| |
| |
| |
Derde bedrijf.
Eerste tooneel.
martha, amaranthe.
martha zit aan de groote tafel met een boek in de hand; amaranthe aan het werktafeltje te componeren.
En 't aak'ligst leed... dat aak'ligst klinkt hier naar. Zou grievendst niet beter zijn? of folt'rendst? of snerpendst?... Ja, snerpendst... En 't snerpendst leed de... het... de...
Zij legt de pen neder.
Zit je daar weêr verdiept in je leerredenen, lieve zuster? welk een drooge lectuur! Indien er nog eenige poëzij in stak....
snuift.
Zoek jij voedsel voor je verbeelding, Amaranthe! Zoolang mijne oogen de genade behouden van mijne zondige ziel een waardiger voedsel te kunnen toedienen...
neemt de pen weêr op.
Ziel! Juist het woord, waar ik het rijm op zocht. Ziel, ziel.... Had ik mijn rijmwoordenboek maar hier!
Zij overleest het geschrevene.
Gekromd door 't krimpend wee
Geen oor vindt voor zijn beê;
Als 't tranend oog de ziel
Ten droeven spiegel strekt,
En 't snerpendst leed de... het... de...
Kiel.... wiel.... hiel.... viel.... Het gaat niet! Ik zal me weêr een halve week in mijn studeervertrek moeten opsluiten.
Zij legt de pen weêr neder.
| |
| |
Wat schrijf je daar, Amaranthe?
Eene Elegie op het noodlottig voorval, uit te geven ten voordeele van het nooddruftig huisgezin. Kan ik minder doen, Martha? Het spijt me slechts dat het lieve jongske er zoo heelhuids is afgekomen. De ligtste kneuzing ware voldoende geweest om mij te inspireren, en mijn gedicht eene interessante nuance hij te zetten.
Het is toch maar goed dat het zoo is afgeloopen; er zou anders aan het gebrom van oom, geen eind gekomen zijn.
Ach, Martha, wist ge welk een vreesselijken wanklank dat snerpend gebrom in het diepst mijner ziel te weeg brengt, welke bittere gewaarwordingen mij overstelpen! Te regt zegt een beroemd schrijver...
En liet hij het al niet om ons, dan moest hij het om zich zelven laten. Dacht hij maar eens na, hoe Godvergeten hij zich bezondigt, door die gedurige verwenschingen en vervloekingen, als hij, vervoerd door toomelooze drift...
Juist; eene aanhoudende gemotiveerde gramschap zou nog karakter bewijzen. Nu verandert zijn humeur wel zesmaal daags. Wat is hij aan tafel uitgelaten vrolijk geweest! Toen Wilman en Loffers goede tijding bragten, was alles vergeven en vergeten. Hoe inconsequent! En Caroline!... Heb je wel opgemerkt hoe gemeen zij zich aanstelde?
| |
| |
Eene openlijke bespotting der goede zeden!
Ik geloof stellig dat er bij oom iets broeit. Vonje 't niet stuitend dat hij Wilman en Caroline naast elkander plaatste?
Allerstuitendst! Een eerbaar meisje had zich daartegen verzet. En zag je wel hoe oneerbiedig zij zich onder het gebed gedroegen?
En dan dat afschuwelijk tafelliedje van Wilman!
Die Wilman zal ons huis nog in opspraak brengen.
Dat zullen ze beiden. Heb ik het, met mijn eigen oogen, niet gezien, dat hij Caroline, onder het servet, zijn hand toestak?
En dat Caroline de hare niet terugtrok?
| |
| |
Alleen voor elkander hadden ze woorden en oogen.
U heeft Wilman maar eens toegesproken.
geraakt.
En u in 't geheel niet. Hoe verregaand onbeleefd!
evenzoo.
Je vergist u, zuster; met mij was hij nog al...
Vergeef mij, zuster; ik heb er, met voordacht, op gelet.
Ik zal het zelf toch beter weten, denk ik.
Je verbeeldt het je, lieve Martha!
Mijne verbeelding is geen dichterlijke verbeelding, lieve Amaranthe!
Wacht eens.... ja, nu ik mij wel bedenk.... het is waar dat hij u, onder het voordienen der soep, naar uw kanarievogels vroeg.
snuift.
En u, onder het voorsnijden der fricandeau, naar uwe laatste romance, die in de tijdschriften zoo gehekeld werd.
vuur vattende.
Dat is niet zoo.
O, ik ben er zeker van. Vraag het Caroline maar. Zelfs kwam het mij voor dat hij een weinig den spot met u dreef.
Onmogelijk! Ik durf zeggen dat die romance...
Het is de vraag niet wat jij er van zegt, mijn beste!
| |
| |
uitbarstende.
Infaam gelogen!
Het is je zwarte ziel, die mijne gewaarwordingen, met een hersenschimmigen schimp bezwaddert!
Het is je kwaadaardige bedilzucht, je galbrakend gemoed, je venijnige tong, vol leugen en laster!... (Zij valt achterover op de canapé, en bedekt haar gezigt met beide handen.) O, mijn hart, mijn arm hart!
snuift.
Voorzigtig, kindlief! Je moet niet denken dat je oom voor hebt.
Vlied van mij, ontaarde zuster!
Vlied zelve, verwaande gekkin!
Slang, die ik aan mijn zusterlijken boezem koesterde!
Infame huichelaarster, die onder den kunstmatigen dekmantel van valsche vroomheid....
Je wrevelige, spijtige gewaarwordingen, je lasterzuchtige, serpentachtige....
op haar beurt achterover vallende.
