alle psychologen en alle parapsychologen zullen gratis bevestigen dat wij onaangepast zijn en dat onze kinderen kleine, verlaten barbaren zijn; maar, goede baron, Mon Père Irrévérend, wij geloven dan ook niet in jullie gemeenschap, in jullie maatschappij, in jullie staatje en in jullie status die hier toevallig samen Lichtenberg-Limburg-Nederland heten; dat doe je immers zelf ook niet, vadertje? Adam, wo bist du denn?
Enzovoort. Ik zeg natuurlijk niets. Maar hij, mijn vader, kent mij en ik zie hem denken: Je hebt teveel van Mark geleerd, meisje.
Morgen Kerstmis. Alle jaren Kerstmis, alle jaren Pasen, alle jaren Pinksteren. Goed, maar waar blijft de Heilige Geest? Ben ik zo ongelovig? Ik herinner mij een ander jaar met Mark toen hij zei: ‘Het vlees moet woord worden.’ Ik ben geneigd te geloven dat hij in werkelijkheid wenst: ‘Het vlees moet vlees blijven, steeds meer vlees.’
Maar als ik hem dat zou zeggen zou hij onmiddellijk tegenwerpen:
‘En de aanzeggers dan? En de beroepsbidders? En de lijkgravers, de kevers en de wormen?’
Wij zouden erom lachen samen. Wij aanbidden nu Astarte, Aphrodite, Isis en Venus, wij vereren samen de Goede Godin en de Goede Aarde. Mijn vader denkt (en hij laat het merken) dat wij monsterlijke mensen zijn. Nu goed, hij leeft niet zoals wij, maar hij heeft dan ook een troost, de troost van Jubal en de Zonen van Noach. Zijn hemel en zijn aarde liggen samen op de bodem van het vat. Wanneer wij het over hem hebben, schertst Mark vaak: ‘Jouw vader, lieve, is een heerlijke man, dat weten wij wel: hij is een echte naar-de-maan-gaander, authentiek!’
‘Maar hij weet het,’ antwoord ik.
‘Natuurlijk,’ zegt Mark, ‘zij die het weten zijn de ergsten, zij zijn fanatici, zij verwijten ons hetgeen zij zelf niet doen. Zij