‘Zeker weder het geld?’ vraag ik half boos.
‘Ja het geld,’ herneemt hij met evenveel vuur, alsof hij de heiligste zaak verdedigde. ‘Ja het geld, doel en middel van alle streven, oorzaak en bekroning van elk werk, begin en einde van alles.’
‘En de verhevene gaven van den mensch, de moed, de eer, de vriendschap, de liefde, de deugd?... rekent gij dit alles voor niets?’ val ik hem verontwaardigd in de rede.
Hij, schokschouderend, trekt een gouden dollarstuk uit den geldbeugel, en houdt het mij schertsend voor de oogen.
‘Zie dit stuk,’ roept hij zegevierend uit, aan de eene zijde, de sterren der Vereenigde Staten, aan de andere den Amerikaanschen Adelaar met de bliksemschichten tusschen zijne klauwen. Daaraan moet alles gehoorzamen. Daarvoor verkwijnt de moed, verdwijnt de eer, verraadt de vriendschap, bezwijkt de liefde en kruipt de deugd.
‘Door dezen Arend zal Amerika de oude wereld overwinnen en alles doen buigen.’
Dit was de gewone slotrede onzer geschillen.
Zou het waar zijn, wat elke Amerikaan vast gelooft, vele denkers voorzeggen, sommige wijsgeeren bevestigen, dat het rijk, hetwelk wij in het Westen zien opstaan en groeien met verbazende kracht, bestemd is om het grijze Europa te onttronen, gelijk Europa eens het zieltogend Azië vervangen heeft?
De beschaving en de overmacht reizen, volgens hen, van het Oosten naar het Westen, van Indië naar Assyrië, van Babylonië naar Egypte, van Theben naar Athene, van Griekenland naar Rome, van Italië naar het Noorden onzes werelddeels, om ten laatste het uitgeputte en onvruchtbaar geworden Europa geheel te verlaten, binnen eeuwen en eeuwen, wanneer de enkele overlevende stammen der Europeesche naties - tot ellendige zwervers vervallen - zullen ronddwalen tusschen de puinhopen onzer steden en paleizen, gelijk de roofzieke Arabier zich thans verschuilt in de armzalige overblijfsels van Babel en Ninive, de wondersteden van weleer.
Al die gedachten doorwoelden mijnen geest.
Intusschen bruiste de Giessbach immer voort, gelijk vóór duizenden jaren, toen nog geen mensch dezen bodem had betreden, en gelijk nog na duizenden jaren, als de drom van reizigers en jaarlijksche bezoekers voor immer zal verdwenen