Dat kaetspel ghemoralizeert
(1915)–Jan van den Berghe– Auteursrecht onbekend
[pagina LXX]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
VI. De taal der twee (Kopenhaagsche) handschriften.Wanneer wij de vragen, die bij een nadere beschouwing dezer handschriften bij ons opkomen - nl. welk dezer beide hss. is naar den vorm het oudste; welk is het oorspronkelijkste; zijn het beide afschriften, of is éen der beide van den schrijver zelf; in welk dialect zijn ze geschreven? - willen trachten te beantwoorden, dan is een eenigszins gedetailleerde vergelijking noodzakelijk. Vooral is deze werkwijze vereischt, indien we de beide hss. zullen pogen te localiseeren. Allicht wordt zoodoende tevens een en ander tot de algemeene Nederlandsche taalkunde bijgedragen. Wat den inhoud, den gedachtengang betreft, in dit opzicht stemmen de beide hss. vrij wel geheel overeen: van de ± 100 exempelen b.v., die in het eene Hs. voorkomen, zijn er in het andere slechts zeer enkele geschrapt of toegevoegd. De vergelijking kan zich tot den vorm beperken en zal dus uitsluitend taal en stijl betreffen. Allerminst heb ik mij de moeilijkheden, die zich bij een dergelijk onderzoek plegen voor te doen, ontveinsd; doch ik meende dat, welk het resultaat er van ook mocht zijn, in elk geval, zoo al geen nieuwe gezichtspunten, dan toch bewijzen voor reeds geuite onderstellingen zouden worden geleverd. En vooral, waar op dit gebied nog zoo bijzonder weinig is gedaan, valt er allicht wát te oogsten. De klachten van FranckGa naar voetnoot1), MullerGa naar voetnoot2) e.a. zijn wel bekend, doch nog geenszins verhoord, al hebben ook De VooysGa naar voetnoot3) en Van WijkGa naar voetnoot4) meermalen niet alleen om bijdragen tot de kennis der middeleeuwsche dialecten gevraagd, we zouden haast zeggen, gesmeekt, maar ze ook zelf gegeven. Ook Van Ginneken in zijn ‘Handboek der Nederlandsche Taal’Ga naar voetnoot5) vraagt het studieterrein in deze richting te ontginnen. En - wanneer het ten | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina LXXI]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
minste geoorloofd is hier even op onze straks te trekken eindconclusie vooruit te loopen - vooral, daar het hier naar alle waarschijnlijkheid gedeeltelijk het Hollandsch dialect betreft, grondslag onzer latere spreek- en schrijftaal, is een onderzoek ten zeerste gewenscht. Immers te recht zegt Dr. De Vooys: ‘Veel belangrijker dan de onderlinge verhouding van Brabants, Oost- en Westvlaams, is voor onze verdere taalontwikkeling de kennis van het Hollands in de Middeleeuwen en van de invloeden, die het Hollands uit het Zuiden onderging. Het Hollands was immers voorbestemd om de hegemonie van het Brabants over te nemen en de basis te worden van de Noord-Nederlandse taaleenheid. Men zou dus verwachten, dat het Middeleeuwse Hollands sinds lang afzonderlik bestudeerd was. Het tegendeel is het geval. Bij enkele tekstuitgaven vindt men losse opmerkingen (o.a. Proza-Reinaert, ed. Muller en Logeman, Dirc van Delf, Fragmenten, Dr. G.H. Van Schaick Avelingh, Dat Scaecspel, maar een systematies onderzoek bleef tot nu toe uit’Ga naar voetnoot1). Hierin ligt de reden, waarom ik de dialectverschillen wat uitgebreider heb behandeld. Achtereenvolgens zullen dus de verschillen in klinkers en medeklinkers, in vervoeging, verbuiging, woordvorming, woordenschat en syntaxis moeten worden besproken. Bij de pogingen, die ik aanwendde om in dezen tot klaarheid te komen, zij hier vooraf vermeld, dat ik in de eerste plaats de Rechtsboeken gebruikte, van welke dat van Den Briel van Jan Matthijssen mij van groot nut was; daarnaast natuurlijk de verschillende dialectgrammatica's, die in de laatste 20 jaar verschenen zijnGa naar voetnoot2). Ook vergeleek ik hier en daar de taal van V. Hildegaersberch en Potter. Jacobs' ‘Klanken Vormleer der Middelnederlandsche dialecten’ - hetwelk echter met omzichtigheid moet worden geraadpleegd, o.a. omdat aan de vocalen vóór r + dentaal geen afzonderlijke plaats is aangewezenGa naar voetnoot3) - en De Bouchery's artikel (in de Versl. Vla. Acad. 1907) bewezen me eveneens goede diensten. - Toch bleek mij, ten gevolge van het feit, dat ‘de hedendaagse Zuid-Hollandse dialekten zeer onvoldoende onderzocht en geboekt zijn, de veertiende- en vijftiende-eeuwse auteurs al sterk onder Zuidnederlansche invloeden | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina LXXII]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
staan en de voornaamste dokumenten, de gedrukte en ongedrukte archiefstukken nog niet of onvoldoende onderzocht zijn’, de waarheid van De Vooys' in meergemeld artikel geuite onderstelling ‘dat menig woord met een vraagteeken versierd zou moeten worden’Ga naar voetnoot1). | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
