zijn blonde kop en ik zei dat hij maar met Ro moest meegaan. Zijn lippen trilden, zijn hand zocht de mijne, hij kon nauwelijks iets zeggen.
‘No estas todavía triste, papa... verdad que no?’ vroeg hij zacht en hij keek mij even aan, ‘je hebt nu toch geen verdriet meer, nietwaar papa?’
‘Nee,’ antwoordde ik, ‘nee, Mon, ik heb geen verdriet meer. Gaan jullie maar. Jullie zijn flinke jongens.’
‘Kom, Monneke,’ zei Ro en hij nam zijn kleine broer bij de hand, ‘kom, laat hem maar. Je weet wel wat Rosario gezegd heeft.’
‘Wat heeft Rosario gezegd?’ vroeg ik en ik besefte meteen dat ik niets had mogen vragen.
Ro keek vijandig naar Nora. Mon had even tevoren Spaans gesproken omdat hij gewend was Spaans te spreken, maar Ro deed het nu met opzet omdat hij niet wilde dat Nora hem verstond en omdat hij tegelijkertijd vermoedde dat hij Nora en mij kon kwetsen met zijn antwoord.
‘Usted es una persona muy desgraciada, ha dicho Rosario. Y tiene razón.’
‘Rosario is een viswijf, Ro,’ zei ik kalm.
Mons kleine gezichtje lichtte op van blijdschap. Dit was taal die hij verstond.
‘Alle vrouwen zijn viswijven behalve mijn moeder en jouw vriendinnen, is dat niet zo, papa?’
‘Precies, Mon, zo is het.’
Toen gingen zij, Mon aan de hand van zijn oudere broer. Ro hield de kleine jongen vast alsof hij hem wilde verhinderen naar mij terug te gaan. Ro kende de vijand, Ro leefde reeds in een eigen wereld. Ik hoorde nog hoe Mon mij met een trillende stem goedenacht wenste.