Te veel! Te veel!
| |
| |
Nu, nu! Denk jij ook maar niet, dat je Oom voor hebt.
Als de menschen wisten....
Wat er in je zoogenaamd gevoelig hart omgaat!
Wat je, met je zoogenaamde Godsvrucht en weldadigheid durft bedoelen!
Hoe je onder het masker...
Wie draagt er een valscher dan jij!
Ik heb dat masker slechts af te rukken....
Ik maar één woord te spreken...
langzaam opstaande, en hare zuster naderende.
Amaranthe!
zonder op te zien.
Wat wil je?
Als Caroline en haar lieve Wilman ons eens beluisterd hadden?
| |
| |
Wat zouden ze ons uitlagchen!
Uw driftig gestel is het kenmerk van eene edele, vrome ziel, maar deê je niet verkeerd, op een weinig onschuldige kortswijl, zoo dadelijk vuur te vatten? Dacht je dan dat ik je met opzet beleedigen wilde? (Zij vat hare hand.) Kon uw gevoelig hart mijne zusterlijke liefde zóó miskennen?
bedaarder.
Was het zusterlijk van je, dat je me in mijne eer, in mijn regtmatig verworven roem?...
Foei, Amaranthe! hoe breng je die opvatting met je gewone wijsheid overeen! Wat konden mijne woorden anders zijn dan eene hoogst onschuldige, argelooze scherts, die ik, zonder de minste bedoeling....
Als je me dat verzekert....
Vrede tusschen ons! Oorlog aan Caroline, die ons op allerlei wijzen, in ooms gunst zoekt te verdringen, en haar snoode oogmerken ook gewis bereiken zal, als wij de handen niet zusterlijk ineen slaan. Merk je niet hoe oom met haar is ingenomen? hoe hij alles gelooft wat zij hem vertelt? alles toestaat wat zij hem verzoekt? alles goedkeurt wat zij uitvoert? en hoe zij, door haar gedurig vleijen en fleemen...
| |
| |
We moeten er voor zorgen dat onze beste oom niet langer haar dupe blijft.
Hij moet haar leeren kennen en wantrouwen. Bij ons moet hij te rade gaan; aan ons moet hij zich overgeven.
opstaande.
Regt zoo, en Caroline moet de cendrillon van de familie worden, dat coquette nufje, dat zich vermeet den neus tegen mij op te trekken, dat mij dagelijks...
snuift.
Haat noch wraakzucht verstore ons vroom gemoed! De Hemel weet, lieve zuster, dat, als het mij of mijne belangen alleen betrof, ik geduldig lijden en berusten zou; maar nu 't het welzijn van een zoo overdierbaren oom geldt...
Je hebt gelijk; het wordt pligt, heilige pligt tegen haar zaam te spannen. Reken dus op den krachtdadigsten bijstand van mijn zusterlijk hart. We zullen die Caroline!... maar waar blijft ze nu? Zeker zit ze in ledigheid, op hare kamer, zich aan haar verliefde mijmeringen over te geven; en, leter maar eens op, om zich vrij en ongestoord met haren Wilman te kunnen onderhouden, zal ze u of mij thee laten schenken.
| |
| |
| |
Tweede tooneel.
de vorigen, rosine.
In de eetzaal, jufvrouw; ze laat de tafel opruimen, en alles in orde schikken.
Zijn de heeren al van de wandeling terug?
Meisje, het wordt tijd dat je u een fatsoenlijker toon aanwent. Men zegt niet: neen; men zegt: ik vraag u excuus, jufvrouw.
Maar daar ik niet wist waarvoor ik excuus te vragen had...
Geen woord meer. Tegenspraak duld ik niet. Sinds jaar en dag, geef je ons eindelooze stof tot grenzelooze ontevredenheid. Onophoudelijk maak je u aan 't heilloost pligtverzuim schuldig.
Ik kan me niet voorstellen waarin...
Zwijg! Mijn zuster heeft volkomen gelijk. Je bent, tot je schande, zoo veranderd dat iedereen zich aan je ergeren moet; en ik heb je maar te zeggen dat, als er aan je verkeering met dien gemeenen jongen geen einde komt, en jij, tegen alle eerbaarheid aan...
Ik begrijp wel waarom de juffers mij dat niet gunnen; evenwel...
| |
| |
En waarom zouden we je dat niet gunnen, impertinente prij?
Zeker uit pure genegenheid. De juffers hebben waarschijnlijk nooit het zoet, maar alleen het bitter der liefde geproefd...
En daarom zal het haar ook zoo moeijelijk vallen de liefde met de eerbaarheid overeen te brengen.
Waanzinnige snip! Misselijke kleuter!
Wat heb ik dan gezegd? Vergeef mij! Liever dan de juffers te verstoren, wil ik het er voor houden dat zij de liefde nooit gekend hebben.
Welk eene schaamtelooze onderstelling! Weet, rampzalige!...
Och ja, zoo zal het zijn; want anders zou het vroom gemoed van jufvrouw Martha, het gevoelig hart van jufvrouw Amaranthe mijn ongelukkigen toestand begrijpen, en deernis hebben...
Ongelukkige toestand? Is er dan iets gebeurd, ellendige?
| |
| |
Ik heb me, helaas, verpligt gezien mijn Philip te bedanken!
eensklaps vriendelijk en vleijend.
Waarlijk? Heb je hem bedankt, Rosine? Nu, dat is wijs en braaf van je gehandeld. Door deze daad, herwin je mijn volle genegenheid. En om welke redenen heb je hem bedankt? en wanneer en hoe heb je dat gedaan? Vertel ons alles, tot in de geringste bijzonderheden,
Och, het snijdt me door de ziel als ik er aan denk! Hij was zoo kwaad niet, en ik had hem zoo lief! Dat hij wat los was, moest ik wel eenigzins door de vingers zien. Al de jongens zijn het meer of min. Dat weten de Juffers zoo goed als ik... maar toen ik er achter kwam, dat hij andere meisjes fricanteerde...