A. SpellingGa naar voetnoot2).Déze verschillen kunnen voorloopig alleen worden geconstateerdGa naar voetnoot3). Eerst wanneer onderzocht en vastgesteld zal zijn, in hoeverre getracht werd een phonetische afbeelding van het destijds gesprokene te geven, dan wel, of men buiten de spreektaal om, een bepaalde conventie volgde, zullen wij in deze onderlinge afwijkingen de graphische uiterlijkheden met zekerheid van het wezenlijk phonetische kunnen onderscheiden. Hier moeten we vooralsnog met een bloote opsomming volstaanGa naar voetnoot4): Begin-z × begin-s is een regel, waarop bijna geen uitzondering wordt aangetroffen: zalich × salich enz. Begin-k × begin-c, voornamelijk vóór a, komt zeer algemeen voor: kaetsene × caetsene. Begin- en tusschen-i × begin- en tusschen-j (soms gy) als aanduiding van de Fransche j: iug(h)en × jug(h)enGa naar voetnoot5); serianten × sargyanten. gh- × g-vóór alle klinkers (passim). Heeft hier ook verschil van klank bestaan? aix × ays: paix × pays. ou × oe: scouderen × scoederen. au × ou vóór t: zautsteen × soutsteen; vaute × voute. Of in dit en het vorige geval ook een werkelijk verschil in klank heeft bestaan, is moeilijk vast te stellen. ay × a in onbeklemde, meestal protonische lettergrepen: paylayse × palayse. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina LXXIII]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ue × oe of o ter aanduiding van hd. ö, nnl. eu (passim): ghuene × goene, wuensten × woensten. y en ij worden niet onderscheiden: dy, dynen, geryngh, subtylhede enz. alle ook met ij. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
B. KlinkersGa naar voetnoot1).a) Een zeer juiste, nauwkeurige, Vlaamsche onderscheiding van e en ee, o en oo: ghebreken, gouverneren, stede, doch heeten, keeren, teekenen, vreeselic; glose, zo, so (onbeklemd), personen, zone, doch gheloove, groote, hooge, noode, pooghenGa naar voetnoot2). Vgl. Muller, Comm. op de crit. ed. v.d. Reinaert. b) invloed van consonanten: vóór r: o gerekt × o ongerekt: doorpkin × dorpkin, ghewoorpen × gheworpen, smoorghens × des morghens, voorderde × vorderde. Zie ook Franck, Mnl. Gramm., § 47 en 48. vóór r: e gerekt × e ongerekt: neerenstichts × nerstichs. vóór rm: ă met svarabhakti en rekking × a ongerekt: arem × arm (Franck, Mnl. Gramm., § 46). c) in protonische lettergrepen: o × a in costume × castume. Steeds a × e, waar deze te herleiden is tot fra. e: danys × denys, fra. St. Denis. d) umlaut in Hs. K., ondanks het volgen van overigens umlaut-verhinderende cons.: bevrecht × bevracht; daarentegen dikwijls geen umlaut, waar men die zou verwachten: langde × lengde (passim); crancken × crencken. e) regelmatige afwisseling van ĕ met ĭ: spel × spil, let × lit, mes- × mis-, -nesse × -nisse (Franck, Mnl. Gramm., § 67). Hier vinden we dus overal vla. e × holl. i. Eveneens afwisseling van u en i: busschop × bisschopGa naar voetnoot3). f) eenige (meer uitvoerig besproken) dialectische verschillen: blent × blint. Een zeer netelige quaestie. Franck zegt in § 67-69 van zijn Mnl. Gramm.: ‘gewöhnlich steht i vor n-Verbindingen’ en | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina LXXIV]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
wanneer we de verschillende dialectgrammatica's naslaan, zullen we ook schier overal den vorm met i aantreffen: het Goereesch, Zaansch, Beierlandsch en Betuwsch hebben hier: blind. Ook Melis Stoke (althans Hs. B en CGa naar voetnoot1 gebruikt dezen vorm. Uit de bij VerdamGa naar voetnoot2) geciteerde plaatsen blijkt dat blent voornamelijk, zoo niet uitsluitend, in het Zuiden werd gebruikt. De germ. ô onderging in Hs. K. de gewone verandering en ging vóór gutt. en lab. over in den hgd. u-klank (geschreven ou), doch bleef in Hs. T. gehandhaafd (geschreven oo), dus bouc × booc, roupen × ropen, noumen × nomen, droughen × droghen. Deze verschillen komen geregeld en zonder uitzondering in de beide hss. voor. Wanneer we nu bij Verdam de citaten van dragen nagaan, dan is het opmerkelijk hoe zelden de vorm droghen bij Vlaamsche auteurs wordt aangetroffen, terwijl de werken, die in een der noordelijke dialecten geschreven zijn, zeer dikwijls den o-vorm hebben. Het Rechtsboek van Den Briel heeft herhaaldelijk den o-, zéér zelden den u-klank (ou, oe). Van Weel in zijn grammatica vermeldt (§ 81) verscheidene woorden, waar het Goereesch den o-klank heeft, o.a. drōg = droeg en rōpə = roepenGa naar voetnoot3). Blijkens de andere der bovengenoemde dialect-grammatica's komt deze klinkerverandering vla. ou × holl. o vóór gutt. en lab. in de overige dialecten niet voor. We hebben hier dus met een bijzonderheid in het vocalisme der Zuidhollandsche eilanden te doen. (ghe)brocht × (ghe)bracht. Een begrenzing der gebieden, waar a en waar o voorkomt, is moeilijk te geven. Franck zegt in § 56 zijner Grammatik: ‘die meisten Texte haben beide Vokale nebeneinander, meist mit einigem Uebergewicht von o; o allein kommt kaum vor, wohl aber in anderen Texten a allein.’ Dat a en o naast elkaar voorkomen is z.i. aan een vermenging van saks.-fri. en frank. toe te schrijven. In onze beide hss. zijn de o- en a-vormen echter zeer weinig door elkaar gebruikt: men vindt zelden in Hs. K. den a-, in Hs. T. den o-vorm. Uit de plaatsen, bij Verdam genoemd, en uit hetgeen Jacobs in zijn werkGa naar voetnoot4) zegt en De BoucheryGa naar voetnoot5) vermeldt, blijkt duidelijk dat brocht | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina LXXV]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
de gewone Vlaamsche vorm is. Deze is ook op West-VoorneGa naar voetnoot1), de VeluweGa naar voetnoot2), de BommelerwaardGa naar voetnoot3), in DelflandGa naar voetnoot4) de algemeen heerschende, terwijl hij ook door Melis StokeGa naar voetnoot5) werd gebruikt. Langs de kust der Noordelijke gewesten schijnt dus brocht eveneens gewoon geweest te zijn. Daarnaast vinden we over het geheele gebied, zoowel in het Noorden als in het Zuiden, den vorm met aGa naar voetnoot6), doch aan een eenigszins nauwkeurige bepaling valt voorshands niet te denken. erve × arve (evenzoo: bederven × bedarven). In de beide Hss. vinden we zeer regelmatig deze afwisseling. De Bouchery in zijn meergenoemd artikelGa naar voetnoot7) formuleert hier aldus: ‘Overal, waar de Hollanders de a voor een r gebruiken, bezigt men te Gent altijd een è’. In hoofdzaak