| |
| |
| |
De advocatenwereld.
Hoevele dagen heb ik op dit tijdstip treurig zien beginnen en langzaam heenglijden, dagen van bittere verveling en sombere moedeloosheid!
Aanleg ontbrak mij niet, liefde voor het werk evemin; doch wie arbeidt zonder vooruitzicht? wie legt zich op iets toe zonder doel?
Mistroostig bracht ik uren en uren door, soms voor het raam, in nederige bewondering voor de eerbiedwaardige zuilen van het Justitiepaleis, waar tusschenuit maar niemand tot mij kwam; dan weder voor mijnen lessenaar, waarop de gesloten wetboeken naar adviezen lagen te wachten, totdat ik eenen nutteloozen dag te meer met een wandeling door mijne kamer sloot.
Op de meest zichtbare plaats hing, tegen den muur, de officieele lijst der tweehonderd zeven en veertig rechtsgeleerden, die bij het Hof van Beroep zijn ingeschreven. Die lange tabel begon met den naam van eenen oud-minister, die in 1810 zijn examen aflegde, en eindigde met dien van uwen onderdanigen dienaar, die bijna vijftig jaar later gepromoveerd werd.
Gedurende die halve eeuw, welke den oudsten van den jongsten scheidt, zijn er vele verschenen en verdwenen; doch stel u gerust, daar blijven er nog immer genoeg over. Er bestaan altijd meer rechtsgeeerden dan cliënten, meer advocaten dan processen.
Meermaals stond ik in beschouwing voor die lijst en las, niet zonder zekere fierheid, mijn nietig naampje nevens die van zoovele uitstekende mannen.
‘Ernest jongen,’ zeide ik mij op eenen avond, als ik de lijst eens te meer overspeld had, ‘na zeven jaren kleine studiën - Grieksch en Latijn, - na vier jaar hoogeschool - Romeinsch en hedendaagsch recht, - na drie jaar stage en eenige pro Deo's - zijt gij eindelijk advocaat. Maar weet
| |
| |
gij wel, wat advocaat zijn beduidt? Wat is een advocaat?’
Ik had daar tweehonderd zeven en veetig namen van praktizijns onder de oogen. - Ik ondervroeg ze allen, den eenen voor, den anderen na, en geen die mij hetzelfde antwoord gaf.
‘Een advocaat,’ verzekerden eenigen, ‘is een man van aanzien en gewicht, die in stad een prachtig huis bewoont, op 't land een mooi buitengoed bezit; een man, die 's morgens spreekt op de rechtbank, 's namiddags in de Tweede Kamer en 's avonds in de eerste salons, en wiens woord overal als eene godspraak wordt aanhoord. De advocatentitel leidt tot alles...’
‘Ja, zelfs naar het gasthuis!’ antwoordt eene meerderheid van andere stemmen, welke de eerste overschreeuwen. Bedrieglijke glans, valsche beloften, bittere misleiding, pijnlijke ontgoocheling, - ziedaar voor hen het advocaatschap.
Er bestaat inderdaad geene betrekking, waarver het publiek zich meer bedriegt dan over de loopbaan van den rechtsgeleerde.
Geen kruidenier of nijveraar, geen brouwer of landman, die ooit de zegepraal van eenen advocaat, het welgelukken van eenen jongeling zijner kennis heeft bijgewoond, of hij droomt voor zijnen zoon dezelfde eer, denzelfden roem. Zijn jongen zal advocaat worden. Hij weet, eilaas! niet, dat juist in dit vak het welgelukken van eenigen, de loopbaan sluit voor honderd anderen; dat in geen beroep kunde, aanleg, ijver, werkzaamheid zoo vaak uitsterven in eene werkeloosheid zonder doel, in een streven zonder vooruitzicht.
Werpt eenen oogopslag op de lijst der advocaten.
Op de tweehonderd vijftig, welke te Brussel ingeschreven zijn, hoeveel zoudt gij er tellen, die eenige belooning vinden in hun beroep? Zeker geene vijftig. Voor de anderen blijft het wetenschappelijk kapitaal zonder interest, de verkregene kennis zonder gebruik.
Terwijl de koopman, de nijveraar zijnen aanleg kan benuttigen, dragen de kostelijke studiën van den rechtsgeleerde weinig of geene vruchten. Niet dat hij niet wil of kan, maar omdat niemand hem uit zijne vergetelheid komt trekken, en de gelegenheid om zich te toonen ontbreekt.
De advocaten, zoo spreekt men er over, maken maar eene familie, maar een genus uit; doch de species zijn oneindig, hunne lotgevallen zeer verschillend.
| |
| |
De advocaat is een wezen, dat pleit, - alhoewel er meer advocaten zijn, die nooit pleiten.
De advocaat is een mensch, die raad geeft, - alhoewel er vele zijn, die nooit aan iemand raad gaven, en die met zich zelven geenen raad weten.
