Niet naar de maan gaan
(1964)–Hans Berghuis– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 84]
| |
eiland in de zee tussen Europa en Afrika. Waarom? Dat weet alleen Mark. Hij heeft alles geregeld. Hij zegt dat wij naar Atlantis reizen. Ro en Mon juichen over het plan. Portmany klinkt hun in de oren als de naam van het paradijs. Mark vertelt Ro en Mon dat je op Portmany dolfijnen kunt vangen, dat je er stierenvechter kunt worden, dat je iedere dag in zee kunt zwemmen. De jongens zijn dol. En, als het wáár was, zou ik ook dol zijn! Zuidwaarts, zeewaarts. Wie schreef dat? Maar ik vrees (ik zeg het niet eens meer tegen Mark) dat wij naar de maan gaan. Mark wordt steeds meer een onmogelijke man. Houd ik van hem? In bed wel, maar is dat genoeg? Waarom geeft deze beminnelijke dwaas de zekerheid van ons leven in Lichtenberg prijs? Mijn vader is woedend. Hij zegt dat Mark gek is. ‘Psychopathiserend’, dat was de term die hij in feite gebruikte. Maar dat is mijn vader zelf ook! En wij aanvaarden hem toch ook? Ik kan in elk geval mijn vader niet volgen. Ik kan maar één man volgen. Dat is Mark. Het is niet anders. |
|