Niet naar de maan gaan
(1964)–Hans Berghuis– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 98]
| |
bent of wanneer je niet klaar bent - enzovoort, duizend voorwaarden, duizend tijdsomstandigheden - dán zou je misschien toch kunnen komen. En ik was al doodsbang dat Mark terug zou schrijven: Nee, ik kan niet komen, ik heb werk, ik heb tijd, ik heb een os, ik heb een vrouw, nee, lieveke, blijf jij maar op je kasteel, ik kom niet. - Zulke angsten overvallen mij vaker. Besef ik dan dat ik te kort schiet? Of wil ik hem niet missen, ook al schiet hij te kort? De simpele waarheid is dat ik niet alleen gelaten wil worden, niet alleen. Want ik ben al zo alleen. Melodrama? God, nee, het is de werkelijkheid van mijn leven. Mijn moeder bestaat niet meer, mijn vader evenmin, zij zijn marionetten in een poppenspel. Ro en Mon bestaan nog niet. Zij zijn nog kleine dieren, zij moeten nog leren te bestaan. Alleen Mark is er. Daarom mag hij mij niet alleen laten. Voordat ik met mijn voorzichtige brief naar het postkantoor kon gaan, kwam er een telegram voor mij aan. ‘Arriveer overmorgen. Mark.’ ‘Is hij verdronken op een van zijn waanzinnige zeetochten?’ vroeg mijn vader toen hij het telegram in mijn bevende vingers zag - telegrammen zijn op het kasteel van de baron ongeluksboden bij uitstek - ‘Of is hij eindelijk van de rotsen gevallen? Dan moet je maar hier blijven met de jongens.’ Ro en Mon waren erbij. Ro schreeuwde bijna: ‘Mijn vader verzuipt niet, hoor je dat, opa?’ En Mon huilde: ‘Kom, guapita, wij gaan terug, wij gaan naar papa. Opa is gek.’ ‘Jullie zijn allemaal gek,’ riep ik woedend, ‘morgen komt Mark!’ Later dee ik tegenover mijn ouders alsof ik het doodgewoon vond, alsof ik heel goed geweten had dat Mark zou komen, alsof ik al jarenlang wist dat Mark idiote dingen doet. Maar ik ben gaan douchen, ik heb Maja gekocht, Maderas de Oriente omdat ik weet dat Mark ervan houdt, een paar dingen van Arden | |
[pagina 99]
| |
waarvan ik zelf houd. En mijn vader betaalt zo iets omdat hij plotseling dankbaar is geworden dat Mark - onverhoopt - nog leeft! Zeker, iedereen in dit huis is krankzinnig. Maar 's avonds ben ik een bruidje alleen in bed: ‘Kom, duifje, kom van de heuvels, kom van de bergen, neem bezit van de dalen - dring door in het brandende braambos, tem de twee welpen in mijn woestijn, weid weer de kudde, wees herder en meester, maar kom’. (Nota van Mark, 1960: Hoe naïef!) |
|