8. Lichtenberg, einde mei 1951.
‘Wat schrijf je?’ vroeg Mark mij gisteren.
‘Mijn dagboek,’ zei ik verlegen en trots.
‘Dat kan helemaal niet,’ antwoordde hij onmiddellijk. ‘Om een dagboek te kunnen schrijven, moet je een ordelijke geest hebben. Je bent een schat, maar buiten alle orde.’
Ik was gegriefd. ‘Ik doe het heel regelmatig,’ loog ik.
‘O,’ zei hij. ‘Op welke dag heb je dan genoteerd dat Raymond geboren is?’
Ik kreeg een kleur en Mark zag mijn verwarring onmiddellijk.
‘Zie je wel?’ zei hij zacht, ‘het staat er niet eens in.’
Hij kuste mij en ging naar zijn kamer. Nee, Mark leest mijn brieven niet, hij leest ook mijn aantekeningen niet. Maar hij leest mijn gedachten.
Soms zegt hij: ‘Waar denk je aan?’
Ik antwoord: ‘Nergens.’
En hij: ‘Zal ik je zeggen waaraan je dacht?’
En dan gaat hij voort met mij precies te vertellen wat ik werkelijk dacht! Ik schrik soms van de details die hij daarbij blijkt te kennen. Maar voor de goede orde: ik heb inderdaad niet genoteerd wanneer Raymond geboren is. Mark noemt zijn tweede zoon Mon. Mijn vader noemt hem Monneke!