Niet naar de maan gaan
(1964)–Hans Berghuis– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 122]
| |
onderscheiden: echtgenoot van Ingrid Mayer, Oostenrijkse, toneelspeelster, 36 jaar oud. ‘Vriend van Mark Dodewaard?’ ‘Ik van hem, hij waarschijnlijk minder van mij.’ ‘Waarom?’ ‘Ik geloof in het leiderschap van enkelen, mijn goede vriend Mark hechtte aan zigeuners, negers, Moren, mulatten en Indianen.’ ‘En Veronica?’ ‘Een fantastische vrouw, absoluut uniek. Zij erkende de traditionele waarde van onze samenleving...’ - Getuige ging voort met een lange tirade over de adellijke afkomst van V., over haar volmaakte manier van optreden, over haar begrip voor de angsten van een mannelijke wereld, over haar portuur(!) en over het geduld waarmee V. de proletarische voorkeuren van haar echtgenoot verdroeg. - ‘Enig idee waaraan zij gestorven is?’ ‘Een ramp, een slag voor ons allen. Ik was bij haar op de dag toen Mark op zee zwierf. Wij dronken 's morgens een sherry, wij praatten over de kwade kanten van het kunstenaarschap, wij schertsten over de bereikbaarheid van abstracte denkbeelden. Ik verliet haar huis om twee uur des namiddags. Zij verkeerde in een volmaakt goed humeur. Ik had altijd zulk een invloed op haar. Pas de volgende morgen hoorde ik dat zij dood was.’ ‘Wie bracht u het bericht? Uw vriend Mark?’ ‘Neen, ik hoorde het op straat. Iedereen wist het. Mark had mij niet gewaarschuwd.’ ‘U vond dat u recht had op het eerste bericht?’ ‘Ja, natuurlijk.’ - Getuige verbeterde zijn antwoord door op te merken dat M. zeker geen tijd had gehad om hem persoonlijk op de hoogte te brengen en dat hij M. dit verzuim gaarne vergaf. - | |
[pagina 123]
| |
‘Was u minnaar van Doña Veronica?’ Getuige, schreeuwend: ‘Wat durft u mij te vragen?’ ‘Nu goed, was u soms een beetje verliefd?’ ‘Neen, in geen enkel opzicht. Kent u mijn vrouw Ingrid?’ ‘Men zegt in Portmany dat u niet zozeer uw vriend Mark waardeerde als wel de kans dat zijn vrouw V. op een goede dag vrij zou zijn...’ ‘Laster. Ik ben in de loop der jaren gaan begrijpen dat zij, voor mij tenminste, aan de noordpool leefde.’ ‘Bezit u brieven of manuscripten van M.?’ ‘Enkele Franse brieven aan mijn vrouw Ingrid.’ ‘Liefdesbrieven?’ ‘Neen. Deze brieven vormden deel van een traktaat over de onmogelijkheid van de liefde.’ ‘Nog eenmaal, u hebt dus geen idee waaraan Veronica is gestorven?’ ‘Jawel. Zij leed als kind aan lichte hartaanvallen. Zij heeft het zelf aan mijn vrouw en aan mij verteld. Weet u, het leven van een kunstenaar leidt bij een vrouw tot grote spanningen. Mijn vriend Mark ontkende dat. Ik geloof echter dat haar hart heeft gefaald. U hebt toch zeker wel het certificaat van haar dokter?’ ‘Ging M. met joden om?’ ‘Teveel.’ ‘En u zelf?’ ‘Neen, ik natuurlijk niet.’ ‘Stelt u prijs op een voortgezet verblijf in dit land?’ ‘Zeker. Wat moet ik in Duitsland doen?’ ‘Werken bijvoorbeeld.’ ‘Ik ben een kunstenaar, mijnheer!’ ‘Geen verdere inlichtingen meer die voor ons van belang zijn? U kende V. immers zo goed?’ | |
[pagina 124]
| |
Getuige, aarzelend: ‘U weet zelf uitmuntend wat voor een man Mark Dodewaard is. Ik heb desondanks grote achting voor hem. Neen, ik heb geen inlichtingen voor u. Gaat u naar zijn vijanden, niet naar zijn vrienden.’ ‘Kunt u zwijgen?’ ‘Beter dan u denkt.’ Einde van het verhoor. Geen commentaar van ons. |
|