Wat een ligtzinnige taal! Welke goddelooze woorden vloeiden daar van uwe zedelooze lippen!
En zeg dan een andermaal, in plaats van fricanteren, fréquenteren. Dat woord deriveert van het Fransch: Je fréquente, tu fréquentes, il fréquente....
Alle menschen zijn zoo geleerd niet als de jufvrouw.
Nu, dat is wel, en dat hoeft ook niet, Rosine; maar een meisje als jij moest toch.... (tot martha) Alweêr een bewijs, lieve zuster, hoe nuttig het zou wezen, dat ieder mensch eene althans eenigzins geletterde opvoeding genoot. Ik zal er eerlang eene verhandeling over schrijven. (tot rosine) Zorg jij intusschen voor het theewater.
rosine af.
| |
| |
snuift.
Hetgeen je daar zegt is volkomen waar, zuster Amaranthe; maar ik zou het niet minder wenschelijk achten, dat men ook de godsdienstige en zedelijke....
| |
Derde tooneel.
martha, amaranthe, caroline.
Ziedaar onze lieve Caroline! Ei, ei! Is het voor Wilman, dat je u zoo keurig hebt uitgedost? Nu, dat mogt ook wel. Hij had zooveel attenties voor u. Die pélerine staat u beelderig, kindlief; jammer maar, dat je wat lang van hals bent, en altijd met een scheeven rug loopt.... maar wees gerust! Wilman zal dat niet eens opmerken. Och neen! Zoo hij slechts even verliefd als galant is, zal hij al uwe gebreken voor schoonheden aanzien, en jij dan, ook wederkeerig de zijne, niet waar? Zóó komen de goede lieden aan elkander. Ik raad u die conquète voort te zetten. Het is zeker wel niet veel bijzonders, een zeer alledaagsch mensch.... maar wie weet of zich, in jaren tijds, iets anders voor u zou opdoen!
Eene bedenking, die in uw mond, nog al gewigt heeft, Amaranthe! maar indien ik eens, nu reeds, tusschen drie minnaars te kiezen had?
snuift.
Vergeef me, lieve zusters, maar je behandelt daar een onderwerp, dat voor zedige, eerbare meisjes....
Stil, Martha! (tot caroline, ironisch) Drie minnaars op uw jaren? Dat zou sterk zijn.
| |
| |
Op de uwe ware het misschien natuurlijker.
opvliegend.
Wat? Wat durfje!.... (zich bedwingende) Er is hier geen questie van mijne jaren, kindlief.... en ik zou u kunnen bewijzen..... Nu, het verheugt me hartelijk, dat je, tegen alle verwachting aan, zooveel opgeld doet; en.... mag men weten wie de twee anderen zijn, die u het embarras du choix veroorzaken?
Maar ik heb nog van geen embarras gerept.
Ei zoo! Derhalve reeds eene gedecideerde zaak! Waarlijk, dan mag uwe liefde wel eene gevleugelde liefde heeten; of het moest sinds lang eene geheime zijn geweest.
Wat draaf je weêr door, Zuster! Ik heb immers enkel bij onderstelling gesproken?
Versproken heb je u, lieve meid, maar er zal geen kwaad van komen. Een geheim, dat je ons zoo regt zusterlijk toevertrouwt, moet ons heilig blijven.
Die twee anderen.... (tot martha.) Het zullen Pimping en Osbroek zijn. Nu, tot zulk een onberedeneerden stap, kon onze lieve, verstandige Caroline ook wel niet in staat wezen.
De Hemel geve het! Als de Godsdienst zelve er zich tegen verzet....
| |
| |
De Godsdienst? Het zijn toch geen Turken?
Duizendmaal erger nog. Die Pimping! Een atheïst! O gruwel!
En die Osbroek! De lompste beer der beeren!... Militairement! Ha, ha, ha!
Derhalve zou je Wilman de voorkeur geven?
Waarlijk niet. Een ijskoud, prosaïsch mensch, een koopman!
Zuster Caroline schijnt eene bijzondere genegenheid voor kooplieden te hebben. Immers is het uitgemaakt dat ze oom veel hartelijker lief heeft dan wij.
Dat zou mij om uwent wil leed doen, Martha, daar ons allen toch gelijke redenen geeft om hem lief te hebben.
Goed geantwoord, mijn beste! maar wees er volkomen gerust op, dat de liefde, die uwe zusters hem toedragen, niet minder innig, hartelijk en vurig dan de uwe is. Martha wilde slechts zeggen dat hij op de uwe meer prijs schijnt te stellen. Welligt eene verkeerde opvatting van hare gevoelige ziel.... maar we spraken over Wilman; vindt ge niet?...
Ik hou hem voor een goed mensch, en voor een aardig en geestig mensch.
| |
| |
O, alleraardigst, allergeestigst! Ha, ha, ha!... Foei Caroline! Ik had u meer smaak toegeschreven! Laffe platitudes, die mij tot walgens toe, verveelden; liederlijke uitdrukkingen, die Martha's kuische ooren van schaamte en verontwaardiging deden blozen!
snuift.
Ja, ik ontveins niet....
Onbeschaafde manieren, die zijn minder dan burgerlijke afkomst verraden!
Zeer dubbelzinnige zeden!
Ongodsdienstige beginselen!