is dit zeker wel waar. JacobsGa naar voetnoot8) zegt omtrent a en e vóór r + cons.: ‘De mvla. dial., vooral die langs den rechteroever van Leie en Schelde, hebben vaak e, hetgeen ons met het oog op het feit, dat ogerm. a doorgaans bewaard bleef en ogerm. ë soms tot a werd, tot het bestaan van i-umlaut in het ownfra. en in de oostelijke mvla. dialecten doet besluiten’. Uit Verdam i.v. erve blijkt, dat deze vorm verreweg het meest bij Vlaamsche, de vorm arve zeer zelden bij deze, meerendeels bij Hollandsche schrijvers voorkomt. Doch Potter, V. Hildegaersberch, het Rechtsboek van Den Briel en de Delftsche keurenGa naar voetnoot9) hebben meermalen erve; daartegenover Priv. v. Brielle: arveGa naar voetnoot10). Ook in het Zuiden vinden we beide naast elkaarGa naar voetnoot11). Het Gentsch dialect onderscheidt in tegenstelling met het Antwerpsch, Aalstsch en andere oostelijke dialecten de niet gerekte a en e voor r + dentaal en vertoont ook voor r + labiaal en gutturaal geheel dezelfde ontwikkeling van a en e als de naburige dialecten. In het Gentsch en het Westvlaamsch zijn de groepen ar + dentaal en er + dentaal niet samengevallen; vóór labialen en gutturalen ar met volgenden umlautsfactor en er in er wel. De Bouchery's bovengenoemde formuleering blijkt dus in zijn algemeenheid minder juist. De woorden met er × ar (< oorspr. e) vóór dentaal: er × ar, dus: herte × harte, smerte × smarte, bernende × barnende. In de | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina LXXVI]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Vlaamsche streken vindt men als regel de e: onfr. e vóór r + dentaal bleef meestal eGa naar voetnoot1); waar Hollanders a voor r gebruiken, bezigt men te Gent steeds eGa naar voetnoot2). De noordelijke gewesten daarentegen hebben den vorm met a, althans het Zaansch, Veluwsch, Goereesch, Beierlandsch, de taal van Melis StokeGa naar voetnoot3), het DelflandschGa naar voetnoot4), het Rechtsboek van Den BrielGa naar voetnoot5). Alleen Dirc Potter gebruikt tegen den regel: herteGa naar voetnoot6), hetgeen waarschijnlijk wel aan Vlaamschen invloed mag worden toegeschreven. Ook is een Hoogduitsche invloed bij deze litteraire schrijftaal niet onmogelijk. Gerekte a × gerekte e (< oorspr. ĕ) vóór r + dentaal: swaert × sweert b.v. is een regelmatig terugkeerende afwisseling. Hoewel over deze moeilijke quaestie zeer zeker het laatste woord nog lang niet gesproken is, vooral ten gevolge van de omstandigheid, dat het zeer moeilijk valt vast te stellen, in hoeverre hier getracht is een nauwkeurige afbeelding der destijds gesproken klanken te geven en daarnaast, welke klank de ae hier voorstelt, een ā of een è, hebben toch vooral V. Wijk's onderzoekingenGa naar voetnoot7) een nieuw licht op deze zaak doen vallen en is hierdoor menige vraag beantwoord. In 't algemeen vallen oude ar en ër, ër bij rekking vóór dentalen in het Zeeuwsch en HollandschGa naar voetnoot8) samen en is de uitspraak daar vrijwel overal r. Ten Noorden van de eilanden is de uitspraak deels , deels r, waarbij de grens bij gebrek aan gegevens alsnog niet is vast te stellen. Het Westvlaamsch daarentegen heeft bij de meeste auteurs den vorm swaertGa naar voetnoot9) (verder cf. Verdam VII, i.v. swaert).ongemeen × ongemeyn. FranckGa naar voetnoot10) acht de woorden, waarin ê en ei afwisselen, soms ‘dialektisch verschieden’, soms ‘gleich beliebt’, waaraan hij dan toevoegt: ‘in der Regel mit Ueberwiegen von e, wenigstens im älteren Mnl.’ Vergelijken we hierna de dialectgrammatica's, dan vinden we in 't Delflandsch, aan de Zaan en op GoereeGa naar voetnoot11) den diphthong. In zijn studie over het Delflandsch zegt Te WinkelGa naar voetnoot12): ‘de ey is in dezen in Hollandsche dialecten zeer gewoon, b.v.: beteykent, vleis, heilig’. In het Rechtsboek van Den Briel vinden we meermalen den vorm beteykenen. Blijkens | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina LXXVII]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Verdam en ook JacobsGa naar voetnoot1) is de ē de gewone middelvlaamsche vorm. hilt × hielt. De eerste vorm is de algemeen voorkomende; zelden treft men den vorm met ie aanGa naar voetnoot2). Bij Melis Stoke (Hs. C.) vindt men meestal hilt (slechts éénmaal, en dan nog buiten rijm helt)Ga naar voetnoot3); in Reinaert I en II 587, 1160-1183, 5572 den vorm met ì, II 3680, 6080, 6351, 7479 dien met ieGa naar voetnoot4), welke ie zeker wel van den Hollandschen afschrijver zal zijn. huwen × houwen (ook met graphie inverse: houden). Germ. îw > iuw > üw > ouwGa naar voetnoot5). Die oorspr. î vinden we nóg in het Gentsch: hîwelijk naast hewelijkGa naar voetnoot6). Overigens ontmoeten we in het Vlaamsch overal de uw: De BoGa naar voetnoot7) geeft huw en huwhave = huwelijksgoed; MaerlantGa naar voetnoot8) gebruikt dezen vorm geregeld; Jacobs vermeldtGa naar voetnoot9): onfr. îw < germ. îw treedt in de mvla. dialecten regelmatig op als uw (üw), uitgezonderd misschien in een enkelen vorm uit de 13e eeuw; althans vormen met ouw zijn zeer zeldzaam en de hedendaagsche dialecten hebben ook alleen üw. Het Brab. Holl. heeft meestal en als regel diphthongeering: bij Bredero vinden we huwelijck en houwelijck naast elkaarGa naar voetnoot10). lettel × luttel. Volgens FranckGa naar voetnoot11) een umlaut-quaestie; waarbij de umlaut (e) door de i van het suffix-ila (× lûtila-) veroorzaakt is. De dialectgrammatica's geven hier geen bewijs, daar vele tongvallen dit woord niet schijnen gekend te hebben of te kennen, lettel is echter zeer waarschijnlijk de vlaamsche, luttel de holl. vorm: