in tegenwoordigheid van Cujacius en Justinianus! Ik zie Stockman u reeds bedreigen en Voet springt aanstonds van zijn schap!’
‘Gij hebt wel te lachen,’ hernam ik, ‘maar hoeveel zieken heeft de heer dokter reeds bezocht?’
‘Ho!’ zeide hij losweg, ‘den geheelen morgen bracht ik in het gasthuis door. Schoone gevallen, vriendlief: ziekten, die ik zelfs niet wist, dat bestonden; ja, de natuur is onuitputtelijk... in kwalen en ellenden. En dan,’ fluisterde hij m' in het oor, ‘ik ben driemaal haar huis voorbijgeloopen.’
‘En zij zat voor het raam? Gij hebt haar gezien, gegroet?’
‘Kom, Ernest, gij vraagt te veel. Er was niemand aan huis dan het kleine zusterken, een engelachtig kind.’
‘En dat is alles?’
‘Welhoe, is het niet genoeg voor vandaag?’ en August danste de kamer rond, alsof hij de gelukkigste der minnaars was.
Eens op dit onderwerp, waren cliënten en processen, patiënten en schoone gevallen spoedig vergeten. De toekomst kreeg hare schitterende tonen weder, en wij vervielen in onze zoo dikwijls teleurgestelde, doch altijd zoo genoeglijke, zoo gelukkige droomerijen. August had natuurlijk ook zijne liefde: wee hem, die er geene heeft op dien leeftijd!
Het onwetend voorwerp zijner genegenheid was de oudste dochter van eenen beambte van 't ministerie. Ik zeg onwetend voorwerp; want het meisje heeft misschien nooit geweten, welke blakende vlam mijn vriend voor haar koesterde.
Hij had haar nooit gesproken, nooit gegroet, zelfs nooit rechtaf aangekeken. Al de liefdeblijken bestonden in ontelbare wandelingen op den boulevard, en gelukte het hem, haar lief gezichtje te bespeuren achter de bloemen, die het venster versierden, dan kreeg ik zeker den opgeruimden vriend op mijne kamer en namen zijne confidentiën den geheelen avond weg.
‘Wat is zij toch schoon!’ zeide de goede jongen, ‘hoe bevalling hare houding, hoe teeder haar blik!’ voor de stem moest hij geen bewonderingswoord zoeken, hij had ze nooit gehoord.
‘Zie, Ernest, ik zal het haar mogelijk nooit kunnen zeggen, maar op aarde is nooit eene vrouw vuriger aanbeden, driftiger bemind geweest dan zij.’
Ik wilde den jongen moed geven, hem tot handelen aan-