heeft uwen wensch aangehoord? Vrede en tevredenheid zijn steeds uw deel geweest?’ vroeg ik diep getroffen.
‘Wij hebben, gelijk allen, onzen tegenspoed en onze beproevingen gehad; doch de Hemel heeft ons niet verlaten.
Onze dalen zagen wij door vreemde overweldigers overstroomen. De Fransche republiekeinen hebben in woeste drift onze valleien verwoest, onze dorpen verbrand, ons vaderland vernederd.
In die nare stonden herhaalden wij steeds Gott mit uns’, en de oude moed en de oude trouw der vaderen hebben ons gered.
‘En thans!’ voegde hij er mismoedig bij.
‘O thans,’ antwoordde ik, ‘hebt gij niets meer te vreezen. Zwitserland is beschut door een bolwerk sterker dan alle legers, door de genegenheid der volkeren, die in de Zwitsersche kantons den oorsprong en de eerste zetelplaats der vrijheid begroeten.’
‘Een erger gevaar bedreigt ons thans,’ hernam de oude man met eenen toon van droefheid in de stem, die getuigde, doe diep hem het heil zijns geslachts aan het harte lag. ‘Het is niet alleen voor de onafhankelijkheid des lands, het is voor ons geheel volksbestaan, voor onze zeden, onze gebruiken, onze taal zelfs, dat wij beven moeten.’
‘Vroeger leefden wij vrij en gelukkig in onze afgeslotene valleien. Wij vonden welvaart en overvloed in onze weiden en wouden, vrede en geluk in onze eenvoudige levenswijze.
Nauwelijks drong hier soms in jaren een enkel reiziger door; doch de zedeloosheid, de ondeugd bleven ons vreemd, de misdaad was schier onbekend.
De stroom vreemdelingen brengt thans misschien millioenen in het land, doch, terzelfder tijd, de bedorvenheid der steden, den twist en de afgunst tusschen de naastbestaanden, dikwijls de oneer en de schande in de huisgezinnen.
Ja,’ herhaalde hij, zich tot Brigitta wendend en haar de hand losrukkend, ‘bewaar altijd, mijn kind, het kostbaarste wat een volk kan bezitten, zijnen eigen haard en zijne eigen deugd, en herhaal meer dan ooit de spreuk, welke het huisje uws vaders tegen verval en ondergang heeft beschut.’
Het meisje, diep bewogen, kon hare tranen niet bedwingen. Zij omhelsde den ouden grootvader, terwijl ik diep ontroerd, mij stil verwijderde, als vaarwel aan het schippershuisje, de spreuk herhalend, die boven den ingang stond: Gott mit uns.