Het is zeker uwe bedoeling, dat ik hem met die liefderijke beoordeelingen bekend maak, op dat hij zich zou kunnen verantwoorden?
O, wat dat betreft.... ons is hij geene verantwoording schuldig.
Wij hebben er geen belang bij.
Het is alleen om u, dat de gewaarwordingen onzer zusterlijke bezorgdheid zich in den boezem der onopgesmukte waarheid ontlasten.
Om u te waarschuwen voor den verderfelijken omgang
| |
| |
met de jonge lieden dezer eeuw, die even arglistig als onbestendig....
Moet ik er dan een nemen van de vorige eeuw?
Ja, gij voor u; dat is een tweede.
vinnig.
En waarom zou dat een tweede zijn?
Stil, Martha! (tot caroline.) Weet je wat het zegt vrijheid, rust en geluk op het wisselvallig spel der liefde te zetten? Heb je de kansen berekend? Laten we eens ernstig spreken, beste Caroline! Laat mijne rijpere ondervinding uwe jeugdige onervarenheid voorlichten, uw kortzigtig oog bevrijden van den heilloozen blinddoek, die u, in een helschen spiegel, een valschen Hemel doet zien! Bedenk dat het huwelijk een bron van onoverzienbare ellende, een morele, of liever immorele vergaarbak van alle menschelijke rampen is....
Hoe weet jij dat, zuster?
Een tooverstaf van Satan, waarmeê hij al het goed in kwaad verandert. En wilje autoriteiten en voorbeelden?... Een beroemd man noemde het de vergiftigste plant in onzen levenstuin, het graf van ons geluk! Zie, hoe vele ongelukkige vrouwen en moeders de lucht van hare klagten doen weêrgalmen, den aardbodem met hare tranen besproeijen! En mogt dit een en ander voor uwe overtuiging nog niet voldoende zijn, dan zal ik n, uit onze beste autheurs, het onraadzame van het huwelijk zoo voldingend bewijzen...
| |
| |
O, uw beider voorbeeld is me al bewijs genoeg.
met kwalijk bedwongen wrevel.
Zeer vleijend, zeer... Waarlijk, je weet den regten toon te treffen om onze harten te winnen, (tot martha) Niet waar, zuster? Het lieve kind is zoo engelachtig naïf, zoo goedig, zoo gevoelig! Maar alles lacht haar ook zoo vriendelijk, zoo heilvoorspellend toe! Ze is zoo gelukkig, zoo zalig! Nu, het is ook zoo zoet verliefd te zijn, zoo verrukkelijk zoet met de liefde en den geliefde te dweepen!... Dweep dan maar voort, meisje, en moogt ge nooit ondervinden dat de liefde een roos is, die de vreesselijkste afgronden verbergt!
Dan moet het al een zeer groote roos zijn.
| |
Vierde tooneel.
de vorigen, van heul, wilman.
Wil je wel gelooven, Kareltje, dat ik het aan mijn beenen voel dat ik geen jeune homme meer ben? (george brengt het theewater) Goed, daar zal een kop thee op smaken.
caroline plaatst zich aan de tafel en set de thee.
Hebben de heeren nog eens rondgewandeld?
Allen plaatsen zich.
De bezwangerde atmospheer heeft eene merkbare verheldering ondergaan.
Maar de straten zijn nog verduiveld morsig.
| |
| |
Heb je onze residentie niet ontzettend verfraaid gevonden, mijnheer Wilman?
Zoo verfraaid, jufvrouw Amaranthe, dat ik hoop krijg dat men nu ook eens aan verbetering zal gaan denken.
zacht tot caroline.
Welk eene laffe toespeling!
Amaranthe is het niet met u eens, Wilman! ze vindt uwe toespeling....
verlegen.
Je vergist u, mijn beste. Ik wilde slechts beweren...
Dan zal ik ongelijk hebben. Het oog uwer lieve zuster ziet ongetwijfeld veel verder en beter dan het mijne, dat slechts gewoon is in koopmansboeken te zien.
caroline dient de thee voor.
tot amaranthe.
Ik wil niet uitmaken wie van u beiden de beste oogen heeft, maar dit is zeker, dat er in zijne boeken meer waarde zit dan in de uwe.
En dat ze ook beter de proef zouden doorstaan dan de uwe.
Ligt mogelijk, dewijl in het boekhouden alles objectief, in kunsten en wetenschappen daarentegen meest alles subjectief is.
Hoe je ook over het boekhouden moogt denken, ik wenschte wel, Amaranthe, dat je er u, in je snipper-
| |
| |
uurtjes, ook een weinig op hadt toegelegd, dan zou je nu te beter in staat zijn de deugdelijkheid van deze rekening te beoordeelen. Zie eens! (hij toont haar die) Mejufvrouw Amaranthe van Heul debet aan F. Braders, boekhandelaar...
Een bagatel, twee en negentig gulden. Ik hoop slechts dat er boeken op staan, waaruit je, behalve de zoo broodnoodige wetenschappelijke kennis, ook eenige levenswijsheid kunt trekken. Maar wat beteekent die post van f 43,80 voor de Ode aan de vergankelijkheid? Drie en veertig gulden! (tot wilman) Heb je ooit van zulke dure Odes gehoord?
Het is mijn Ode, (tot wilman) waarvan ik het genoegen zal hebben u een exemplaar aan te bieden, (tot
van heul) Je hebt het niet regt begrepen, lieve Oom! Die drie en veertig gulden zijn de kosten van het drukken et cetera. Braders is mijn uitgever.
