Niet naar de maan gaan
(1964)–Hans Berghuis– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 81]
| |
Ik: ‘Nee, daar heb ik geen zin in, Mark.’ Mark: ‘...?’ Ik: ‘Nee, weet je niets beters?’ Mark: ‘...?’ Ik: ‘Nee, nee. Vraag mij niets.’ Mark: ‘Wat dan? Wat wil je?’ Ik: ‘Laat mij in godsnaam met rust.’ Hij doet het. Hij brengt mij naar bed. Hij dekt mij toe en hij kust mij. Hij gaat naar beneden en ik hoor de huisdeur dichtslaan. Hij gaat zich goddeloos bezuipen. Aspirine helpt niet meer, denkt hij nu. Wie doet het verkeerd? Hij of ik? Ik natuurlijk, want waarom doet hij het anders? Ben ik zo introvert en hij zo extravert? Ben ik zo passief en hij zo actief? Waarom houden wij van elkaar? Waarom? Want één zaak blijft zeker, onze liefde voor elkaar. Doen wij elkaar daarom zoveel pijn? Joost mag het weten. (Mark zou onmiddellijk zeggen: ‘Joost? Over wie heb je het? Joost van den Vondel soms? God mag het weten, meisje, God! Die is de schuldige, onthou dat maar. En bid maar goed!’) |
|