terug moest naar het huis onder de palmen; zij bezwoer ons dat haar heer (Don M.) zich zou verwonderen over haar lange uitblijven, zij zei dat zij voor de zonen van haar heer het middagmaal moest klaarmaken, dat zij voor Doña Nora toebereidselen moest maken voor haar reis naar Holanda, dat de rijstschotel met kreeft en vis nu niet op tijd gereed zou zijn en dat zij elke dag bij het beeld van de Maagd der Verdwaalden moest bidden voor de zielerust van Doña Veronica en voor de redding van Don Marcos.
Ten slotte konden wij haar enkele vragen stellen:
‘Was je heer vaak woedend op Doña Veronica?’
‘Ja, ja, heel dikwijls. Maar Don Marcos hield veel van haar, heel veel. Ik weet het, ik hoorde hen 's middags spelen in de tijd van de siësta.’
‘Wat speelden zij dan?’
‘Zij noemden het spel Kudde en Herder.’
‘Weet je wat voor een spel dat is?’
‘Nee, nee, maar ik weet dat Doña Veronica dikwijls zeer gelukkig was, ik zweer het.’
‘Ben je bang voor Don Marcos?’
- Getuige begreep de vraag blijkbaar niet. -
‘Is Don Marcos een goed mens?’
‘O ja, hij was heel goed zolang Doña Veronica nog leefde. Vraagt u het maar aan de vissers, vraagt u het maar aan de boeren; zij nodigen mijn heer op al hun feesten uit.’
‘Maar hij spreekt kwaad van onze Caudillo, nietwaar?’
‘Natuurlijk, natuurlijk; dat doen wij toch allemaal?’
‘Had jouw heer iets te maken met een vrouw die Mada Cavalla wordt genoemd?’
‘Nee, ik zweer het, por Dios, zij is immers een...’
‘Goed, je kunt gaan.’