| |
| |
| |
Vierde bedrijf.
Eerste tooneel.
opkomende.
De rede billijkt wat het hart zoo vurig begeert. Hoe dwaas, dat ik mij door een schijn van coquetterie liet afschrikken! Een enkele blik overtuigde mij immers dat ze nog geheel onbedorven is?... Eindelijk zal ik dan het doel bereiken, waarnaar ik, jaren lang, met zooveel inspanniog streefde! Eindelijk zal ik den schoonen droom mijner jeugd verwezenlijkt zien! Zij bemint mij! Caroline bemint mij! Ik las het in haar oog, terwijl een zachte druk harer hand mij een weelde van geluk deed genieten! Zij zal de mijne worden! De mijne! Caroline!... Welk een zaligheid! Welk een toekomst!
| |
Tweede tooneel.
wilman, caroline.
Vind ik u hier, Wilman? Weet je wel dat er bitter over u geklaagd wordt? Zoo in eens van onze ontbijttafel weg te loopen! Amaranthe zit al een half uur gereed, om u hare Ode aan den besneeuwvlokten winter voor te lezen; Martha scherpt zich, om over een Godgeleerd vraagpunt te twisten; Oom wil met u, een commercieel artikel van het Handelsblad beredeneren, en ik, die niets beters wist te doen, schonk u middelerwijl uw vierde kop thee in. Maar wat scheelt er aan? Hoe zie je zoo ernstig, zoo stemmig? Waarlijk, ik herken u niet meer. Voorheen waar je zoo vrolijk, zoo opgeruimd... Je bent ouder geworden, Wilman.
| |
| |
Ik ben man geworden, Caroline! en de man mag wel eens ernstig zijn.
O ja, de koopman vooral, als hij zich van zijn zaken verwijderd heeft, en bij zich zelven berekent welke belangrijke winsten hij misschien verzuimt.
Je bent onbillijk, Caroline! Geloof je waarlijk dat ik hier, dat ik in dit oogenblik, aan mijn zaken denk? stel je me gelijk met die alledaagsche egoïsten, wier koude ziel slechts over hunne geldkisten zweeft? Bij God, zoo ben ik niet! En toch (meer en meer vertrouwelijk) Hij weet, Caroline, hoe gelukkig ik mij voelde, toen de weldaden van uw braven oom mij eene nieuwe loopbaan openden, ik mijn eigen zaken beginnen, meer dan mijn brood verdienen, geld winnen kon! Ik heb geld gewonnen, veel gewonnen; en nu denken de menschen dat ik mijn doel bereikt heb. Zij bedriegen zich, Caroline! Zij begrijpen niet dat het geld voor mij geene andere waarde heeft dan als middel, om mij tot een edeler doel te verheffen, dat ik niet kruipend bereiken wilde. Ik moest het meisje mijner keuze kunnen overtuigen, dat mijn hart alleen haar gekozen had. Ik moest hare wederliefde kunnen afsmeeken, zonder den schijn te hebben als of ik om haar goud bedelde. Ik wilde dat ze mij geloofde, als ik haar zeggen zou: (haar hand vattende, en met veel gevoel) Lieve Caroline, ik bemin u!
En je gelooft me nu, niet waar Caroline? O, ik beminde u reeds vóór ik wist wat liefde was! Heb ik het
| |
| |
u niet al honderd malen gezegd, schoon het woord nimmer van mijn lippen vloeide? Ach, het zwijgen viel mij zoo zwaar! maar te diep voelde ik de vernedering der armoede om te kunnen spreken. Het was me, als of men mij niet beminnen, slechts beklagen kon! De teederste blik der liefde ware voor mij slechts een blik van medelijden geweest! Maar ik wanhoopte niet! Ik vond kracht om ernstig te willen, wat ik zoo vurig wenschte, en besloot, door arbeid, een man te worden. Mijne pogingen werden gezegend. Ik verkreeg een stand in de maatschappij, die mij regt tot spreken geeft, een vermogen, dat mij voor het uwe onverschillig doet zijn... Je moet dus overtuigd wezen, dat mijn liefde geheel onbaatzuchtig is.
Dat zou ik toch, Wilman!... Zonder stand of vermogen, zoudt gij dezelfde aanspraak op mijne... achting hebben.
Achting slechts? niets meer dan achting, Caroline? Is dat alles wat mijne liefde van u verwerft? O, spreek zóó niet! (weder hare hand vattende) Neem dat woord terug, dat koude woord, dat niet uit uw hart kwam. Of was die tienjarige droom van geluk slechts begoocheling? de hoop zelfbedrog? Caroline, zonder u ben ik niets! Je bent mijn wereld, mijn leven, mijn alles! (met toenemende teederheid) Zal uw hart mij afwijzen, terwijl uw hand in de mijne ligt? O, het is mij zoo zoet, zoo zalig, die lieve hand te mogen vasthouden! haar aan mijne lippen te brengen! (hij kust hare hand) U, met al de vervoering der liefde, aan mijn hart te drukken! (hij doet het) en dan van u te mogen hooren (teeder en smeekend) dat je dit niet slechts uit achting toelaat!
| |
| |
met diep gevoel.
Wilman, zou ik uwer waardig zijn!
Welk een vraag, beste Caroline!
Zou ik u zoo gelukkig kunnen maken, als je het verdient te wezen? Oordeel zelf! ik ben nog zoo jong!
Je schertst; slechts zeven jaar jonger dan ik?
Maar zooveel jonger dan mijn jaren, Wilman! Ik ben een ijdel, ligtzinnig kind, gehecht aan vermaken, die minder de getrouwde vrouw dan het meisje voegen. Ik verbeeld mij dat ik al mijn vrolijkheid zou verliezen, als men mij mevrouw noemde.
Zal ik u dan niet Caroline blijven noemen?
En die vermaken! Geniet men ze niet beter, niet inniger, als men ze niet bij wijze van vertooning behoeft te genieten? als het vermaak slechts doel, niet middel behoeft te zijn? Je begrijpt me, Caroline! Daar is het dansen, bijvoorbeeld. Je houdt er veel van, even als alle jonge meisjes, en het is natuurlijk. Terwijl de voetjes over den grond zweven, zweeft ook de jeugdige verbeelding zoo aangenaam voort; maar ben je ooit van een bal te huis gekomen, dat je geheel te vreden over u zelve en over anderen waart? dat geen enkele spijtige opmerking, geene enkele kleine teleurstelling u meer verdriet gaf dan je vermaak genoot? Voor getrouwde vrouwen, is het dansen uitspanning, maar niet zoo voor jonge meisjes, die behagen en schit-
| |
| |
teren moeten, wier natuurlijke vrolijkheid, wier ijdelheid zelfs, zich, naar zekere bijoogmerken, wijzigen moet. O, ik voel medelijden met die arme schepseltjes, die zich zooveel geweld aandoen om beminnelijk te schijnen, terwijl het haar zoo weinig zou kosten om beminnelijk te zijn; die voor iedereen willen schitteren, aan iedereen willen behagen; geen minnaar, maar honderd aanbidders zoeken; haar jeugd, haar geluk voorbijhuppelen, en van haar leven een danspartij maken, zonder te bedenken dat er één met haar meêdanst, die haar eindelijk geheel zal wegdansen.
Welk een schets, Wilman! en wie is die galante danser?