Reinaert I heeft steeds de e; De Bo vermeldt lettel als den normalen vorm, waarnaast somtijds de u (een lutsken sleymooren, een weynigh slapen), daarentegen bij V. HildegaersberchGa naar voetnoot12) en PotterGa naar voetnoot13) de u-vorm. Bredero heeft beide, e en u naast elkaarGa naar voetnoot14). liede × lude. Het Rechtsb. v. Den Briel gebruikt steeds den vorm lude, zeer dikwijls treft men dezen vorm ook aan in de Rechtsbr. der stad AmsterdamGa naar voetnoot15), bij V. HildegaersberchGa naar voetnoot16, eveneens. De meening, in Hofker, De Taal v. M. Stoke, uitgesproken, dat ie en u in dit woord vermoedelijk dooreen zijn gebruiktGa naar voetnoot17), is m.i. dan ook moeilijk bewijsbaar; liede(n) is zeer stellig Vlaamsch. JacobsGa naar voetnoot18) zegt: ‘het Vlaamsch heeft hier zeer regelmatig ie’. Ook de talrijke | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina LXXVIII]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
plaatsen bij VerdamGa naar voetnoot1) bewijzen, dat de Vlaamsche schrijvers lieden schreven. sente × sinte. Met zekerheid valt hieromtrent niet veel te zeggen. Tegenwoordig hebben de meeste Noordnederlandsche dialectenGa naar voetnoot2) i of u. In 't Friesch: sente. Bij Stoke vindt men e en i in dit woord naast elkaar, doch het hs. A van den afschrijver Wouter de Clerc heeft als regel e (26 maal), zelden (6 maal) i. De e-i-afwisseling als een vla.-holl. verschil te beschouwen ligt dus zeer zeker voor de hand, al valt een afdoend bewijs moeilijk te leveren. slachten × slechten. De umlaut van klinkers voor cht is volgens FranckGa naar voetnoot3) zeer zeldzaam en ‘im wesentlichen auf limb. brab. Dialekte beschränkt’. In elk geval mogen we, waar KiliaanGa naar voetnoot4) en De Bo alleen den vorm zonder umlaut vermelden en JacobsGa naar voetnoot5) de a in het mvla. ‘regelmatig’ noemt, dezen als den normalen Vlaamschen vorm aanmerken. Den vorm met umlaut te verklaren en te localiseeren is heel wat ingewikkelder. Is slechten naast gheslechte gevormd, waar de umlaut uit een -tia-suffix te verklaren is of hebben misschien in het germ. vormen op -ôn en -jan naast elkaar bestaan? Het gebied van den umlaut in het Noorden is allerminst duidelijk: het N.W. Veluwsch en het Bommelerwaardsch kent alleen den a-klank, het BeierlandschGa naar voetnoot6) daarentegen heeft slechten, Boekenoogen vermeldt het woord niet en uit § 24 van zijn inleiding is zoowel tot den a- als tot den e-vorm te concludeeren. V. Hildegaersberch heeft steeds slachten en Potter gebruikt het woord niet. Het eenige, wat we dus hieromtrent kunnen vaststellen, is dat de umlaut-vorm in het Noorden wel voorkwam, al is een nadere aanduiding van zijn gebied voorshands onmogelijk. selver × sulver waarsch. < germ. ĕGa naar voetnoot7), ags. fri. ĕ. 15e eeuwsch Gentsch: selversmetGa naar voetnoot8). Maerlant gebruikt selverGa naar voetnoot9), de dichter van Rein. IGa naar voetnoot10) eveneens. Den i-klank vinden we in het N.W. Veluwsch, het Goereesch, het Zaansch (hiernaast ook de u)Ga naar voetnoot11) en in het Rechts- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina LXXIX]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
boek van Den Briel (passim). Bij V. Hildegaersberch vinden we de uitdrukking in silver brouwen voor: een luidruchtig, vroolijk leven leiden. De u-klank, die zich uit de i heeft ontwikkeld, komt in het DelflandschGa naar voetnoot1) voor. Zeer waarschijnlijk mogen we in dezen dus concludeeren, dat de e meerendeels in het VlaamschGa naar voetnoot2) in gebruik is geweest, terwijl de i-u voornamelijk in het Hollandsch werd aangetroffen, waarbij de i, in de 15e eeuw althans overheerschend was en de u in het Zuidhollandsch het meest scheen voor te komen. werden × worden. Door welke oorzaak in dit werkwoord e en o - waarnaast nog de e (gerekt < e) en ă (< ŏ), die hier buiten beschouwing blijven - naast elkaar voorkomen, is dáárom zoo moeilijk met zekerheid aan te wijzen, omdat men tusschen zoovele invloeden, die hier gewerkt kunnen hebben, te kiezen heeft: den invloed van de w, dien van r + dentaal en een analogiewerking van het verleden deelwoord, o < i van den 2. 3. pers. enkelv. FranckGa naar voetnoot3) onderstelt een invloed van de r-verbinding, V. WijkGa naar voetnoot4) acht een ontstaan < i het waarschijnlijkst. De o, in het tegenwoordig Algemeen-Beschaafd alleen aangetroffen, was reeds in de Middeleeuwen algemeenGa naar voetnoot5). Toch wasGa naar voetnoot6) en isGa naar voetnoot7) in West-Vlaanderen de ĕ (waarnaast ă) gewoon. Bredero gebruikt werden en worden naast elkaarGa naar voetnoot8). In Rechtsb. v. Den BrielGa naar voetnoot9) vinden we de o. Eveneens in het Goereesch (met rekking), Zaansch, N.W. Veluwsch en in de Bommelerwaard. zullen × selen. De tweede vorm ontstond, doordat de l in het Holl. Brab. en soms ook in 't Vla. enkelvoudig bleef, waarvan ‘solen’ het gevolg was; dikwijls kreeg solen umlaut > sölen of meestal selenGa naar voetnoot10). Op de N.W. Veluwe nog: zo̤n of zo̠lənGa naar voetnoot11), in het Zaansch: ze zelle. In het Rechtsb. van Den Briel vinden we sullen en sellenGa naar voetnoot12) beide gebruikt. Daar sing. ic sel in hoofdzaak uit selen, sellen te verklaren isGa naar voetnoot13), mag men misschien aannemen, dat het Delflandsch, dat sel hadGa naar voetnoot14), ook den vorm selen gebruikt heeft. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina LXXX]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Hetzelfde geldt voor het Oud-BeierlandschGa naar voetnoot1). Franck's meening, dat selen een Holl.-Brab. vorm is, wordt hierdoor dus volkomen gestaafd. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