Uw uitgever? Mij dunkt dat de goede man die eer geheel aan mij overlaat. Het is zeker pleizierig een nicht te hebben, die zich in de zon, de maan en de sterren weet te spiegelen, en met goden en halve goden zoo gemeenzaam omgaat; maar uw genie begint me wat al te vruchtbaar te worden. Elke poëtische inspiratie is een aanval op mijn beurs. Ik had nooit gedacht dat het verzenmaken zoo kostbaar was.
geraakt.
Mijne exemplaren zijn toch nog al tamelijk gezocht.
Uw present-exemplaren, ja. Nu, we zullen er maar
| |
| |
een speld bij steken. Iedereen heeft zijn stokpaardje. zoo herinner ik mij dat ik, in mijn jeugd, een rage voor meerschuimen pijpen had.
ter zijde.
Hoe zieledoodend prosaisch!
Jufvrouw Martha schijnt nog altijd veel van lezen te houden. Met verlof! (Hij neemt haar boek in de hand) Leerredenen? Eene goede lectuur, maar wat ernstig voor de theetafel.
Goede, stichtelijke boeken kan men overal lezen.
Och ja, overal. Ze zou in staat zijn haar leerredenen op een danspartij meê te nemen. Zoo als ik zei, Wilman, ieder mensch heeft zijn stokpaardje, en wil gaarne dat men er hem op ziet rijden.
Schenk nog eens in, Caroline!... maar, nu ik je wel bezie... wat ben je opgeschikt! Ik vertrouw toch dat je niet meer aan dat concert denkt?
Zeker niet. Indien u en Wilman geen plan hebt er te gaan....
Ik, Caroline? Heb ik dan in mijn huis al geen muzijk genoeg?... dat is te zeggen van die onophoudelijk voorbijtrekkende straatorgels.
Neen, maar al wist ik het...
| |
| |
De diep denkende, diep gevoelende ernst!
Mijnheer Rimmers beweert dat hij nog veel meer dan een groot kunstenaar, dat hij ook een groot kunstenmaker is.
Ik mag het lijden; maar daar je in uw leven, toch al zoo veel kunsten gezien en gehoord hebt...
Ik zal het mevrouw Rimmers afschrijven.
Zij gaat naar de kleine tafel aan de canapé.
zacht tot amaranthe.
Hoe gedwee!
Ei, het genie van zuster Amaranthe schijnt weêr werkzaam.
(Zij neemt het papier in de hand en leest.)
Gekromd door 't krimpend...
met drift naar haar toegaande en haar het papier ontrukkende.
O, ik vergat... (Zacht tot caroline) Onbescheiden ding!
caroline zet zich aan het schrijven.
Zeker weêr een romance, Ode of dithyrambe. Voor den dag er meê!
Ik was aan eene élégie begonnen...
| |
| |
Elégie? Dat is, meen ik, zooveel als een klaagdicht. Over wien heb je dan te klagen? Over mij misschien?
Welk eene wreede onderstelling! Over u, die?.. Weg met dat ontzettend denkbeeld! Neen, beste Oom, mijn vol gemoed deed mij de pen opvatten, om het noodlottig voorval van dezen middag...
Met dat kind? Ik wil er geen woord meer over hooren.
En ik zeg u dat je niets beters kunt doen, dan dat vers op het vuur werpen.
Maar indien ik er eens eene goede daad meê beoogde?
Indien ik mijne élégie ten voordeele van het nooddruftig huisgezin uitgaf?
Dat is te zeggen ten mijnen koste? Dankje hartelijk! Dat nooddruftig huisgezin tast me al diep genoeg in de beurs.
Het zou u geen enkelen penning...
Gekheid! Ik weet waar die dingetjes op uitdraaijen. Je moest het poëtiseren nu maar aan onze officiële poëten overlaten. Het heeft me reeds zoo schrikkelijk veel gekost, dat de roem al heel duur zou moeten zijn, als je er nu nog niet tot over je ooren in zat.
| |
| |
Hou je bij de muzijk, dat eene onschuldige en aangename liefhebberij is.
Liefhebberij? Welk een woord!
Ben je musicienne, jufvrouw Amaranthe?
caroline schelt.
Zij? Dat zou ik je verzoeken! Ze is, hoe zal ik het noemen? de vleugelmeid van onze Haagsche liefhebsters, de prima donna onzer muzijkpartijen. Ze componeert zelfs.
caroline geeft george, die binnenkomt, het door haar geschreven billet.
Aan mevrouw Rimmers. Terstond bezorgen.
george af.
Gij, Caroline, hebt zeker ook groote vorderingen gemaakt?
Och neen, het is en blijft haspelen. Amaranthe zegt dat ik wel gewoon gevoel, maar geen aesthetisch gevoel bezit, omdat ik het ongeluk heb, niets van hare compositien te begrijpen.
Ja, verbeeld u eens, mijnheer Wilman, dat, toen ik haar laatst mijn derde Cantate in Des mineur voorspeelde, zij, tegen alle regelen der aesthetica aan, bij het verrassend effect van een chromatischen overgang van Cis groote terts in G, ten eenemaal koud bleef!
| |
| |
Ik kan het niet helpen, maar ik hou het met het gewoon gevoel. Als het hart wel geplaatst is, kan men de aesthetica missen. Denk jij er ook zoo niet over, Wilman? Maar ik vergeet dat je zelf musicus bent. Hoe staat je viool er bij? Jongetje, jongetje, wat heb je me menigmaal de ooren op de pijnbank gebragt! maar ik verdroeg het geduldig, omdat ik merkte, voelde en begreep (zou de luitenant zeggen) dat je er zooveel pleizier in hadt.
Ik doe er niets meer aan; mijn vele bezigheden...
