15. Lichtenberg, 6 oktober 1951.
Ro en Mon slapen. Het huis staat vol koffers. Mark controleert de vliegbiljetten en de paspoorten. Morgenvroeg om acht uur zal een taxi ons naar Maastricht rijden. Maastricht-Brussel-Portmany. Drie steden, drie landen, één en dezelfde bestemming. Waarom speel ik eigenlijk mee? Waarom doe ik zulke zinloze dingen? Is het omdat er ergens geschreven staat: ik zal u volgen waarheen gij ook gaat?
Maar ik wil niet volgen. Ik wil zélf gaan. Wij verlaten een kleine wereld. Wij gaan een nieuwe tegemoet, maar de nieuwe wereld is ook klein. Moeten wij dan tegen wil en dank op weg zijn? ‘Natuurlijk, lieveke,’ zou Mark zeggen, ‘natuurlijk.’