C. Medeklinkers.a) Assimilatie in Hs. T.: 1o. progressieve, b.v. behendichede × behennichede. 2o. regressieve, b.v. vroetdom × vroe(d)dom. b) assimilatie in Hs. K.Ga naar voetnoot2): regressieve assimilatie: impacient × inpacient, omboot × ontboot, ommogelic × onmoghelic. c) syncope in Hs. T.: boomgaert × booghaert, bruutlocht × brulocht, weerliken × weeliken, hoofsche × hoosche. d) Begin-h, waar deze etymologisch niet hoort, in Hs. K. zeer geregeld × Hs. T., waar deze vlaamsche dialect-eigenaardigheid nooit wordt aangetroffen, b.v. heffene × effene, huuten × uten enz. Het omgekeerde, het ontbreken eener hist.-etym. h-, komt in Hs. K. zeer zelden voor. e) graphie inverse in Hs. T.: huwen × houden. f) apocope in Hs. T., waar de in Hs. K. nog aan wezige consonant in oorspr. Fransche woorden voorkomt en uit den Fra. vorm te verklaren is: b.v. tyrant × tyran. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
D. Vervoeging.a) In het praet. der zwakke verba heeft Hs. K. steeds den vollen, Hs. T. bijna zonder uitzondering den gesyncopeerden vorm: batede × baete, doodede × doode, cortede × corte, verbeydede × verbeyde, levede × leefde. De onverkorte vorm komt bij verba die d of t als stamklinker hebben reeds in het oudere Mnl. zelden voor (zie Franck, § 154). Hier schrijft dus Hs. K. wellicht hypercorrecte, spraakkunstige schrijftaal. b) onverkorte vorm in Hs. K. apocope in Hs. T.: en ware × en waer. c) in het gerund, -ne × -en: te voorderne × te vorderen, te wederkeerne × te wederkeren. d) imperatief van doen: doe × doch (Franck, § 123, Anm. 2). e) onverkorte vorm in Hs. K. × syncope van den uitgangsconsonant | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina LXXXI]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
bij verba, gevolgd door een geïnclineerd pronomen in Hs. T.: sulstu × sultu, bidde u (dy) × bid(d)u. Ook hier is Hs. K. waarschijnlijk meer spraakkunstig-correct. f) Een regelmatig gebruik van den ouderen vorm bem × ben. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
E. Verbuiging.a) Substantiva: 1) In 't algemeen kan men zeggen, dat hier in de eerste plaats het veelvuldig voorkomen van apocope der ə (e) in Hs. T. tegenover het bewaren van den ouderen, onverkorten vorm in Hs. K. het meest treft. Het blijkt ten slotte een regel, waarop bijna geen uitzonderingen gevonden worden: met ziere dochtere × met sire dochter, exempele × exempel, voetsele × voetsel, met selvere × met sulver enz. Enkele dezer e's in Hs. K. zijn abnormaal, secundair, zooals deze voornamelijk in het jongere Vlaamsch worden toegevoegd. 2) Syncope in Hs. T., vooral voor buigingsuitgangen: snachts × snachs. 3) Geslachtsverschil: omme tmeeste oorbore × om den meesten oorboor, dat spel × die spel. b) Adjectiva: Comparatief-uitgang -re × -der, mueghenre × moghender. c) Pronomina: 1) Apocope in Hs. T.: hare × hair, mine × mijn, sine × sijn, bij harer dochter(e) × met haerre dochter (alle passim). 2) Soe × sy. Over het gebruik van deze twee vormen hebben Franck's en Van Wijk'sGa naar voetnoot1) onderzoekingen meer licht geworpen. Hieruit blijkt, dat soe bij verschillende Vlaamsche auteurs voorkwam, terwijl si in de Noordelijke gewesten de eenige vorm was. 3) Met al mer herten × met alle mijnre herten. 4) Het du-ghi-gebruik. Terwijl deze beide pronomina in de Middeleeuwen vrij veel verwisseld werdenGa naar voetnoot2), vooral in geestelijk proza en geestelijke poëzieGa naar voetnoot3), treft ons in ‘Dat Kaetspel’ een over 't algemeen uiterst consequent gebruik; nergens wordt God anders dan met du aangesproken; bijna altijd spreekt de meerdere den mindere met du, deze genen met ghi aan. Hoe trouw dit laatste wordt volgehouden, zien we bijzonder duidelijk in het exempel van Gautier en Griseldis: wanneer Griseldis aan het door Gautier in-scene-gezette bruilofts- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina LXXXII]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
maal de rol van dienstbode vervult, spreekt ze tot Gautier steeds met ghiGa naar voetnoot1): op Gautier's vraag, hoe zij zijn bruid vindt, is haar antwoord: ‘ghine hadt goelicx gheene schoonre noch edelre gheconnen vinden of kiesen’, doch even te voren, toen hun ver houding nog was die van man en vrouw, wordt wederzijds gedudijnd. d) Numeralia: Dandere × die ander, vele saken × veel saken, tvijfste × tvijfte, tellevenste × elfte. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
F. Woordvorming.a) Suffixen: 1) (in verba) -sen × -en: verclaersen × verclaren; bespaersdene × bespreede; meersene × meere te maken. 2) -ieren × erenGa naar voetnoot2) b.v.: poingieren × poingeren; regieren × regeren. Deze afwisseling komt zeer regelmatig voor. 3) (bij substantiva) -nede × -inne of andere vrouwelijke uitgang: graefnede × gravinne, gespeelnede × ghespele. 4) -nesse × -nisse: verstandenesse × verstandenisse. 5) -teur × -toor: senateur × senatoor e.a. (zie boven). 6) -scepe × -scap: gramscepe × gramscap. 7) (nom. agentis) -re × -der: speelre × speelder. 8) (bij adjectiva) -saem × -samich: ghedoochsaem × ghedoechsamich. 9) (stoffelijke adjectiva) -ine × -ene: guldine × guldene. 10) -insche × -en: loodinsche × looden. b) Praefixen: 1) Ghe- × be-: ghemetst × bemetst. 2) Be- × ver-: bederven × verdarven. 3) Part. praet. te- × ghe-: tebroken × ghebroken. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
