volgenden morgen stond er rondom de huisbel in geschreven letterkens: Sonnez 2 fois pour M.E. Staas, avocat.
Het kon er geen twee uren opstaan, of ik hoorde de bel tweemaal overslaan, en aan den trap de stem van Lefinaud: ‘Pour Monsieur l'Avocat, au premier!’
Ik liep achter mijn bureau-ministre, sloeg een zwaarlijvig Romeinsch wetboek open, en zette mij de hand door de haren, die, verward en dooreengewerkt, van kommer en studie getuigden.
Een heer met eene groote brieventasch onder den arm, naderde met den hoed in de hand.
Ik lichtte mij half op uit den leunstoel, en verzocht mijnen bezoeker plaats te nemen en zijne zaak uit te leggen.
‘Mijnheer,’ zegde hij eenigszins bedeesd. ‘ik ben de representant van het huis Raibaud en comp. van Parijs, dat u waarschijnlijk bekend is.’
Bravo, dacht ik, een Parijsisch huis voor eersten cliënt, dat zal mij poseeren.
‘Inderdaad,’ knikte ik, ‘die naam is mij niet vreemd,’ alhoewel ik niet meer wist van het huis Raibaud, alsof het in de maan gelegen was.
‘Wij hebben,’ ging hij voort, ‘al de werken over rechten, en zijn de voornaamste verhandelaars van de groote Encyclopédie du droit, het algemeen rechterlijk woordenboek, dat geen advocaat, geen rechter, geen notaris, zelfs geen deurwaarder missen kan,’ en hij wierp eenen schuinschen blik op mijne boekenkast, waarin eenige magere en verouderde werkjes overschot van plaats hadden.
Ik wilde het nut der Encyclopédie niet miskennen; echter voor het oogenblik dacht het mij, dat ik ze nog zoozeer niet noodig had.
Gelijk alle rechtwerken kostte die Encyclopédie uitermate duur. De heer had de onbeschaamdheid voor te stellen ze tegen achthonderd frank over te maken.
Achthonderd frank! en Tante die zulke zware opofferingen deed om mijne meubeltjes aan te koopen!
‘Als gij de Encyclopédie niet neemt, dan moet gij zeker het nieuw commentaire op het burgerlijk wetboek hebben?’
‘Onnoodig,’ hernam ik.
‘Gebonden en met al de nota's.’
‘Ook niet.’
‘Dan ten minste de Uitleggingen van het Strafwetboek met