De tijd, Caroline, die uw beide zusters al weggedanst heeft en zoo vele anderen; maar laat dit zoo wezen. Gij zijt te goed, te verstandig om eene coquette te worden;
| |
Derde tooneel.
de vorigen, van heul; deze verschijnt aan de deur, luistert met de meeste inspanning, en geeft, door allerlei teekenen, zijne goedkeuring en blijdschap te kennen.
vervolgende.
gij gevoelt te innig, dat liefde meer dan een spel der eigenliefde is. Raadpleeg dat gevoel, beste Caroline, en zoo het u zegt, dat je met den man, die u meer bemint dan zijn leven, gelukkig zult zijn, stel dan uw geluk en het zijne niet langer uit, en schenk hem uw hart!
| |
| |
hem hare hand reikende.
Wilman!
haar, in de hoogste vervoering, aan zijn hart drukkende.
Lieve, beste Caroline! Engel! O, je maakt me onuitsprekelijk zalig! Welk een oogenblik! Nooit zal ik het vergeten! Nooit! Ik zweer u! Hoor mij aan... Ik neem den Hemel tot getuige!...
die ongemerkt genaderd is, en zijn gevoel niet langer kan bedwingen, legt zijne handen over hen.
Hij zegene u, kinderen!
valt hem om den hals.
Oom!
beiden omhelzende.
Lieve Caroline! Beste Karel! O! Ik voel mij zelven niet... dat is te zeggen, ik voel mij zoo gelukkig!
Hoe streelt het mij, dat ge onze liefde goedkeurt!
Goedkeurt? slechts goedkeurt? Je hebt me twintig jaar levens geschonken! Maar gaat nu, kinderen! De eerste oogenblikken uwer liefde moet je met elkander genieten, en ik ook wil met mijn vreugd alleen zijn. (Hij omhelst beiden weder.) Voort nu, voort nu!
wilman en caroline af.
| |
Vierde tooneel.
alleen. Hij blijft, gedurende dit en het volgend tooneel, zijne blijde opgewondenheid, op allerlei wijzen, aan den dag leggen.
Karel met Caroline! welk een lichtstraal in mijne toekomst! Mij dunkt, ik zie reeds een half dozijn lievertjes om me heen huppelen. Ze moeten mij groot-
| |
| |
vader noemen. Karel met Caroline! Honderdmaal heb ik het gedroomd, en nu gebeurt het! Hoezee! Nu tart ik het noodlot, met Martha en Amaranthe er bij, om mij een enkel oogenblik, uit mijn humeur te brengen.
| |
Vijfde tooneel.
van heul, kasper.
Er is iemand, die u wenscht te spreken.
Ik ben voor niemand t' huis, dat is te zeggen.... wie is het?
Een zekere mijnheer Bomba.
Bomba? Dat lijkt wel een Italiaanschen naam. Toch geen schoorsteenveger?
Ik zou hem eêr voor een wolkenveger houden. Nooit heb ik winderiger kerel voor mijn neus gehad.
Ei zoo! Waarlijk!... Kasper!
hem geld gevende.
Daar heb je wat om op mijn gezondheid te drinken.
Dankje hartelijk. (het geld beziende) Wat? een goudstuk? Je bent toch niet jarig, mijnheer? of ben ik het, bij geval?
| |
| |
Meer dan jarig! Driemaal, duizendmaal meer! Hoezée!...
Wil je me uithooren, schelm?
Dat hoeft ook niet. Van het fijne van de zaak, moog je nog niets weten.
Vertel me dan vooreerst maar eens wat van het grove.
Neen, neen, al tenteer je me nog zoo. Achterhoudend ben ik wel niet... maar er zijn zoo dingen... Heb je me nu begrepen?
Ik zet het een toovenaar om u te begrijpen.
Kraam dan maar op met je geld, en doe er meê wat je gezegd is.
Maar vóór ik er het twintigste gedeelte van op uwe gezondheid verdronken had, zou ik zelf zoo ziek als een hond wezen.
Laten dan Jan, George en de meiden meê drinken. Rigt een feest aan. Ontbied den speelman, en danst za-
| |
| |
men de keuken rond, driehonderd malen achtereen. Trala la la la!
bij zich zelf.
Dat zou zonde zijn! Een danspartij! terwijl mijne arme dochter...
Daar heb je nog een tientje voor haar; maar gedanst moet er worden.
Beste, brave heer! God zegene u!
kaspers beide handen grijpende; uit de volheid van zijn hart.
Dat doet Hij al, Kasper! dat doet Hij al!... O!... Jongen, jongen! Wist je eens!... Mogje eens weten!...
hem loslatende.
Niets.
Hij gaat op en neder.
ter zijde.
Hij zal toch, op zijn ouden dag, niet verliefd geworden zijn?
zijn arm vertrouwelijk op kaspers schouders leggende.
Als je op mijn gezondheid gedronken hebt, ga dan met een boordevolletje naar Karel, en wensch hem geluk.
Heeft hij den hoogsten prijs getrokken?
Den hoogsten prijs. En als je dat gedaan hebt, schenk
| |
| |
dan nog een boordevolletje, en ga er meê naar Caroline, en wensch haar ook geluk.
Hebben ze dan zamen gespeeld?... maar O!... nu begrijp ik het. Is het zóó laat?... Ei, ei! Dat is aardig, regt aardig.
Aardig slechts? Ik dacht dat je vier voet hoog van den grond zoudt springen. Jongen, ik merk wel dat je geen vonkje vuur meer in je ouwe ziel hebt.
Denkje dat, mijnheer? Als je eens wist hoe magtig veel pleizier het me doet! Ik hoop nu maar, dat het ook met Martha en Amaranthe spoedig mag afloopen; dan zullen we rust krijgen.
terugtredende.
Welke satansche gedachten breng je me daar in mijn hoofd!
Wel, ik vind ze nog al natuurlijk. Heb je me niet honderd maal in vertrouwen gezegd?...
Onthou maar dat, wat ik je nu in vertrouwen zei, geheim moet blijven. Zoo je er een enkel woord van rept....
Daar kan mijnheer gerust op zijn. Niets verders te bevelen? Ik heb nog twaalf messen te slijpen.
Vermoei je maar niet te veel, Kasper!
Kijk, mijnheer, daar zeg je precies zoo als de juffers zeggen. ‘Kasper,’ zeggen ze, ‘doe dit! Kasper, doe dat! Kasper, werk, loop, draaf den ganschen dag door,
| |
| |
tot dat je er bij neêr valt, maar... vermoei je niet!...’ Nu, we zullen allebei maar op beter hopen. (Hij gaat, doch keert terug.) Lieve Hemel! daar staat die mijnheer Bomba nog in het zijkamertje!
Laat hem binnen, Kasper! (kasper af.) Op beter hopen? De oude heeft gelijk. Zoolang die twee zwarte wolken mijn hemel verduisteren, is er geen zon voor mij.
| |
Zesde tooneel.
van heul, bomba.
Dat de Goden mij bijstaan! Ik kom op de vleugelen der regtmatigste verontwaardiging...
Wat is er van uw dienst, mijnheer?
Wat er van mijn dienst is? Eene éclatante satisfactie, mijnheer, wegens geleden miskenning, versmading, verguizing!... Dat de climax op arends wieken stijge, om u de allerontzettendste...
Wat is er dan gebeurd? Wie is mijnheer?
Wie ik ben? Bomba, de dichter Bomba; genoeg bekend, vertrouw ik. Wat er gebeurd is? Door uw nicht, mejufvrouw Amaranthe van Heul, onder het naamcijfer A. H, in het laatste nummer der Vaderlandsche Letteroefeningen, allerschandelijkst aangerand!
Door mijn nicht, mijnheer? en ter zake van wat?
| |
| |
Van mijne herderszangen, die zij zich verstout heeft schapenzangen te noemen.
Kom, kom; dat zal eene aardigheid geweest zijn...