Braaf! Je handelt verstandiger dan mijn arme vriend van Halzen, die van den morgen tot den avond, zat te krassen, in plaats van op zijn kantoor te zitten. Toen de boel op was, kon hij met zijn viool niet eens den kost verdienen, en moest ik, die nooit een viool in de hand had gebad, hem nog aan een bestaan helpen.
Het laat zich begrijpen dat mijnheer van Halzen geen zegen kon hebben: op zijne Godsdienstige beginselen valt zooveel....
streng.
Zwijg! Ik versta niet dat jij er op valt. Hij is mijn vriend, Martha!
En kan onmogelijk een slecht mensch wezen, daar de muzijk de hartstogt der edele zielen is.
Dat is wat sterk. Zouden er dan geen edele zielen zijn zonder muzijk?
| |
| |
De Goddelijke Homerus, de aanbiddelijke Plato, de beminnenswaardige Shakspeare beschouwden hen, die ongevoelig voor de muzijk waren, als onvolmaakte wezens.
Het komt mij voor dat jufvrouw Amaranthe een weinig overdrijft.
Hoe, mijnheer? Zou je dan ontkennen dat die godin der idealiserende phantasie de uitdrukking onzer verhevenste natuur is? Is ze niet de hefboom onzer gewaarwordingen? de poesie onzer aandoeningen? de beheerscheres van ons gemoed? Heb je zelf nooit ondervonden, welk een betooverende magt zij op onzen geest, onze zinnen en hartstogten uitoefent?
Zoo leest men van eenen, anders allerzachtmoedigsten Koning van Denemarken, dat hij, door het aanhooren van een allegro feroce, zoozeer in woede ontstak, dat hij een zijner hovelingen, op staanden voet neêrvelde.
Daar had dat allegro feroce weinig eer van.
Dat vind ik ook, Amaranthe! Als die allegro's zoo gevaarlijk zijn, zal ik je over uw lamentabele adagio's maar niet meer hard vallen.
| |
| |
En keer eens, langs de geloofwaardige dreven der geschiedenis, tot de klassieke eeuwen der oudheid terug, dan zul je zien welk een wonderdadige kracht de goddelijke muzijk, toen reeds, op het bezielde en ziellooze uitoefende; hoe Orpheus, door gezang en snarenspel, wilde dieren en monsters dwong, zich aan zijne voeten neder te leggen! hoe, bij de stichting van Thebe, zware zuilen en steenblokken aan de liefelijke stem van Amphion gehoorzaamden! hoe de sprakelooze kinderen des Oceaans naar Arions lier luisterden, en hem het leven reddeden! hoe het vuur, in de stralen der morgenzon verborgen, het standbeeld van den Egyptischen Memnon, met al de toovermagt der harmonie begiftigde! hoe zelfs de norsche bewoners van den Tartarus...
Nu, als dat alles zuiver gebeurd moet zijn...
Zoo je er het minst aan twijfelt, zal ik het u, in onze beste autheurs...
Laten lezen, ja, maar zulke geweldige tooverijen moet men bijgewoond hebben, om ze te kunnen gelooven. Het sprookje van dien modernen Orpheus, die met zijn vedel een beer verjoeg, kan er nog door. Voor de rest ben ik te weinig muzykalisch om zooveel mirakelen te slikken. (opstaande) Wat dunkt u, Karel, willen we nog eens even de papieren gaan inzien? Caroline, je hebt zoo goed voor ons diner gezorgd, dat we geen zwarigheid maken u ook de zorg voor het souper toe te vertrouwen.
Ik zal mijn best doen, lieve Oom!
| |
| |
Goed gezegd, allerliefste! en vergeet niet dat er versche oesters zijn.
van heul en wilman af.
tot Caroline.
Zorg toch vooral voor de oesters. Wilman is er dol op.
Af.
Ik moet haar eens trachten uit te hooren.
Af.
| |
Vijfde tooneel.
alleen.
Caroline geëngageerd! Caroline vrouw en moeder worden! Zal ik dat moeten beleven? Waar zijn nu die aanbidders van weleer, die ik met een enkel lachje betooverde! Ik stiet ze allen van mij af! Ik vermaakte mij met hunne foltering, met het dwaze, wreede spel, dat ik met mijn eigen hart speelde! O, dat er nu een kwame, aan wiens arm, ik Caroline en haar geluk trotseren kon! Rampzalige! Eerst aangebeden en nu... veracht! Erger nog: onverschilligheid is harder dan verachting! Hoe zal zij juichen, die Caroline!... en al die vriendinnen en kennissen!... Elke gelukwensch voor haar zal een bespotting voor mij zijn! En eens zal zij haar kinderen toefluisteren: ‘Weest lief en vriendelijk jegens haar! Denkt dat ze een suikertante is!’... O!... En dan zal ik de aanvallige kleinen nog moeten streelen en liefkozen, om de eer van mijn gevoelig hart optehouden! Schrikkelijk! Onverdragelijk!
| |
| |
| |
Zesde tooneel.
amaranthe, pimping.
Eindelijk zijn we dan eens alleen! O, dat ik moed bezat om mijne vrijmoedige gewaarwordingen vrijmoedig uittedrukken! dat het mijn tong vergund ware de trouwe tolk van mijn smachtend hart te mogen zijn!
Wat is het, mijnheer? Kan ik u eenige dienst bewijzen?
Gij zelve moedigt mij aan, Amaranthe!... Wat het is? Alles en niets!... Mij dienst bewijzen?... Ach, mijn leven lang, zou ik u willen dienen, uw slaaf willen zijn, als het mij gelukken mogt een gevoel in u optewekken...
