visgraat en dat jullie er met rode hoofden bijzaten alsof er een attentaat op hem werd gepleegd, maar dat jullie niets zeiden terwijl hij rochelde, niet eens een woord van troost voor zijn ongeluk? En dat niemand van jullie hem zelfs op de rug klopte? Weet je dat wel, Pieter?
Ik kon na zoveel jaren niet meer doen alsof. Ik was blij dat ik naar Portmany kon gaan waar ik iets kon doen, niet voor het volk maar voor één man. Je weet wel dat ik even blij ben over de reis die jij nu moet maken. Suriname is mooi. Je zult vrienden ontmoeten, je zult het land zien. Nee, vlieg niet over Portmany, waarom zou je dat doen? Ik houd van je, ook als je ver weg bent. Ga, Pieter van mij, en kom uitgerust terug; kom vooral terug met een tikje humor, met het inzicht van het betrekkelijke der (regerings-) zaken, kom terug met die genegenheid voor één vrouw die niet Justitia is, die blinde feeks, maar misschien Mercedes, jouw lieve vrouwe van Barmhartigheid.
Allons, ik heb Mark een paar van die verhalen ‘uit regeringskringen’ verteld. Hij heeft eindelijk weer eens gelachen. En hij had zelf onmiddellijk een hele collectie van gelijksoortige vertellingen bij de hand. Ik vertel je er één, grof natuurlijk. Maar anders gaat het onderscheid met de fijnheid verloren! De ober in een duur restaurant meent op te merken dat een gast bezig is een servet van het huis onder de tafel te laten verdwijnen; hij gaat naar de gast toe en hij zegt: Mijnheer, neemt u mij niet kwalijk, onze servetten zijn niet om mee te nemen, waarop de gast zeer ernstig antwoordt: Ober, u vergist zich, ik had vergeten mijn broek dicht te knopen en ik was juist bezig het onheil te herstellen.
Kortom, Pieter, wij zijn wat vrolijker, wij zijn wat minder formeel, wat minder omzichtig met elkaar. Het moet wel, anders kom ik nooit klaar. Ik geloof nu dat ik niet vergeefs hier ben,