Eene aardigheid, mijnheer? Eene aardigheid? Aan mijn roem, aan mijne onsterfelijkheid te knabbelen? mij een bloedenden dolk in het dichterlijk hart te wringen?
Maar bedenk, mijnheer Bomba, dat het, in allen gevalle, mijn schuld niet is.
Dat is te zeggen... ja, maar van de poëzy maak ik liefst geen familiezaak. Buitendien is ze, op het stuk van verzen, zoo stijfhoofdig als een raagbol. Intusschen... het spijt me van die herderszangen.
Ik geloof dat ik ze gelezen heb, met groot genoegen, met bijzonder groot genoegen.
Een verheven dictie, een brillante... hoe noem je dat ook?
Versificatie, zul je meenen?
Juist, versificatie... een rijkdom van gedachten, die wezenlijk verblindt...
| |
| |
Heb je ook de élégie van Damon gelezen?
Of ik die gelezen heb! En... wat is uw beeldspraak treffend en schitterend!
Dat zeggen mijne vrienden ook. ‘De zangen,’ zeggen zij, ‘vooral de derde, negende, zeventiende, acht en veertigste, en de elf nazangen.’...
Uitmuntend! Overheerlijk! Ze konden er niets anders van zeggen. Gaat het nog al met het debiet?
Hm, zoo... Ons publiek is, helaas, niet poëzyachtig.
En heb je het werk voor eigen rekening uitgegeven?
Om u te dienen. Een spotprijs! twee gulden vijftig cents! Achttien vel druks, en nog gecartonneerd er bij!
Waarachtig een spotprijs! Ik wil er, op speculatie, dat is te zeggen uit liefde voor de kunst, tien exemplaren van nemen. Dat maakt, geloof ik, vijf en twintig gulden. Mag ik zoo vrij zijn... (hij geeft hem geld) twee tientjes en een vijfje.
opgetogen.
Mijnheer, Mijnheer! Waarlijk, al te veel goedheid! De exemplaren zullen, binnen een half uur, hier zijn, en ik zal die ongelukkige recensie nu maar uit mijn hoofd zetten. Welk dichter, van Homerus af, tot Bilderdijk toe, heeft niet over miskenning te klagen gehad! Welk genie!... maar ik mag u niet langer ophouden. Dank, hartelijk dank voor uwe belangstelling in mijn persoon en nederig talent! Beschik over beiden, in
| |
| |
leven en dood! Bij huwelijk of sterfgeval, verjarings- of doopfeest, zal mijn dichtader voor u vloeijen... good of geen geld! (hij geeft hem een kaartje) Hier is mijn adres. Vaarwel, edele Mecenas!
Af.
| |
Zevende tooneel.
alleen, daarna kasper.
Dat kan te pas komen. (Hij leest het kaartje.)
Bartholomeus Bomba, Katerstraat n o. 74... Die malle Amaranthe! Heeft ze dan niet genoeg aan haar eigen rijmelarij, dat ze zich nog met die van anderen inlaat? Dat kost me weêr vijf en twintig gulden!... maar de arme dichter had een rok noodig.
Hij woont zes huizen van ons af. Ik geloof dat hij zaken doet.
Het is lastig... maar een buurman mag men niet afwijzen. (kasfer af.) Grijpmaar! een lelijke naam, voor iemand, die zaken doet.
| |
Achtste tooneel.
van heul, grijpmaar.
Uw nederige dienaar, mijnheer! Het smart mij, dat
| |
| |
ik verpligt ben u over een alleronaangenaamst geval te komen onderhouden.
Als zaakwaarnemer, heb ik mijn eigenbelang steeds aan de belangen mijner cliënten ondergeschikt gemaakt, niet zelden geheel opgeofferd, en ik mag trotsch zijn op de reputatie van belanglooze eerlijkheid, die ik daardoor verworven heb.
Verder, als 't u belieft.
Mijn dochters zijn onschuldige meisjes.. Vrede en rust heerschten in ons nederig gezin. Geacht, geëerd, bemind, door allen, die braafheid en eerlijkheid op prijs stellen, leefden we argeloos voort, niet vermoedende dat de kwaadaardigste laster ons, in het kostbaarst wat we bezitten, onzen eerlijken naam, zou aantasten.
Uwe oudste nicht, mijnheer. Het valt mij hard, zulk een achtenswaardig man te moeten bedroeven, maar mijnheer zal gelieven te begrijpen, dat mijn karakter, mijnheer! mijn moraliteit, mijnheer! om niet eens van andere meer materiële belangen te gewagen, en vooral de reputatie mijner deugdzame, onschuldige dochters...
Eergister avond, heeft jufvrouw van Heul zich verstout in haar club...
| |
| |
Weet mijnheer dan niet dat de juffer, en nog zes of zeven andere vrome juffers wekelijks bijeenkomen, om, zoo het heet, over Godgeleerde onderwerpen te praten? Het is heiligschennis! Ze doen er niets dan achterklappen, kwaadspreken en lasteren!
Bedaar, mijnheer! Mijn nicht zou dus?...
Ze zou niet, mijnheer, ze heeft. In die club, heeft ze niet geschroomd zich allerschandelijkst over mij, die bij een ieder als een door en door eerlijk en gemoedelijk man bekend ben... Gelief bij docter Loffers maar eens naar mij te vernemen. De goede man is van het geval bewust, en zóó met ons begaan...
Wat heeft mijn nicht dan van u gezegd?
Dat ik, die de zaken der goede menschen waarneem als of het mijne eigene waren, hetgeen oud en jong, arm en rijk getuigen kan, dat ik (zijn zakdoek aan de oogen brengende) een geldafperser, een bloedzuiger ben, die mijne cliënten ongelukkig maak, en in ellende dompel!
Heeft zij dat van u gezegd!
snikkende.
En van mijne brave dochters!... O!
als voren.
Dat ze... O, o!
| |
| |
als voren.
Dat ze... Mijnheer, mijnheer! men moet vader wezen!...
als voren.
Dat ze 's avonds... O, o, o!
met veel beweging, zich met de vuist voor het hoofd slaande.
Met officiers wandelen!
Hij stapt eenige malen driftig op en neder.
ter zijde.
Die man bevalt mij niet. (luid.) Ik kan bezwaarlijk gelooven dat mijn nicht zich zoo onbedachtzaam zou hebben uitgelaten.
Er valt niet aan te twijfelen, mijnheer. Misken, zoo je wilt, de verontwaardiging van mijn vaderlijk gevoel; maar de kruidenier, aan wiens huis de club vergadert, heeft met zijn vrouw en broeder, door de reet van de deur, alles afgeluisterd. Ze zijn bereid onder eede te getuigen.
ironisch.
Dan zal ik het wel dienen te gelooven. Die vaderlijke tranen, gevoegd bij de geloofwaardige getuigenis van lieden, die door de reet van de deur luisterden... maar, aangenomen dat alles waar is, wat wilje dan dat ik er aan doe?
Wel... het komt mij voor... mijnheer moest er de jufvrouw eens ernstig over onderhouden.
| |
| |
Nu ja, dat is mijn voornemen ook.
Doe dat, mijnheer! O, ik smeek er u om! Verplaats u voor een oogenblik, in den pijnlijken toestand van een diep beleedigd vader! Ik wil geen opspraak, geen schandaal. Duizendmaal liever, zag ik de zaak in der minne geschikt, dan door de regtbanken.
De regtbanken? Zou een vader zulk een zaak voor de regtbanken brengen?
Het zou me hard vallen... ongetwijfeld... vooral voor u, mijnheer; maar indien het onvermijdelijk werd... Die vlek op onze reputatie moet uitgewischt worden.