G. Woordenschat.Hetgeen ons, zelfs bij een oppervlakkig doorzien der beide handschriften, het meest en het eerst treft, is zeer zeker het feit, dat de afschrijver van Hs. T. systematisch de zeer talrijke in Hs. K. voorkomende bastaard woorden door zuiver Hollandsche woorden | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina LXXXIII]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
heeft vervangen. Of hij de Fransche woorden niet kende en ze dus niet kon gebruiken, dan of hij ze niet wilde laten staan, moet hier in het midden gelaten worden en zal wellicht in de eindconclusie blijken. Ten bewijze, hoe stelselmatig Hs. T. hier te werk is gegaan, volge hier een lijst der belangrijkste purismen:
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina LXXXIV]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Wanneer we dit lijstje van verschillen, hetwelk gemakkelijk voor uitbreiding vatbaar zou zijn, nader beschouwen, dan zien we, dat verreweg het grootste gedeelte dezer woorden tot de algemeene omgangstaal moet worden gerekend. En als we deze hebben uitgeschakeld, blijven er ongeveer alleen rechtstermen over, hetgeen bij een juridisch geschrift als het onze allerminst verbazing behoeft te wekken. Uit het feit, dat zelfs alle rechtskundige begrippen, die Hs. K. steeds met bastaardwoorden noemt, door Hs. T. zonder uitzondering met Hollandsche zijn aangeduid, mag, meen ik, worden geconcludeerd, dat, zelfs tegen het midden der 15e eeuw, toen het Bourgondische huis de teugels van het bewind | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina LXXXV]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
in handen had en de Nederlanden onder centraal gezag bracht, ook de officieele taal in het Noorden nog allerminst verfranscht was; immers de auteur van Hs. T. blijkt nooit verlegen te zitten, handhaaft geen enkel bastaardwoord, maar vindt, ook wat den juridischen woordenschat betreft, steeds een Hollandsch equivalentGa naar voetnoot1). In dezen kunnen we dus de door Salverda de Grave geuite meeningGa naar voetnoot2): ‘in Holland zijn de vreemde woorden zeldzaam en behoren uit de aard der zaak zelden tot de omgangswoorden’ ten volle onderschrijven. Indien zijn meening, dat prozateksten die van vreemde woorden wemelen, zeldzaam zijn en volkomen op zich zelf staanGa naar voetnoot3), juist is, dan hebben we - hetgeen in een vla. hs. van een vlatekst geen verbazing behoeft te wekken - in onzen tekst (Hs. K.) een dier zeldzame gevallen aangetroffen. 2. Tautologieën, in Hs. K., bestaande uit een vreemd en een zuiver Nederlandsch woord, terwijl in Hs. T. het eerste door een Hollandsch synoniem is vervangen of is weggelaten. Dit verschijnsel der tautologieën is 't laatst besproken door Prof. Dr. J.W. Muller in zijn artikel ‘De twee dichters van Reinaert I’Ga naar voetnoot4), als een bijzonderheid, die zeer veelvuldig voorkomtGa naar voetnoot5), doch nog nimmer afdoende is verklaard. Het verschijnsel wordt daar als volgt geformuleerd: ‘In de vertaalde proza-literatuur der 14e en 15e eeuw is in den laatsten tijd meermalen opgemerkt een kennelijk niet toevallige, veeleer opzettelijke manier om één Fransch of Latijnsch woord te vertalen door twee of meer zinverwante woorden, hetzij beide of alle Dietsche, hetzij ook niet zelden een Walsch met een Dietsch als ter verklaring er bij (veeleer er achter, doch ook wel er vóór)’. CramerGa naar voetnoot6) acht de vertaling en verklaring van één uitheemsch woord door twee, hetzij in- of uitheemsche, in grensstreken ontstaan. Muller acht ditGa naar voetnoot7) onjuist, doch verklaart het verschijnsel uit de ‘middeleeuwsche grandiloquentia’ met haar voorkeur voor het breede, statige, zwierige, deels uit den kanselarijstijl, ‘vanouds er op uit door veelheid van termen alle excepties te weren’, doch hij acht het ook wel in oorsprong verwant met de bekende | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina LXXXVI]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
stijlfiguur der variatie in de Oudgermaansche, allitereerende en eindrijmende, epische poëzie of eindelijk zelfs met het bekende parellelisme der Hebreeuwsche poëzie. KögelGa naar voetnoot1) houdt zich voornamelijk aan deze laatste motieven. Zeer moeilijk, zoo niet ondoenlijk, is het te onderzoeken, of de bovenvermelde feiten de werkelijke oorzaken van dit verschijnsel zijn, of ze alle, of slechts sommige tot de verbreiding dezer tautologieën hebben bijgedragen. Wanneer we meer in het bijzonder onzen tekst beschouwen, dan kan men ook al niet verder komen dan tot het uiten van vermoedens en het stellen van vragen. Door welke gedachte de auteurs zich hierbij hebben laten leiden is uit het hier voorhanden materiaal evenmin met zekerheid te concludeeren. Zouden in het ‘Kaetspel’ de beweegredenen tot deze eigenaardigheid niet in de eerste plaats gezocht moeten worden in den kanselarijstijl, die in een zucht om alle exceptiën te ondervangen overduidelijk placht te zijn? De inhoud van dit werk en de juridische werkkring van den auteurGa naar voetnoot2) geven m.i. tot dergelijk vermoeden wel recht. Misschien dat bovendien hier ook nog de door Muller genoemde middeleeuwsche Latijnsche grandiloquentia gewerkt heeft, die zich onder het schrijven zeer spontaan en daardoor op de grilligste wijze uitte, zoodat we dan zouden mogen vaststellen, dat er van een bepaalde in dezen te ontdekken lijn geen sprake kan zijn. In de gevallen, waar de auteur van Hs. T. aan het in Hs. K. uitsluitend voorkomende vreemde woord een zuiver Hollandsch toevoegd, was zonder twijfel de bedoeling duidelijk te zijn en begrepen te worden het hoofdmotief, b.v.: iusticie × trecht ende iusticie; ghepareert × ghepareert ende ghesiert; examineren × ondersoeken ende examineren; sonder executie × sonder vervolch ende execucie; reverencie × reverencie ende eere. Soms wordt ook in Hs. K. het vreemde woord vertaald, b.v.: erreur of dolynghe × dolinghe ende dwalinghe of wordt het eenvoudig weggelaten: gheabituweert ende ghecleet × ghecleet. Eén enkelen keer, zoover ik kon nagaan, heeft Hs. K. alleen het zuiver Nederlandsche woord, terwijl Hs. T. daarnaast het vreemde woord, ghepijnt (ende ghetorment), vermeldt. Hoe deze uitzondering, deze afwijking te verklaren? Is misschien in Hs. K. het laatste gedeelte dezer tautologie weggevallen? In Hs. K. komen overigens bijna geen tautologieën, waarvan een der beide deelen niet uit een bastaardwoord bestaat, voor. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina LXXXVII]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ten slotte hiervan de voornaamste voorbeelden ter illustratieGa naar voetnoot1: bedroughense (ende accuseerdense); bescaemt (ende perplex); (different ende) schillende; dierbaren (precieusen) steen; daer buten niet gaen (noch ooc die excederen); (examineert ende) vraecht; eens sijn (ende van accoorde); (executeren ende) vulcommen; (calangierde ende) daer ieghen sprake; (inconvenienten ende) quaetheden; (te sustineerne ende) te prouvene. Deze voorbeelden zouden met tientallen te vermeerderen zijn. 3. Zin verwante woorden in Hs. K. en T. a) Substantiva. Aspis × serpent. Verdam, Mnl. Wdb., I. 475 geeft voor ‘aspis’ slechts één auteur, nl. Maerlant, Der nat. Bl., VI. 97. 126. 447; XII. 686. - ‘serpent’ is het algemeen mnl. woord blijkens Mnl. Wdb., VII. 1230. i.v. ‘slange’. bederve × bootscap. ‘bederve’ = dienst; het verrichten van hetgeen noodig is (Mnl. Wdb., i.v. I, 627). ‘bootscap’ = zending, opdracht. Daar bovendien bij Verdam voor beide woorden bijna alleen Vlaamsche auteurs worden genoemd, is de reden waarom één hs. meermalen voorkeur voor het één, het andere voor het andere woord toont, niet aan te wijzen. behout × noot. ‘behout’ = heil, gelukzaligheid (Mnl. Wdb., I. 7593). Speciaal Vlaamsch. beieghentheden × ghelikenisse. ‘beieghentheit’ = smaad (hier): van iusticien, van rechte (Mnl. Wdb. I, 774). De lezing van Hs. T. is m.i. onvollediger en vager. beseffene × ghevoelen. Een bepaald verschil in beteekenis of gebruik van deze beide woorden valt niet op te geven, evenmin als een verschil in de topographische verbreiding. Waarschijnlijk hebben we hier te doen met een willekeurige verandering door den bewerker van Hs. T., met het doel zich een schijn van oorspronkelijkheid te geven. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina LXXXVIII]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
gheliefte × wille. ‘gheliefte’ voornamelijk Vla. en Brab. (Mnl. Wdb., III. 1232). ‘wille’ waarschijnlijk iets minder sterk dan ‘gheliefte’. God × ons heere. Waarschijnlijk een geheel willekeurige verandering van Hs. T. justicierGa naar voetnoot1) × baliu ende rechter. Dit verschil komt zeer dikwijls voor. ‘justicier’ = hij, die met rechtspraak belast of met rechtsmacht bekleed is. Dit woord was zeker meer in Vlaanderen dan in Holland bekend en had in elk geval een ruimer beteekenis dan de twee andere, die het eerste specialiseeren. loy ne statuutGa naar voetnoot2) × scoutate. ‘scoutate’ vooral in Holland gebruikt (Mnl. Wdb., VII, 720-'23); het woord komt o.a. in het Rechtsb. v. Den Briel voor ed. Matthijssen, blz. 39). maghen × gheslachte. Blijkens Mnl. Wdb., IV. 947 is ‘maghen’ een typisch-Vlaamsch woord. medepleghersGa naar voetnoot3) × ghesellen. ‘medepleghers’, een rechtsterm, die oud maar niet verouderd is, was (Mnl. Wdb., V. 1265) specifiek Vlaamsch. - ‘gheselle’ was veel minder gelocaliseerd en werd bij Vla., Holl. en Limb. auteurs aangetroffen. oorconden × ghetuyghen. Volgens Stallaert (i.v., II. 300): betuigen, certifier. Kiliaen: testari. Overigens geen aanwijsbaar verschil in gebruik of beteekenis. onderhoorichede × ghehoorsamicheit. Het eerste woord werd meer in 't bijzonder in Vlaanderen gebruikt (Mnl. Wdb., V. 359), terwijl het tweede zeer veel in Holland voorkwamGa naar voetnoot4). | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina LXXXIX]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
b) Adjectiva. ghehelt × gheneghen. ghelievelic × ghenoechlic. gheveinsdeGa naar voetnoot1) × vremde (namen). (passim) Hierin moeten we zeer waarschijnlijk in de eerste plaats de tegenstelling van het bastaardwoord tegenover het zuiver-Hollandsche zien. ondieren ende odeliken × snooden (cleederen). ondiere als bijv. n.w. is ongewoon (Verdam, V. 476), en komt altijd als bijw. voor; odelijc daarentegen is een veelvuldig voorkomend Vlaamsch adjectiefGa naar voetnoot2) (Verdam, V. 8-9). c) Praeposities. ghenade roepen an × ghenade roepen up; naer de macht × na de macht; omme × om wille; sien in × sien aen; over waer × voer waer houden; te × tot. d) Coniuncties. also × nadat; naerdat × nadat of doen; nietieghenstaende × nochtan dat (passim); nietieghenstaende dat die × daer die; siedent × sinder dat; ende waert dat × ende waer dat saken. e) Telwoorden. De verschillen in deze rubriek zijn te wijten aan onnauwkeurigheid, of, waar het rechtsgebruiken betreft, aan het verschil van jurisprudentie in de woonplaatsen van de schrijvers van de beide Hss. K. en T. Wellicht is ook hier nu en dan de reden te zoeken in een poging om oorspronkelijk te schijnen. Vandaar b.v.: eenighe × sommighe; sijn tweedere × hem andere e.d. f) Adverbia. Slechts enkele, meermalen voorkomende verschillen worden hier genoemd: also wel × als; daerbij × anderwerf; ende doe × mettien. g) Verba. bekennen × kennen; belijden × lijden; bewijsen × onderwijsen; (dach) doen × (dach) betekenen of (dach) setten; eere bieden × eere bewijsen; gheligghen van (eenen kinde) × ghenesen van (eenen kinde); in handen gaenGa naar voetnoot3) × omme ghevangen gaen; ghehoort × behoort; de doot kiesen × sterven; over onsculdich houden × onsculdich vinden; het ware quets × het soude sceren; (ghe seyt × (ghe)spelt; doen sterven × dooden; te tughene × waer te maken; ute ghedaen × uutghenomen (in de beteekenis van ‘behalve’); verliesen × tonder bliven; verpeinsenGa naar voetnoot4) | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina XC]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
