5. Portmany, zelfde dag.
De kudde stormde naar de afsluithekken van het vliegveld toen de machine was geland. Ik stond op, liep even terug naar het terras en nam van een tafeltje een vergeten boeket bloemen weg. Bij de douanepost ontmoette ik haar.
‘Dag Mark.’
‘Dag Nora.’
Ik gaf haar de bloemen en zij kuste mij.
‘Wanneer wordt zij begraven, Mark?’
‘Zij is begraven, Nora!’
‘Wat zeg je?’
‘In dit land gaat alles langzaam, Nora, behalve het begraven van de doden.’
‘Ik begrijp je niet.’
‘Vanmorgen heb ik haar weggebracht.’
‘Moest dat zo, Mark?
‘Ja, de wet eist het. Vierentwintig uur. Weet je, de zon en de hitte, de vliegen en de wormen...’
‘Kunnen wij naar haar toegaan, Mark?’
‘Morgen?’
‘Nee, nu.’
‘Meen je dat: nu?’
‘Ja.’
‘Zoals je wilt, Nora.’
Wij reden in de kleine rode auto van het vliegveld naar de dodenberg van Portmany.
‘Iedereen kijkt ons na, Mark.’
‘Natuurlijk, iedereen denkt hetzelfde.’
‘Nee, Mark. Eerlijk?’
‘O ja, ik weet het. Nu al, denken ze, nu al. Na vanmorgen.