En op wat wijze zou dat in der minne kunnen geschieden?
Wel... mij dunkt... vooreerst... onder verbetering.. eene schriftelijke herroeping van mejufvrouw uwe nicht... en dan... eene billijke vergoeding... een som van zes honderd.... laten we stellen vijf honderd gulden...
verontwaardigd.
Uit mijne oogen! Iemand, die de eer zijner dochters, van een hand vol goud afhankelijk maakt!...
Maar mijnheer... het is, in dergelijke gevallen, gebruikelijk...
Geen cent, geen halve cent krijg je!
Dan zou ik... hoe ongaarne ook...
| |
| |
De regtbanken zullen mij regt verschaffen.
En doen ze het niet... dan zijn er immers nog andere middeltjes? Op uw nicht zal ook nog wel zoo iets te zeggen vallen...
met diepe verachting.
Ellendige!
Hm, de zucht tot beleedigen schijnt hier een familiekwaal. Nu, we zullen er wel raad voor vinden. Uw nederige dienaar, mijnheer! Tot morgen avond, zal ik uw antwoord of eenig voorstel inwachten. Hoor ik niets van u, dan wordt uw vrome nicht overmorgen gedagvaard.
van heul wijst hem gebiedend de deur; grijpmaar vertrekt.
| |
Negende tooneel.
alleen.
Daar komen de plagen weêr! Die lelijke vent! Het schijnt iemand, die niets te verliezen heeft, die het schandaal wagen zou... Was ik maar al zoo goedkoop van hem af als van dien armen poëet! Een stapeltje zeeuwen zou ik er nog voor over hebben; maar vijf honderd gulden! O, die Martha, die Martha! De hemel geve dat de luitenant mij spoedig van haar verlosse! (Er wordt aan de deur getikt.) Binnen.
| |
| |
| |
Tiende tooneel.
van heul, loffers.
Ha! Juist van pas, beste vriend! Je komt als of je geroepen waart. Ga zitten.
Ze gaan zitten.
Is het dan weêr minder wel? Permitteer... (Hij wil hem den pols voelen.)
zijn hand terug trekkende.
Neen, neen! Wat dat betreft, zoo wel als het met mogelijkheid zijn kan. Niet den docter, den vriend heb ik noodig. In de eerste plaats, moet ik je vertellen dat Caroline geëngageerd is met mijn jongen vriend Wilman, die gister middag uit Rotterdam is overgekomen.
Wel zoo! dat zal u veel genoegen doen.
Genoegen slechts? O, Loffers, ik ben de gelukkigste der menschen! dat is te zeggen.... er ontbreekt altijd wat aan.
In de tweede plaats, dien je te weten... het spijt me dat ik het je zeggen moet... maar je bent nog al philosoof, en zult er de tering niet van krijgen.
Dat er ook voor Martha, een adorateur uit de lucht is komen vallen.
| |
| |
Ei, ei?... Nu, het doet me pleizier dat je 't zoo koel opneemt. Ik begon met het geval al verlegen te worden.
O, die malligheid heb ik geheel uit mijn hoofd gezet.
Braaf! Eene verstandige resolutie! Je hadt me twintig jaar onder gemaakt, indien je mijn neefje waart geworden.
Een bram van een vent, de luitenant Osbrock.
Zoo, dan zal ze toch eindelijk eens onder discipline raken.
Dat is de vraag nog. Ondanks hare uiterlijke stemmigheid, is ze een ongemakkelijk katje. Ze heeft een grenadiers ziel in haar lijf... dat is te zeggen, in het ordentelijke. Vertel het vooral niet verder. De luitenant mogt er eens achterkomen. Nu van wat anders, ken je een zekeren Grijpmaar?
Uw buurman? Wel ja. (ter zijde) Hij schijnt het ergste nog niet te weten.
| |
| |
Wat is dat voor een mensch?
Niet veel bijzonders. Vroeger heeft hij zijn eigen zaken in de war gebragt. Nu zet hij dat kunstje met de zaken van anderen voort.
Zoo! Ik dacht het wel dat de eerlijkheid bij hem alleen op de tong lag. En zijn dochters? Zijn brave, onschuldige dochters? (loffers haalt grimlagchend de schouders op.) Ook al niet veel bijzonders! Je hebt van dat onvoorzigtig gebabbel van Martha gehoord; - wat denkje er van? Die Grijpmaar is zoo even bij mij geweest.
Ik denk dat dat gevalletje wel te schikken zal zijn.
Hij nam het hoog op, vorderde vooreerst eene schriftelijke herroeping...
En dan nog vijf honderd gulden.
opstaande.
Met de helft zal hij het ook wel doen.
De helft, zeg je? Honderd rijksdaalders? en je noemde 't een gevalletje?
Laat de schikking aan mij over. Ik zal dien Grijpmaar gaan spreken.
| |
| |
In 's Hemels naam, doe dat! Hij heeft al met een dagvaarding gedreigd. Begrijp eens, een dagvaarding! O, die Martha, die Martha! Kom, Loffers, laten we Karel en Caroline gaan opzoeken!
Zij vertrekken door de zijdeur.
| |
Elfde tooneel.
pimping, george.
Ik zal het jufvrouw Amaranthe gaan zeggen.
Af.
alleen.
Die satansche Osbroek! Dat is nu al de veertiende vrijerij, die met een sisser afloopt! Ik dacht daar die haven zoo netjes binnen te zeilen! Juist was ik bezig mij te adoniseren om het jawoord te gaan halen, en daar wordt me, door een geknevelden korporaal, een biljet voor den neus gesmeten, dat al mijne heerlijke uitzigten verijdelt, mij, in mijn eigen oog, tot een lafbek maakt! Het is om razend te worden!
Hij haalt het biljet te voorschijn, en leest.
Vriend pimping!
Ik ben van gedachte veranderd, en gelast u, op straffe mijner ongenade, (je weet wat dat zeggen wil)
dat je immediaat van jufvrouw amaranthe van heul, die je niet waard bent de voeten te kussen, afziet. Mogt de zaak haar beslag al hebben, zoo zulje naar Haar Ed. toegaan, en haar deêmoedig smeeken dat ze haar woord terug neemt. Mogt ze met geweld, aan je willen blijven hangen, zoo neem je zonder eenigen omzwaai, het uwe terug. In allen gevalle
| |
| |
moet je, om redenen, die ik voor mij hou, eêr de klok twaalf geslagen heeft, van malkaar af zijn.
Ik ben en ik blijf
Vervloekte vent! Zijn ongenade! O, dat ik moed bezat om den brutalen orang-outang onder de oogen te zien! Hoe pleizierig zou het zijn hem levend te verscheuren! Nu moet ik wel onderdoen! Fatale teleurstelling! Beroerde positie!... Hoe zal ik het met haar aanvangen! Mij met de familie te brouilleren zou geen zaak zijn. Martha is er nog, en de beurs van den ouden heer... Ik zal er maar weêr een pathetisch drame van maken, dan blijf ik vooreerst consequent, en ten tweede... Stil, daar komt ze.
Hij brengt zijn zakdoek aan de oogen, en neemt eene sombere houding aan.
| |
Twaalfde tooneel.
pimping, amaranthe.
Ah, mijnheer Pimping, is u daar!
diep zuchtende.
Ja, daar ben ik! Ik zelf! O! o!
ontsteld.
Wat scheelt u, mijn vriend?
Amaranthe!... (Hij werpt zich op een stoel neder.) Laat mij.... een oogenblik.... dat ik tot mij zelven koom.... dat mijn ontroerde ziel zich van den vreesselijken schok herstelle!... Maar ach, dat kan zij niet! dat zal zij niet! Neen! Nooit! Nimmer! In eeuwigheid niet!
| |
| |
met toenemende ongerustheid.
