Niet naar de maan gaan
(1964)–Hans Berghuis– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 77]
| |
één uitslag: een gelukkig einde van het gevecht. Het koude front heeft ook één uitslag: volmaakte onzekerheid. Na het bezoek van een vriendin van mij die Mark haat (Mark haar, zij hem niet, maar dat komt omdat zij dom is): Ik: ‘Je kunt zeggen wat je wilt, zij is een bijzonder mooie vrouw.’ Mark: ‘Zeker. Zij is zó mooi dat iedere man er koud bij blijft. Jij natuurlijk niet maar je bent dan ook geen man. Sommige mannen lopen trouwens ook warm voor dit type vrouw. Maar echte vrouwen doen het evenmin. Een warmlevende vrouw haat altijd een engel.’ Ik: ‘Bedoel je?’ Mark, zonder verder na te denken: ‘Ja, dat bedoel ik. Je bent geen vrouw, niet echt. Je kunt het nog worden.’ Geschrokken keek ik hem aan. Ik weet al jaren dat Mark zulke dingen kan zeggen. Toch doet het mij telkens weer pijn. Waarom eigenlijk? ‘Nu ja,’ voegde hij eraan toe toen hij mijn verongelijkte gezicht zag, ‘jij zou natuurlijk wel haar mán kunnen zijn, als je een man was. Maar dat zegt niets over haar!’ Ik zag de hinderlaag niet. ‘Ja, dát zou ik wel willen,’ antwoordde ik onmiddellijk. Dat is immers precies waarnaar ik (soms) wel eens verlang: een man zijn, niet afhankelijk zijn. Mark lachte hardop. Voor hem had ik nauwkeurig het bewijs geleverd van mijn onvrouwelijkheid. Hij neemt mijn woorden letterlijk. Ziet hij nog wel hoeveel ik juist van één man houd, van hem? |
|