× overdencken; vertellen × verstrecken (waarschijnlijk voor vertrecken)Ga naar voetnoot1); vlaen × villen (hiervan is vlaen het typisch vla. woord); voorseyde × voorscreven; vervaert × versaeckt; wachtene × bewarene; wederroupen × wederbieden; wesen × sijn. h) Resten nog enkele syntactische verschillen: ic hebbe ghehoort segghen × ic hebbe hooren seggen. beghinnen verdonckeren × beghinnen te verdonckeren. diet beghinnen lesen × diet beghinnen te lesene. ne wiste niet wat verantwoorden × en wiste niet wat hij andwoorden soude. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
H. Zinsbouw en stijl.Ten slotte mogen hier nog enkele opmerkingen aangaande den stijl der beide handschriften volgen. We begeven ons hier op een terrein, dat bijzonder uitgestrekt is, en waar we ons derhalve zullen moeten beperken. Zoowel in Hs. K. als in Hs. T. treffen we wijzigingen aan, uitbreidingen en inkrimpingen, verbeteringen en verslechteringen; soms ontbreekt een zin of zinsdeel, dat in 't eene hs. in den breede is uitgesponnen, in het ander geheel en al. Hendiadys en pleonasmen komen zeer veelvuldig voor. Somtijds hebben de veranderingen haar ontstaan te danken aan slecht begrijpen van het oorspronkelijke, soms ook zijn het verschrijvingen en niets meer. Nu en dan zijn de zinnen eenvoudig omgezet, terwijl de gedachtengang dezelfde bleef, hetgeen schijnt te wijzen op een gewoonte van den afschrijver om den zin in zijn geheel te lezen en daarna uit het hoofd op te schrijven, klaarblijkelijk ter bespoediging van zijn arbeid. Verder heeft het ook hier wel eens den schijn, of de auteur van Hs. T. soms eenvoudig alleen veranderingen heeft aangebracht om zich zelf een brevet van oorspronkelijkheid te geven. Van het bovenstaande volgen hier enkele voorbeelden: Pleonasmen in Hs. T.: hij troudese × troude hij se tot eenen wiveGa naar voetnoot2). Hendiadys in Hs. K.: ghetrouwichede ende goeden dienst × ghetrouwen dienst; binnen desen tijden ende middelen × binnen desen middelen tijde. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina XCI]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De voorstellingswijze is in Hs. K. soms beter, duidelijker dan in Hs. T., b.v.:
Uit al het bovenstaande mag stellig worden geconcludeerd, dat Hs. K. een Vlaamsch, Hs. T. een Hollandsch handschrift is. Er zijn enkele kenmerkende verschillen, die geen twijfel overlaten: 1o. Van de woorden, die we in de rubriek G, 3 behandelden, bleken bijna alle in Hs. K. voorkomende Vlaamsch, alle in Hs. T. vermelde Hollandsch te zijn. 2o. In Hs. K. wordt de anlautende h daar aangetroffen, waar het Hollandsch ze nooit schrijft of zegt (C, d). 3o. De talrijke onverkorte (niet gesyn- of geapocopeerde) vormen in Hs. K., waar Hs. T. steeds syn- of apocope heeft. 4o. De suffixen -sen en -nede in Hs. K. × -en en -in(ne) in Hs. T. 5o. De talrijke bastaardwoorden in Hs. K. Wanneer we ons nu afvragen, waar in Holland Hs. T. gelocaliseerd moet worden, dan meen ik als plaats van herkomst van dit handschrift het Zuiden van Holland te mogen noemen. Toegestemd zal moeten worden, dat vooral de op blz. lxxiv besproken woorden hiertoe alle reden geven. Zeer talrijk zijn de bewijzen niet, maar ze zijn m.i. doorslaand. Ik meen uit het bovenstaande te mogen besluiten, dat Hs. T. uit de streek, die Delft als Noordgrens en het Noorden van Zeeland als Zuidgrens heeft, afkomstig is: de vormen nomen, roopic, droghen (B, f.) geven aan dit vermoeden zeer zeker eenigen grond. De vragen, die ons nu nog te beantwoorden overblijven, nl. welk dezer beide hss. is het oudste, zijn het beide afschriften of is een van beide van den schrijver zelf, zijn niet moeilijk te | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina XCII]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
beantwoorden. Beide handschriften K. en T. dateeren uit de tweede helft der vijftiende eeuw, Hs. K. is 1481 gedateerd en Hs. T. moet stellig ± 1490-1500 geschreven zijnGa naar voetnoot1); de auteur van Dat Kaetspel heeft zijn werk in 1431 geschreven. Hs. K. en T. zijn derhalve beide afschriften van een verloren geraakt, althans ons onbekend, origineel, waarvan, blijkens Huydecoper's citaten naar een handschrift van 1452Ga naar voetnoot2), nog meer afschriften hebben bestaan. Dat we Hs. K. en niet Hs. T. meenden te moeten afdrukken, vindt zijn oorzaak hierin, dat de taal van Hs. K. Vlaamsch isGa naar voetnoot3) en de tekst van Hs. K. ook bijna overal beter en oorspronkelijker blijkt te zijn dan die van Hs. T. - Hs. K. staat dus, zoo het al niet letterlijk den archetypus van den Vlaamschen auteur weergeeft, stellig veel dichter daarbij dan Hs. T., dat een jonger Hollandsch af- of liever omschrift is, gelijk er in dien tijd zoovele zijn: al te gader blijken van de hoogere cultuur in Vlaanderen, die van daar in Holland ‘geimporteerd’ werd. |
|