Pimping!
langzaam opstaande, op plegtigen toon.
Planeten en zandkorrels hebben haar afgemeten plaats in de Schepping! Ook de mensch en zijn ideaal! Wat hierboven geschreven staat, moet geschieden!
Wat beduidt dat?
pimping gaat snel naar haar toe, vat hare hand, en zegt langzaam, met afgewend gezigt.
Amaranthe! Dezen nacht.... heb ik eene allerijsselijkste ontdekking gedaan!
Welke, Pimping? In 's Hemelsnaam, spreek!
Herinnert ge u nog wat ik u gisteren zeide?
met teederheid.
Zou ik dat zoo spoedig vergeten hebben?
haar verplaatsende.
Dáár stondt gij! (Eenige schreden terugtredende.) Hier stond ik!... Herinnert ge 't u, Amaranthe?
Ik zeide u dat eene heillooze bedwelming onzer bruisende hartstogten ons vaak, bij het smachtend grijpen naar het ideaal onzer liefde, allergruwelijkst doet mistasten. Herinnert ge 't u?
Ja, iets dergelijks heb je gezegd.
En als ik u nu eens zeide.... Wee mij, Amaranthe! ik heb al tweemaal misgetast!
| |
| |
Eerst waande ik dat Caroline mijn ideaal was!... Ik bedroog mij! Zij was het niet!
Toen dacht ik dat gij het zijn zoudt.... gij.... wier albetooverend schoon.... wier hemelsche aanminnigheden....
Helaas, Goddelijke Amaranthe! ik bedroog mij ten tweedemale! Gij... waart het ook niet!
Mijnheer!... maar gij schertst Pimping... Ha, ha, ha!
O, lach niet! Werp geen klompen ijs, in de ziedende lava van mijn kokend gemoed! Beklaag mij, Amaranthe! Voel hoe de foltering der wanhoop mijn bloedend hart doorvlijmt, dat hart, dat weêr gedoemd is, in dorre ledigheid, te kloppen, terwijl mij Gods bekoorlijke natuur weêr een woeste woestenij, een onbewoonde chaos wordt! Heb medelijden! Ach, jaren kan die foltering nog duren! Eerst dan, als mijn smachtende ziel... misschien in hooger spheer, de ziel van mijn ideaal ontmoet, en met haar, sympathetisch-harmonisch ineensmelt...
opvliegend.
Verwijder u, onbeschaamde!
Ook dat nog, Amaranthe! Ben ik dan niet ongelukkig genoeg? Zal ik dan vergeefs smachten naar den troostrijken balsem uwer medelijdende vriendschap? Zal ik miskend en veracht?... maar neen! Ik zie het! Ook gij deelt in den schok, die mijn hart verbrijzelt! Zilte tranen vloeijen, als zilveren parels, langs uw bleek ge-
| |
| |
laat! Dat is te veel! Neen! Gij moet niet lijden! Gij moet niet ongelukkig zijn!... Herstel u, edele vrouw! Droog uwe tranen! Reik mij, voor het laatst, uw poezele hand, en... (snikkende) vergeet mij!
geheel buiten zich zelve.
U vergeten, ellendeling? Als of ik ooit aan u gedacht had, rampzalige! U vergeten? Wat durft ge u al inbeelden! Weet, lage ziel, dat ik met geen ander oogmerk hier kwam, dan om uw vermetel aanzoek van gisteren, met fiere verontwaardiging af te wijzen!
ter zijde.
Mooi zoo, netjes! (luid) Hou op, Amaranthe! Geen spijtige dolksteken! Ach, indien ik slechts mijn hartstogt dwingen, mijn ideaal verzaken kon!... maar het noodlot beslist! Het wil geen liefde tusschen ons!... O, het is vreesselijk, zielontzettend u niet te kunnen beminnen!... Het zij zoo! maar zonder uwe achting, uwe vriendschap te moeten leven!... neen, zoo wreed is het noodlot niet! Dat kan het niet willen!... Amaranthe, ik smeek u, werp een laatsten meêdogenden blik op mij! Misken het hart niet langer, welks gevoel zich in den reinsten aether zijner gewaarwordingen baadt, om... om u te voet te vallen, u te bezweren...
Hij valt voor haar neder.
Van hier, heillooze! van hier! Ik zal gerucht maken, zoo je niet dadelijk...
opstaande.
Nu dan... vaarwel, hemelsch wezen! Eens, weldra misschien, zul je me leeren kennen, hoogachten en beklagen!
Hij vertrekt met alle uiterlijke teekenen van wanhoop.
| |
| |
| |
Dertiende tooneel.
alleen.
Monster! Duizendvoudig monster! welk eene behandeling! O, dat de wanhoop mij verteerde en verslond! Dat de dood mij van het gruwbaar afgrijsselijke des levens verloste!
| |
Veertiende tooneel.
amaranthe, caroline, die, door de zijdeur, vrolijk komt binnenhuppelen.
Lieve Amaranthe, ik zocht je overal, om u iets te vertellen, dat u zeker... maar hoe zie je zoo bedrukt? Wat scheelt er aan?
zich herstellende.
Niets, lieve zuster, volstrekt niets. Het is maar...
Je hebt geweend, geloof ik. Zeg me terstond wat het is. (met hartelijkheid.) Je moogt niet weenen, nu ik zoo gelukkig ben.
Zoo gelukkig?... Ah, ik begrijp... Wilman, niet waar?
Ja, beste Amaranthe, Wilman. O, we zijn beiden zoo gelukkig, en Oom ook!
zich geweld aandoende.
En ik dan, Caroline! Ik!... Wees overtuigd dat mijn zusterlijk gevoel... dat mijne opregtste, teederste gewaarwordingen... maar helaas! De mannen! De liefde!... Men ziet zoo vaak!... Nu, ik hoop er het beste van. Moog uwe toekomst...
| |
| |
O, daar ben ik in 't minst niet beducht voor. We hebben elkander zoo lief, zoo innig lief!
kort.
Als dat ook zoo niet was, zou je al zeer dwaas gedaan hebben van je met malkaar te engageren.
Maar zeg me toch eens wat er aan hapert. Er moet iets zeer ongewoons met u gebeurd zijn.
Och, het is waarlijk niets. Mijn zenuwen zijn slechts nog een weinig geschokt, door dat voorval van gisteren, met dat onschuldig jongske.
Kom, dat is immers lang vergeten? Als het niets anders is, ben ik gerust. Denk er aan, Amaranthe, dat we een bruiloftsvers van u verwachten. Nu ga ik Martha opzoeken, om ook haar het blijde nieuws mede te deelen.
Zij huppelt weg.
| |
Vijftiende tooneel.
alleen, in tranen uitbarstende.
Caroline! O, o!... Blijde nieuws! Bruiloftsvers!... Onverdragelijk nufje, dat, reeds als kind, mij met haar jeugdiger schoon trotseerde, en wier geluk nu mijne ellende bespot!... Zij gelukkig, terwijl ik!... Het is besloten! Mannen, trouwlooze mannen, van nu af, verfoei en versmaad ik u, en geen uwer zal mij meer versmaden en beleedigen! Van nu af, veracht ik het nietig schijngeluk dat gij ons aanbiedt! Van nu af... Ha, kon ik u in een klooster ontvlieden en vervloeken, al moest ik er, mijn leven lang, lijden en wanhopen!
| |
| |
| |
Zestiende tooneel.
amaranthe, osbroek.
in het binnenkomen, ter zijde.