Er zijn advocaten, die het kennen om zwart op wit te zetten, gelijk de boeren het noemen; - maar men vindt ook advocaten, die het maar niet kunnen gedaan krijgen om wit uit zwart te houden.
Er bestaan advocaten, die minister worden, zelfs minister van openbare werken: - een advocaat is voor alles bruikbaar - doch er bestaan veel meer advocaten, welke hun leven slijten met de openbare werken kosteloos te bezichtigen. Men vindt groote, maar zeer kleine advocaten, - verhevene, doch ook lage, - vlugge en veel trage advocaten, - advocaten, van wie geheel het land spreekt, en advocaatjes, van wie niemand gewaagt, - welsprekende, diepzinnige, voorzichtige, eerzame, eervolle, eerbare, eerlooze en zelfs eerlijke advocaten, - advocaten, die scherp, stekend, bijtend spreken, en andere, wier woord als honig vloeit.
Mr. Steenberg is hoog van gestalte. Zijn mager lichaam steekt ten minste vijf voet boven de bank der verdediging uit; zijne lange armen beschrijven onmetelijke kringen en kronkels in de lucht, en wanneer zijne zware hand zich dreigend naar u uitstrekt, voelt gij u wegsmelten van vrees en schrik. Zijne stem klinkt geweldig, zijne woorden slaan duchtig door, zijn vuur kent paal noch perk.
Als gij ooit voor laster wordt vervolgd, kan ik u Mr. Steenberg aanbevelen. Hij zal u niet doen vrijspreken, o neen, - dat is zijne zaak niet, - maar uwe tegenpartij zal hij verbijsteren, vergruizen, verbrijzelen en haar veel meer naar het hoofd werpen dan gij ooit hebt durven denken.
Mr. Jolibois, integendeel, heeft moeite om zijn klein koppeken boven den lessenaar te steken. Zijn pieperig stemmetje kent geen sterk geluid, geene woeste bewegingen. Al de tonen zijn zoet en teeder. Het is de nachtegaal, die kweelt en neuriet onder de bladeren. De zachte gebaren streelen en vleien, de zoetaardige blikken fleemen en verleiden. Niemand beter dan hij, kan het lijden afschilderen eener miskende echtgenoote, medelijden inboezemen voor eenen onbezonnen stap, bloemen strooien op eene schuldige zwakheid. Hij is bij uitstek de vertrouweling der dames, welke eene
| |
| |
echtscheiding verlangen. Teergevoelige vrouwen, welke de wereld niet verstaat, gaat tot hem, hij zal u begrijpen, en gij zult troost en leniging vinden in zijn teergevoelig hart!
Iedereen kent Mr. Trekkers, een oud praktizijn. Mr. Trekkers is zelf rechter geweest in vroegere tijden, en hij weet wat eenen rechter toekomt; de zwakheid van het menschelijk gestel heeft voor hem geene geheimen.
Bij ondervinding weet hij, dat een man, wiens beroep het is alle dagen vier uren oor te zijn, dikwijls alles doet behalve luisteren.
Ook herhaalt hij elke beweegreden ten minste drie keeren, - eens voor iederen rechter; - en ontwaart hij geene teekenen van ongeduld, dan doet hij er eene vierde repetitie bij, en het is dikwijls de eenige, die treft.
Zijne pleidooien zijn lang, uitgebreid, eindeloos, maar ook volledig en van aard om de cliënten te voldoen, die altijd vinden, dat men niet genoeg zegt over hunne zaak.
Het stelsel van Mr. Slagers rust op dezelfde waarneming, het middel alleen verschilt.
Al wat weinig belang oplevert, in eene zaak, verhaalt confrater Slagers op flauwen slependen toon; - stilte en kalmte heerschen in zijne voordracht; op eens, onverwachts, een donderend geluid: zijne stem barst los in schelle klanken, -'tis een krakende bliksem, die doet opschieten al wat sluimerde, doet opzien al wat sliep. Confrater Slagers maakt van dit oogenblik van algemeene bezorgdheid en aandacht gebruik om de voornaamste punten van zijn pleidooi vooruit te zetten. - Waarna, bij zijn zoet gefluister, vrede en zachte sluimering weder herleven in de eens zoo fel geschokte natuur.
Men wil hebben, dat niemand vollediger vonnissen bekomt dan confrater Slagers.
De verontwaardiging is de toon van advocaat Laarman. Die man is verontwaardigd in 't begin, verontwaardigd in 't midden, verontwaardigd op 't einde. Een hond, die verloren is, een gemeenschappelijke muur, die beschadigd werd, een waterloop, welken men heeft opgestopt, een doorgang, die belemmerd is, brengen bij hem dezelfde beweging voort als eene misdaad of een moord. Hij is en blijft geërgerd en gebelgd. Moet hij de betaling vragen van eenen wisselbrief - verontwaardiging; eene uitvlucht vinden om eenen slechten betaler te verdedigen - verontwaardiging; een iuthangbord doen intrekken, een uitstekend dak doen af- | |
| |
breken - verdubbeling van hoon en verontwaardiging. Ware de man dichter geworden in plaats van advocaat, de leus ‘facit indignatio versus’ had hem een hekeldicht doen scheppen.