Zeker eene collecte voor arme noodlijdenden. Het strekt u tot eer, mijnheer Pimping...
Lees in mijne oogen, Amaranthe, dat ik een geheel ander gevoel bedoelde, dan die loffelijke weldadigheid, waarvan uw edel hart zulke schitterende blijken geeft, een geheel ander, een in u meer sluimerend gevoel, maar dat, ondanks dat sluimeren, door zijn alvermogende magnetische en sympathetische kracht, de opwellingen mijner geschokte ziel in eene verrukkelijke gisting, in een maalstroom van ongekende zaligheid brengt! (ter zijde.) Zij zal me wel verstaan, al versta ik mij zelven niet.
| |
| |
Laat ik duidelijker spreken. Hoe verheven, Amaranthe, is de bestemming, waartoe de natuur ons schiep! Hoe rijk aan genot de Hemel, dien zij ons opent! Hoe zalig is het, zich aan hare zoete indrukken overtegeven! Te beminnen, bemind te worden! En hoe schoon en eerwaardig is die hoogstzedelijke instelling, die de rozen der liefde met den gouden draad der wettigheid omwindt, om ze, in het gareel der deugd, te doen voortbloeijen! Het huwelijk, Amaranthe! dat het zegel drukt op al die zielbedwelmende vervoeringen, wier gloed, door de verterende vlam der liefde gealimenteerd...
veinzende.
Ik versta u, mijnheer! Gij verlangt dat ik uw voorspraak bij mijn zuster Caroline zij.
ter zijde.
Die vervloekte brief! (luid) Werp een blik in het menschelijk hart, lieve engel! en je zult bevinden dat het, schoon allervreemdst, toch niet onnatuurlijk is, dat, terwijl onze ziel, door de geweldige vervoeringen der albetooverende liefde voortgedreven, in een chaos van bruischende gewaarwordingen rondslingert, onze verwarde geest, zijn onderscheidingsvermogen dervend, in het aanduiden van het aangebeden voorwerp, mistast. Dat is velen gebeurd, en ook mij! Helaas, ja! hoe ongelooflijk het ook schijnen moog, ik waande Caroline te beminnen! Caroline, wier physiek, moreel en intellectuëel volstrekt in het niet zinken, bij den glans uwer jonkvrouwelijke schoonheid, bij den bloemenrei uwer aanvalligheden, bij de schatkamer van uw allesomvattenden geest! Ik wilde eene ster aanbidden, en hechtte
| |
| |
mij aan een zaadkorrel! Heil mij, dat ik het vreesselijke mijner dwaling nog tijdig inzag; dat de liefde zelf...
Eene even vernuftige als dichterlijke uitlegging. Nogtans...
Maar wee mij, zoo het mij niet gelukken mogt, de opregtheid mijner gevoelens, door het kanaal der innigste overtuiging, in uwen boezem over te gieten! De wreedste foltering zou dan mijn droevig aanzijn verbitteren, de ongehoordste wanhoop mijn leven verkorten! O, zeg niet dat ik niet meer aan u denken, dat ik u vergeten moet! Ik voel het zoo diep, hoezeer mijn aanwezen reeds, voor eeuwig, met het uwe verbonden, metaphysisch verbonden is! Gij kunt mij niets anders meer dan een koesterende zon of een vernielend vuur zijn. Spreek dus, Amaranthe! Moet ik hopen of wanhopen? Zal ik leven, in den hoogsten glans der aardsche gelukzaligheid? Of zal ik, als een gevloekt ellendeling, verkwijnend, verdorrend, wegterend wegsterven?
Je ontroert me, mijnheer.
Het spel der liefde is geen kinderspel! Eens was het zelfs een Godenspel! Een enkel woord van u kan mij tot een engel of een duivel, kan mij dit tranendal tot een paradijs of een hel maken. Spreek nu dat woord, Amaranthe! Spreek en beslis! (deftig en somber, half declamerend.) Te zijn of niet te zijn is hier de questie!
levendig.
Hoe? heb je Shakspeare gelezen?
Shakspeare, Pigault le Brun, Descartes, Bilderdijk, George Sand, Virgilius, Piron, Plato, Voltaire en dui-
| |
| |
zend anderen. Dit verwondert u? In Frankrijk, zou ik een homme de lettres zijn. En schrijf deze vrijmoedige bekentenis niet aan eene misbillijkbare verwaandheid toe! Ik weet hoe de bleeke glans van mijn genie, door de flonkerende lichtstralen van het uwe, overschaduwd wordt, en echter mag ik er roem op dragen, dat ik, door studie en arbeid, langs de geheimzinnige kronkelpaden der wetenschap, tot het stikdonker gewelf der metaphysica ben doorgedrongen, en er de flikkerende fakkel der waarheid heb ontstoken; dat ik een stelsel heb gecreëerd, waaruit de onoverzienbaarste....
Men beweert dat uwe stelsels het inconvenient hebben van heterogeen en regelregt, tegen de leerstellingen onzer Godsdienst aan te druischen. Met zielgrievend hartzeer vernam ik zulks.
Zielgrievend hartzeer?... Wat ben je goed! O, herhaal nog duizendmaal dien aandoenlijk teederen klaagtoon, die zoo liefelijk van uwe belangstelling getuigt! Hoe zegevierend verheft zich die belangstelling boven het gegons der domme menigte, die mij veroordeelt, omdat ze mij niet begrijpen kan. Gij, mijn engel, zult mij begrijpen en toejuichen! Nabij is de glorievolle dag, die eene gelijke sympathie, tusschen de gevoelens van ons hart en de denkbeelden van ons verstand, zal ontwikkelen. Dan, Amaranthe, zal ik trotsch zijn op mijne wetenschap, en gelukkig door uwe liefde! Dan zal zich, voor u en mij, een dubbelvoudige bron van genot en zaligheid openen, een bron, die ons met den mildsten zegen besproeijen, en eerst dan verdroogen zal, als het kille grafgesteent ons kil gebeente dekt!
