De nachtegaal en het lijstertje(1854)–S.J. van den Bergh, J.J.L. ten Kate, Jacob van Lennep– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 82] [p. 82] De hond. Wel, kleintjes! wat rigt ge daar uit met uw vrind? Zegt, wilt gij op Bello gaan rijden? 't Is of ge aan zijn halsband een teugeltje bindt, Om niet naar beneden te glijden; Ik zie de karwats in de hand van christien.... Ja zeker, 'k geloof, dat ik juist heb gezien. Ik heb er niet tegen - het beest is zoo goed, En houdt van u allen als vrinden; Al wat ge in uw speelschheid dien lobbes ook doet, Hij laat voor uw spelen zich vinden, Hij treurt bij uw droefheid, hij springt bij uw vreugd, En is steeds de makker der dartlende jeugd. Maar sol met een hond, die u vreemd is, toch niet; Het kon u te laat soms berouwen - Niet elk, wien het nimmer als Bello verdriet, Niet elk is als hij te vertrouwen, En mooglijk bekocht gij uw vrolijke luim Met beet of met hap in uw koon of uw duim. v.d. B. Vorige Volgende