De zaak is in orde; ze heeft gehuild. (luid.) Pleizierige morgen, jufvrouw Amaranthe!
Geen belet voor een ommezientje?
zich herstellende.
O neen; ik zal mijn oom doen verwittigen....
Merci, in zoover namelijk dat het met u zelve is, dat ik, zoo als men zegt, een appeltje te schillen heb.
Kijk, jufvrouw Amaranthe, er ligt mij iets op het hart, iets zonderlings.... iets aardigs. Ik zou eigenlijk een oratie moeten houden, om u uit te leggen wat het is.
ter zijde.
Wat bedoelt hij! (luid.) Waarlijk!
Maar daar een braaf officier niet altijd orateur is, hetgeen ik, in mijn eigen persoon, met een levend voorbeeld, zou kunnen bewijzen, zoo zal ik maar, zonder eenigen omzwaai, militairement met u omspringen.
Doe dat, heer luitenant; ik heb altijd veel achting voor het militaire gehad.
zacht, bij zich zelven.
Ei, zoo heel stapel zot is ze dan toch niet! (Hij blijft een poos nadenken.)
| |
| |
ter zijde.
In 's duivels naam, het moet er op los! (luid, haar een' brief overhandigende.) Mag ik je dan vriendelijk verzoeken eens eventjes dezen brief te lezen?
Een brief? (het adres lezende.)
Aan de eerzame jufvrouw Amaranthe van Heul. Aan mij? en van wien?
Lees maar! (amaranthe leest; haar gelaat toont eene aangename verrassing.) Nu, wat zeg je er van?
met moeite haar blijdschap verbergende.
Waarlijk.... de inhoud is zoo verrassend.... zoo bevreemdend verrassend....
Als hij je maar pleizier doet; dat is de chose. Ik kan er gerust nog bijvoegen dat ik alles, wat er in staat, zoo opregt meen, als of ik het zelf geschreven had. Parole d'honneur! Mijn naam, mijn hart, mijne eer, mijn degen en mijn epauletten leg ik aan uwe voeten!
Heer luitenant, ik voel mij ongetwijfeld zeer gestreeld en vereerd... maar... voor alsnog, kan ik u slechts... de verzekering geven....
Waartoe al dien omzwaai! Ik weet wel dat de meisjes gewoonlijk gewoon zijn, dergelijke dingetjes eenigen tijd in beraad te nemen....
Onnatuurlijk. Als het hart ja zegt, moet de mond dan complimenten maken?
| |
| |
En dan is er nog eene andere omstandigheid, die mijn huiverend aarzelen billijkt. Ik heb zoo even een zielpijnigenden schok doorgestaan, een schok, die eigenlijk geen schok was, en mij evenwel zoo vreeslijk schokte...
Ga je nu raadseltjes opgeven?
Mijnheer Pimping is bij mij geweest.
Als hij terug komt, sla ik hem de hersens in.
Hij had de onbeschaamdheid...
Laat hij die nog eens hebben!
Met fiere verontwaardiging, wees ik hem af.
Of je gelijk hadt! Wat zou je met zoo'n mannetje uitvoeren!
Neen, indien ik immer aan de zoete stem der liefde gehoor geef, dan zij het om, in overeenstemming met mijne teederste aandoeningen, een man voor mijn hart te kiezen.
ter zijde.
Net als Martha; ze willen allemaal mannen voor haar hart. (luid) En.., als ik nu eens vragen mag... hoe denk je over mij?
Het zou immers hoogst onvoegzaam zijn, indien ik mij nu reeds daarover uitliet?
| |
| |
Waarom? Zeg het maar franchement. Ik zal het niemand oververtellen dat je zoo dadelijk toehapte.
Is dat nu eene uitdrukking!
Pardon! nu zie je 't zelve dat ik geen orateur ben. Ik wilde maar zeggen dat je me even goed nu, als over veertien dagen, uw antwoord kunt geven.
Ik kan niet ontveinzen dat ik veel, zeer veel achting voor u gevoel...
Roer er wat sentimenten onder, dan is de zaak gezond.
We hebben allen onze gebreken.
Och ja, in zoover namelijk...
Om u de waarheid te zeggen... hou het mij ten goede, maar... ik vind u wel een beetje prozaisch.
Dat wil zeggen dat ik veel van verzen hou? Om den drommel niet!
| |
| |
Integendeel, ik meen dat je er niet van houdt.
Precies, dan zijn we 't eens. Weg met de verzen! Oranje boven!
Maar je begrijpt me niet, mijnheer Osbroek. Ik wenschte dat je er veel van hieldt; ik wenschte dat uw hart zich voor het betooverend schoon der Goddelijke poëzy ontsloot en vatbaar maakte.
Ah, meen je 't nu weêr anders! Welnu, als het dan zoo wezen moet, ik hou dol veel van verzen, ik wil er razend veel van honden; zend me maar een kruiwagen vol; ik zal ze allemaal lezen en van buiten leeren. Ik zal er zelf ook gaan maken als het je pleizier doet. Mijn tweede luitenant is knap genoeg om me op den weg te helpen.
teederlijk.
Als ik dat zelve eens deed?
Ook goed... nog beter, wil ik zeggen. Dit is dus afgesproken. Nu het andere.
Het andere?... Daarover zal ik u later...
Later? Moet ik dan, dagen en nachten achtereen, in onpleizierig gepeins, bij mij zelf zitten te prevelen: Het zal lukken!... Het zal niet lukken! en vice versa?... Ik dacht, Amaranthe, dat je een veel te gevoelig hart hadt, om een braaf militair zooveel dorst te laten lijden.
| |
| |
Maar zie je dan niet in?...
Wel neen! Wat zou ik inzien?
En dan mag ik niet vergeten, dat ik geheel afhankelijk van mijn oom ben.
O, die zal, zonder eenigen omzwaai, ja knikken; daar sta ik borg voor.
Het is waar, mijnheer Osbroek, dat ik, al sedert lang, het genoegen heb u te kennen... dat ik reden heb u voor een man van eer, voor een edel mensch te houden... en dit zijn zeker omstandigheden...
Natuurlijk zijn dat omstandigheden; derhalve?...
Zoo ik dus de inspraak van mijn hart gehoor wilde geven...
Juist, dat moet je doen! Je spreekt als een boek. Sla toe, Amaranthe! en, parole d'honneur, je zult de gelukkigste van alle vrouwen zijn. Geen Koningin zal het bij je halen!
Indien ik dat wist!... Osbroek! Zoo vaak wordt vrouwelijke ligtgeloovigheid het deerniswaardig slagtoffer van mannelijke ontrouw! zoo vaak ziet men een vrolijk lachje, voor eeuwig, in den zilten traan van het zielverscheurendst leed wegsmelten! En daarom, Osbroek! antwoord mij ernstig en plegtig, op mijne ernstige en plegtige vraag: Zult ge mij eeuwig beminnen? eeuwig trouw blijven?
| |
| |
Hoe kunje zulke muizenesten in je hoofd zetten! Nu ik me eens gedeclareerd heb, spreekt dat immers van zelf?
Welnu dan... daar! (zij reikt hem hare hand.) Moge de genius der liefde den band zegenen, dien hij zelf om ons strengelde!
haar hand op zijne wijze schuddende.
Proficiat! Geloof me, Amaranthe, daar heb je wel aan gedaan. Je hebt me nu maar te volgen op het pad van roem en eer. Ik zal je als een braaf soldaat voorgaan, en beminnen zal ik je, als of je een mooi meisje van twintig jaren waart. Parole d'honneur! Ha!... en wat zal mijn tweede luitenant opkijken! Wacht eens, hij is nu juist aan de hoofdwacht, een geweerschot van hier. Ik moet het hem eens gaauw gaan vertellen.
