19. Portmany, oktober 1953.
Marks werkkamer is een geheim terrein waar ik niet mag komen. Het is geen verbod, dat niet, het is eerder een afspraak, van zijn kant tenminste. De kamer ligt vol papier en vol lege flessen. Werken alle genieën zó, mijn zoete Mark?
Hij loopt mij nu echt wel uit de hand. Hij werkt (wanneer hij tenminste werkt) op onmogelijke uren. Bij voorkeur 's nachts. Wachtwoord voor ons allemaal: laat hem met rust. Alleen Mon mag hem storen, alleen van Mon kan hij alles hebben. Ro staat in het verdomboek. Ik ook, denk ik vaak. Soms probeer ik hem over te halen iets te doen of iets te laten, vergeefs. Hij gaat bijvoorbeeld met allerlei tuig om. Hij haalt uitschot ons huis in. Gisteren dacht ik dat ik een goed argument bij de hand had om hem op het goede pad terug te brengen. Het goede pad!
‘Een man van jouw klasse moest zich niet afgeven met schooiers,’ zei ik.
Mark: ‘Mevrouwtje, ik ben tegen klasse, dus ook tegen mijn eigen klasse.’
Ik: ‘Wat een onzin, Mark.’