De nachtegaal en het lijstertje(1854)–S.J. van den Bergh, J.J.L. ten Kate, Jacob van Lennep– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 83] [p. 83] Het vogelnestje. In de groene heg verborgen, Half maar zigtbaar op zijn best, Vond mimi op zeekren morgen Onverwachts een vogelnest. Och! wat piepten al die jongen, Onder angstig wiekgeklep, Bibbrende op elkaâr gedrongen, Uit hun opgespalkte neb! Mietje waagt het, ze aan te vatten, En zij zet ze, zacht en teer, Midden in de donzen watten In een aardig kooitje neêr. [pagina 84] [p. 84] Maar op eens, daar keert de moeder. Ziet! hoe zoekt zij naar heur kroost! 't Jong gebroed vraagt haar om voeder, En geen kooitjen dat hen troost. 't Suikerklompje, 't hennepzaadje, Smaakt de kleine moschjes niet; En zij sjilpen om mamaatje, Die geen deurtjen openziet. Tranen staan in mietjes oogen; Daadlijk neemt zij 't nestje weg, En zij bergt het, diep bewogen, Weêr in de eigen, groene heg. En terwijl elk teeder kieken, Onder schettrend vreugdgeluid, Wegschuilt onder moeders wieken. Roept mimietje peinzend uit: ‘Neen, hoe zacht een vreemde ons streelde, Smaakloos blijft haar overvloed. Moedermin gaat boven weelde: Niets, dat haar gemis vergoedt!’ t. K. Vorige Volgende