Maar, Osbroek, zulk eene voorbarigheid...
Daar zal geen ongeluk van komen. Bovendien heb ik het hem op handslag beloofd. Hij moet dol nieuwsgierig zijn. Haar ik kom immediaat terug, om uw oom, militairement, in het front te vallen. Sans adieu dus, overheerlijke Amaranthe!
Af.
| |
Zeventiende tooneel.
alleen.
Hij is de mijne! Nu kan ik Caroline trotseren! Hoe fier zal hij daar staan, met zijn blinkende epauletten, tegenover dien stijven droogen koopman met de pen achter het oor! Ha!... Wel is waar, er valt nog veel aan hem te beschaven; maar de schaaf, in mijne hand,
| |
| |
zal wonderen doen. Eerst zet ik hem aan mijne gedichten; vervolgens aan feith en de lamartine... en dan moet hij viool of fluit leeren spelen, om mij te accompagneren... en noten leeren schrijven, om de brouillons mijner compositiën in het net te brengen... en dan heb ik altijd iemand voor de hand, om mijne boeken open te snijden, mijn catalogus bij te houden, en... wat zoo oneindig meer zegt, iemand, in wiens minnende ziel, ik, bij het zaligendst geluksgevoel, de teederste gewaarwordingen van mijn kloppend hart kan overstorten. O, Osbroek! hoe zal ik u beminnen!
| |
Achttiende tooneel.
amaranthe, van heul, martha.
in het binnenkomen tot martha.
Dat onbedachtzaam gepraat kan me een boel geld kosten. Wat hadje met die menschen noodig? Laten ze goed of slecht zijn; wat raakt het u? En dan die club! Wat hebje in een club te maken? Het is, op zijn best genomen, tijd verbeuzeld.
Maar, lieve oom, we komen daar bijeen....
Om van je evenmensch kwaad te spreken; dat blijkt nu immers? En jij, Amaranthe, wat heeft die arme dichter Bomba u gedaan, dat je hem....
met verachting.
Bomba een dichter? Heilige poëzy!
Hij maakt toch verzen, de man.
| |
| |
Rijmen maakt hij, ellendige rijmen. Bomba een dichter? een mensch, die in elken regel, tienmaal tegen het metrum en de caesuur zondigt! die niets verstaat van de pligtmatige ineensmelting der vocalische lettergrepen! die alleronbeschaamdst, de ij op ei doet rijmen! Hij een dichter? Stel hem eens de hoogstonnoozele vraag voor, welk onderscheid er tusschen een trochaeus en een spondaeus is!
Maar er zijn immers recensenten genoeg, die hem op de vingers kunnen tikken? Een meisje moest zich met zulke dingen niet inlaten. Foei!... en dan die hatelijke jeux de mots! Je hebt zijn herderszangen schapenzangen genoemd... Als men uw lierzangen eens bierzangen noemde?
Het is een gebrek van dichters en dichteressen dat ze te veel durven; maar genoeg. Weest beiden voortaan wat omzigtiger. Ik ben in een al te goed humeur om langer boos te zijn. Je weet zeker het groote nieuws al van Caroline?
's Hemels mildsten zegen heb ik reeds vurig voor haar afgesmeekt.
En ik dan! Een stroom van vreugdetranen heb ik geweend! Die lieve, beste Caroline! Hoe duizendvoudig gelukkig zal zij wezen, als de wenschen van mijn zusterlijk hart, slechts voor een tienduizendste deel, vervuld worden!
| |
| |
En dat zullen ze. Die mijnheer Wilman schijnt mij zoo geheel voor haar geschikt.
O ja, het is een allerliefst paar, allerliefst! Alleen is het jammer dat hij wat droog, wat prozaisch is.
Hij mogt ook wel een weinig christelijker wezen.
Nu, nu, dat kan alles nog te regt komen, zuster Martha!
met een vromen zucht.
De Hemel geve het, zuster Amaranthe!
En Caroline zal haar ijdele drift naar wereldsche vermaken nu ook wel wat beteugelen...
Begrijpen dat het haar pligt wordt om stil en ingetogen, als een brave, godvruchtige huismoeder...
Gewis zal ze dat begrijpen; en bovendien krijgt ze een man, die, naar ik vertrouw, waarschijnlijk wel berekend zal zijn om haar onervaren jeugd, tegen alle mogelijke struikelingen, te behoeden.
En met grond te verwachten. O, ik voorzie volstrekt geen zwarigheid.
Wat zal het oom een genoegen doen, onze lieve Caroline geëtablisseerd te zien! en... als het dan ook eens mogt gebeuren dat jij, Amaranthe... en... ik zelve...
| |
| |
Juist, daar moet het heen. Heb je me niets te zeggen, Martha?
Ja, lieve oom, om er rond voor uittekomen... ik heb iets... op het hart liggen...
ter zijde.
Goddank! de luitenant heeft zich gedeclareerd!
Mijn hart is in hetzelfde geval, beste oom!
ter zijde.
Zij ook! Dat kan een gelukkige dag worden! (luid) Zeker verlang je me ieder afzonderlijk te spreken?
O, wat dat betreft... ik heb volstrekt geen geheimen voor mijn lieve, beste Martha.
Ik evenmin voor mijn lieve, beste Amaranthe.
ter zijde.
Dat loopt weêr op katjesspel uit. (luid) Spreek jij dan maar eerst, Martha, als de oudste.
met neêrgeslagen oogen.
Lieve oom, het is u bekend dat ik altijd een vromen afkeer van het wereldsche heb gehad...
Ja, ja, dat weten we; en je begint nu lust te voelen om een weinigje bij te draaijen. Is het niet zoo?
als voren.
Een braaf, achtenswaardig, christelijk man heeft mij te kennen gegeven dat ik.... hem.... niet onverschillig ben.
ter zijde.
Wie zou dat zijn! (luid) Waarlijk!
| |
| |
Zoo, zoo! en hoe denkje over hem, nichtje?
Ik zou denken dat... als de Hemel er Zijn zegen aan wilde schenken...
Dat zal Hij, lieve Martha! O, Konje voelen hoe uw geluk mij gelukkig maakt! (haar, met veel beweging, in haar armen sluitende) Beste, dierbare zuster!
Dus heeft mijnheer Osbroek...
zich met een ruk van martha losmakende.
Osbroek?
Dezelfde. Is dat zoo bevreemdend?
Meer dan bevreemdend; het is onnatuurlijk.
Daar het aan mij is, dat de luitenant zich gedeclareerd heeft.
| |
| |
Nu zie je 't zelve, lieve nichten, hoeveel opgeld je begint te doen; ze vallen al op u beiden te gelijk.
Het qui pro quo is, dunkt me, alleen daardoor te verklaren, dat de lieve, gevoelige Martha de dupe van eene kleine, onschuldige plaisanterie zal zijn geweest.
Of dat de lieve, gevoelige Amaranthe, die zoo ligt iets gelooft, wat zij gaarne wenscht....
Tot zulk eene verbijstering, zou ik de dweepende verbeelding mijner vrome zuster meer vatbaar achten.
snuift.
Ik begrijp dat mijne geleerde zuster haar verstandig hoofd boven zulke verbijsteringen verheven acht.
Zoowel als boven de hatelijke toespelingen van eene nijdige, valsche zottin.
Dierbare oom, wist ge hoe mijn zusterlijk hart van een gereten wordt, door de gruwzame martelingen, waarmêe hare boosaardigheid mij overstelpt!
Daar gaat ze weêr aan 't poëtiseren!