Plaats tegenover dien woestaard het rond, dik, altijd verheugd, gezichtje van procureur Willaert, en gij zult mij zeggen, of gij ooit iets vroolijker, blijgeestiger, innemender gezien hebt.
Onder ons heeten wij Procureur Willaert eenvoudig Pietje Willaert, eenen oprechten allemansvriend.
Pietje Willaert is zeventig jaar oud, heeft al de advocaten als aankomelingen gekend en nooit ziet gij hem dan omringd door de jongste stagiaires, die van hem het laatste nieuws willen vernemen.
Zijn schat vertellingen is grenzenloos, zijn voorraad woordspelingen en calembours onuitputtelijk. Een stadsgerucht, door hem verteld, wordt een klein romannetje. De flauwste en gemeenste straatui door Pietje geschaafd, ingekleed, verbeterd en merkelijk vermeerderd, wordt eene aardigheid, welke de jonge confraters doet uitbarsten en de meest dicht genepen lippen tot eenen glimlach plooit.
De pleidooien van Procureur Willaert zijn eene ware pyrotechnie van geestige zetten, fijne trekken, eigenaardige kwinkslagen. Grondige beweegredenen, diepe kunde moet gij er niet in zoeken: zij gelijken den vuurpijl, die eenen straal van schitterende sterren afwerpt, het volk ‘ha!’ doet uitroepen en alles weder duister laat. - Pietje Willaert doet de getuigen meesmuilen, de rechters glimlachen, het publiek schateren en zijnen cliënt veroordeelen.
Advocaat Delplanque is stijf als een paal; zijn hoofd staat geklemd tusschen hooge tippen, een zwarte das perst zijnen langen hals en een donkere rok bedekt zijnen mageren, drogen persoon. Onder de advocaten wordt hij aangezien voor diepgeleerd; maar het publiek wil hem niet waardeeren.
Jongeheer Delporte, daarnevens is buigzaam als een riet, gaat gekleed naar de laatste mode, weet van de wetten niets, van de processen nog veel min, maar komt met een bloempje in het knopgat naar het gerechtshof en bestuurt de cotillons in de beste gezelschappen. Men is er eens over, dat die jeugdige Delporte eene mooie carrière zal maken, en advocaat Delplanque met al zijne geleerdheid nooit meer dan een arme sire zal wezen.
| |
| |
Mr. De Volder was onze studiemakker op de hoogeschool. Wij kenden hem noch uitstekende talenten, noch grondige kennis. Geen nochtans, die zooveel te pleiten krijgt als hij. Bijna elken dag zien wij hem de trap opgaan, welke naar de correctioneele rechtbank leidt. Onder de betichten zitten er te elken malen gevangenen, welke in hem hun vertrouwen en hunne hoop hebben geplaatst. 't Is dat Mr. De Volder iets meer bezit dan wij allen... hij heeft voorspraak en bescherming. De poortier van de gevangenis, drie bazen uit de voornaamste volksherbergen, een tiental politieagenten zijn zijn innige vrienden. Er wordt geen slag geleverd, geen vechter in hechtenis genomen, of aanstonds krijgt hij het adres van Mr. De Volder. - De voorspraak is alles in de wereld!
Wilt gij thans een ander oogpunt kiezen om de advocaten te beoordeelen, de politiek bij voorbeeld? Daar is de verscheidenheid niet minder bont. Alle kleuren zijn vertegenwoordigd op de balie, van het donkerste zwart tot het vurigste rood, - van het zuiverste wit tot het sterkste bruin. Socialisten, democraten, volksvrienden en vrijheidshaters, overdrevenen en gematigden, warmen en kalmen, zuiveren en onzuiveren, - ge vindt alles onder de advocaten.
De andere standen kan men min of meer rangschikken: de advocaten ontsnappen aan alle classificatie, trotseeren alle catalogeering.
De boeren en kosters zijn meest clericaal, de nijveraars en kooplieden in meerderheid progressist, de renteniers bij uitstek bewarend. - Wat zijn de advocaten? tenware men toegaf, dat zij meestal verwarrend zijn.
Mijne vraag: ‘Wat is toch eigenlijk een advocaat?’ blijft onopgelost, en ik zal zelf moeten antwoorden: ‘een advocaat is een arme jongen, die lang studeerde, aan zijne Tante zeer veel geld kostte en ten laatste niet weet, waartoe al die arbeid, al die opoffering dienden, en waar hij nu eindelijk goed voor is.’
|
|