Ik bid je, kinderen, spreekt toch eens redelijk met elkaêr.... dat is te zeggen zwijgt allebei, en laat mij spre-
| |
| |
ken. Het komt mij voor, dat de luitenant zich slechts aan eene uwer kan gedeclareerd hebben, en ik geloof dat het aan Martha is geweest.
Zie je wel? de onschuld drijft altijd boven.
O, die lieve, vrome onschuld! Wacht maar, het raadsel zal zich spoedig ontknoopen.
Ik wacht die ontknooping met vertrouwen af.
Een ijdel vertrouwen is vaak het goochelspel eener bespottelijke inbeelding!
Een boosaardige twijfel niet zelden het droombeeld eener nijdige afgunst!
met klimmende drift.
Je hebt er steeds wellust in gevonden, mij in mijne teederste gewaarwordingen, te dwarsboomen!
evenzoo.
Je hebt me, van mijn jeugd af, elk onschuldig, christelijk genoegen ontroofd; je hebt me, door allerlei listen en lagen....
Iedereen kent je snoode, laaghartige kunstgrepen!
Ik zou oom kunnen vertellen....
| |
| |
Ik zou hem kunnen bewijzen....
met ontroering.
Kinderen! Zusters! Denkt aan uwe moeder!
| |
Negentiende tooneel.
de vorigen, osbroek.
Gehoorzame dienaar! (ter zijde) Martha! o wee! (zacht tot amaranthe.) Mijn tweede luitenant laat je geluk wenschen.
Mijnheer Osbroek, daar het, sedert een klein half uur, reeds voor de tweedemaal is, dat je u hier in huis vertoont, onderstel ik dat je mij of deze dames, iets zeer bijzonders te zeggen hebt.
eenigzins verlegen.
Accoord, mijnheer van Heul.... in zoover namelijk, dat er iets is.... hetgeen.... hetwelk.... (zacht tot van heul.) Zou ik u een oogenblik apart mogen spreken?
koel.
Neen, mijnheer! Wat je te zeggen hebt, wil ik, in het bijzijn mijner nichten, aanhooren.
Zoo!... Nu, dan heb ik.... met al de sentimenten van mijn gevoel... en met de opregtste hoogachting.... de eer
| |
| |
te zijn.... degene, die u om de hand van Jufvrouw Amaranthe komt verzoeken. Haar hart heb ik reeds. (zacht tot amaranthe.) Niet waar, liefje?
de oogen neêrslaande.
Osbroek!
getroffen, ter zijde.
Ik ben schandelijk bedrogen!
Maar, heer luitenant, na ons gesprek van gisteren, was het eêr te onderstellen...
En na het bezoek, waarmeê mijnheer mij lastig viel...
Pardon! Ja, het is waar. Strikt genomen, hebje allebei gelijk; ik dacht er toen ook geheel anders over, schoon dat gesprek toch niets meer dan een bloote verkenning was, en dat bezoek, zoo als jufvrouw Martha zich ook wel herinneren zal, eigenlijk een jong kanarievogeltje betrof...
Onbeschaamde! (haar spijt bedwingende) Ik zal mijnheer dan verzoeken dat hij mij, voor het vervolg, van zijne visites verschoont.
Natuurlijk; de achtenswaardige Amaranthe zou jaloersch worden.
met een smadelijken grimlach.
Jaloersch op Martha!
Stel u gerust, zuster; tot zulk eene jaloezij, zou ik, geen aanleiding willen geven.
Het is altijd zeer verstandig niet te willen, wat men niet zou kunnen.
| |
| |
Er zijn menschen, die zich zoo ligt inbeelden...
Andere zijn er, wier bespottelijke eigenwaan...
Nu, nu! Het zou me in mijn ziel spijten, als de dames ruzie om mij kregen. Kom, jufvrouw Martha, je ziet nu zelve in, dat het, op zijn ergst genomen, eene onschuldige bévue was. (Hij gaat op haar af, en biedt haar de hand) Laten we dus militairement en sans rancune...
(martha werpt een blik vol verachting op hem, en verlaat het vertrek) Dat noem ik haatdragend zijn!... Derhalve, mijnheer van Heul, kunje merken, voelen en begrijpen dat Amaranthe de regte is. Mag ik je nu allernederigst vragen hoe je er over denkt?
ter zijde.
Het schijnt dat hij, met Martha, dezelfde comedie heeft gespeeld, die Pimping met mij speelde.
na eenig aarzelen.
Amaranthe, heb je geen bedenking tegen het aanzoek van mijnheer den luitenant?
Wat dat betreft, daar kunje gerust op wezen, in zoover namelijk....
Ik vraag het haar zelve, mijnheer.
Volstrekt geene bedenking. Innig gevoel ik, dat ik... met hem, volmaakt gelukkig zou zijn.
In 's Hemels naam, wees het dan!
van heul de hand drukkende.
Merci!
| |
| |
van heul omhelzende.
Lieve, beste Oom! Tweede teedere vader! O, dat ik woorden vond!... Eeuwig, tot aan het somber graf toe, zal ik u danken en zegenen!
Ik ook, parole d'honneur!
En wat zullen mijn vriendinnen en kennissen, wat zullen alle menschen opzien, als zij het vernemen! als ze ons zoo zamen... Oom, wil je me permitteren dat ik met Osbroek eene kleine wandeling ga doen?
Waarom niet? Maar zie eens naar buiten; het stortregent!
O, dat zegt niets. We zullen een parapluie meênemen. Ik ga mijn hoed en schawl halen.
Af.
Het is... hoe zal ik het noemen... een heele verandering voor een braaf militair, als hij zoo trouwen gaat. Vinje dat ook niet, mijnheer van Heul?... in zoover namelijk, dat hij dan een vrouw krijgt, en... wat er meer op volgt.
Ik kan nog maar niet begrijpen, hoe je zoo in eens van Martha op Amaranthe bent gevallen.
Zonderling, niet waar? ja, er zijn zoo dingen, die men eerst begrijpen kan, lang nadat ze gebeurd zijn; en bovendien heeft Amaranthe een knap, militair voorkomen, terwijl Martha er wat kwezelachtig uitziet... in zoover namelijk, dat ze daarom toch ook een lief meisje is. Och ja! ‘Alles in zijn soort.’ plagt mijn vorige
| |
| |
kapitein te zeggen, die bij Leuven, door een vermaledijden karabijnskogel... Dat hadje eens moeten bijwonen, mijnheer van Heul! Verbeeld u, hij commandeerde ons juist om, met gevelde bajonet, tegen een escadron Belgische lanciers intestormen; hij riep me nog toe: ‘Allons, Osbroek! Nu moeten we toonen dat we Hollandsche jongens zijn!’ en paf! daar komt de gezegde kogel militairement aanrukken, en smijt hem...
gekleed om uittegaan, met een parapluie, die zij aan osbroek geeft.
Ik ben gereed, Osbroek.
Ah zoo! Tot uw orders, Amaranthe! Gehoorzame dienaar, mijnheer! Pardon, dat we u zoo alleen laten.
Hij biedt amaranthe, op een stijve manier, zijn arm, en stapt met haar, militairement, de kamer uit.
| |
Twintigste tooneel.
alleen.
Wat dat betreft... al hadje Martha, aan den anderen arm, meêgenomen, dat is te zeggen... in alle eer en deugd, voor den een of anderen snorbaard van je kennis. Zal ik nu met haar alleen overblijven? Zal dan niemand de menschelijkheid hebben van zich over haar en mij te erbarmen?... Ik zal haar waarachtig nog zelf moeten trouwen, om met fatsoen van haar te kunnen scheiden!
Einde van het vierde Bedrijf.
|
|