Hij barst in tranen uit.
| |
| |
Pimping! Om 's Hemels wil, spaar mijn afgefolterd hart! Roer mijn gevoel niet langer, door den alleswegslependen vloed uwer aandoeningen, waar tegen mijne rede onmagtig is een dam op te werpen!
Laat dien vloed dan maar begaan, allerengelachtigste engel! Kiesch en kuisch, zal hij het bekoorlijk blozen der jonkvrouwelijke schaamte eerbiedigen, en statiglijk, op zijn zacht kabbelende golfjes, het bootje van ons geluk doen dobberen! (Hij wil haar in zijne armen sluiten.) O, mijne Amaranthe!
Een oogenblik, mijnheer! Ik ben de uwe nog niet. Mijn gevoelig hart moge, onder de opwellingen van het uwe, bezweken zijn; maar de rede verbiedt mij om nu reeds....
dringend.
Geen onlijdbaar uitstel, aangebedene! Geen ziel afmattende onzekerheid!
Later.... weldra zal ik u mijne beslissing kenbaar maken. Gij zult zelf bevroeden dat ik mij, kieschheidshalve, onthouden moet van u zelfs de geringste hoop te geven....
haar te voet vallende.
Wreede!
Alles, Pimping, wat ik u, voor als nog, zeggen mag, is: wanhoop niet!
Af.
| |
| |
| |
Zevende tooneel.
alleen.
Die is binnen! (hij springt op) Ha, ha, ha! Hoe meesterlijk heb ik haren sentimentelen onzin gecopieerd, haar met haar eigen valsche munt bedot! Laten we eerst maar eens eventjes getrouwd zijn, Goddelijke Amaranthe, en ik het zoet beheer over je tientjes hebben, dan zal ik u een ander deuntje voorzingen, u zoo prettig solo laten dansen, dat al uw poëtisch gevoel u naar de hielen zakt. Een Ode aan het berouw moge dan uw zwanenzang wezen. Heerlijk uitzigt! Wijn en vreugd! Goud en overvloed!.... maar zou de oude heer wel zoo heel veel afschuiven? Bah! Ligt zóóveel, dat ik mijn lastigste beeren den muil stop, en mijn leven van vrolijken Frans op nieuw beginnen kan. En als de boel dan weêr op is? Wat dan?... Welnu, dan heb ik weêr pleizier gehad, en dan kan Oomlief de aangebedene, voor een appel en een ei, terug bekomen.
| |
Achtste tooneel.
pimping, osbroek.
Alweêr hier, Pimping? Ik geloof dat je 't er op toelegt om me in den weg te staan.
ter zijde.
Lomper vlegel moet er nog geboren worden.
| |
| |
O, mijn vriend, ik ben de gelukkigste der menschen! Mon coeur palpitant...
Definitief geconcludeerd is het nog niet, maar ze heeft me toch al afgeraden te wanhopen.
Natuurlijk. Ondanks al haar zotheid, zal ze merken, voelen en begrijpen... nu, ik hoop dat het je wel bekomen mag.
O, Osjelief, hoe zoet zal het zijn, mij te baden in den wellust van een geluk, dat ik u te danken zal hebben! aan het gevoelig hart mijner Amaranthe, in de hoogste, zaligste verrukkingen!...
Nu, nu, al die omzwaai hoeft er niet bij. We spreken elkaêr wel eens nader. Blaas nu den aftogt maar.
Af.
| |
Negende tooneel.
alleen.
Dat heb ik eens heel slim overlegd. Ik zie mijnheer van Heul, met zijn Rotterdammer, de societeit binnentreden, en één, twee, drie, vlieg ik er uit, spoed mij naar hier, en laat mij bij Martha aanmelden. Eigenlijk kon ik militairement op haar aanrukken en haar zeggen: jufvrouw Martha, het is met permissie van den ouden
| |
| |
heer; maar dan diende ik ook, zonder eenigen omzwaai, mijne declaratie af te vuren, en vóór ik de zware artillerie en avant breng, wil ik nog eens eventjes ter sluik recognosceren, om te zien of het corps, en vooral het matericel, de attaque wel waard zijn. Ik weet het niet, maar een inwendige stem zegt mij dat ik merken, voelen en begrijpen moest, dat ik een gekheid ga doen.
| |
Tiende tooneel.
osbroek, martha.
Ik verneem van mijne kamenier, dat je me verlangt te spreken; heer Luitenant.
Om je te dienen, juffrouw Martha! Ja... het is... ik kwam eigenlijk... na lang en rijp beraad... Wat doet het me pleizier dat je er tegenwoordig zoo fiksch uitziet! Uw hoest schijnt geheel over te zijn. Ik vreesde waarachtig al, dat je voor goed geconfisqueerd waart, in zoover namelijk.... dat het een lelijke hoest was. Je moet u voor de avondlucht in acht nemen.
Hartelijk dank voor dien goeden raad, waarin ik een nieuw bewijs van uwe vriendschappelijke belangstelling zie.
Natuurlijk, daar ik zoo veel goeds in dit huis genoten heb, en niet tot die schuimloopers behoor, die alleen komen om te eten en te drinken, zonder zelfs, nu en dan, een fooitje aan de booijen te geven. Ik ben een man van eer, zoo als a bekend is; maar, wat ik zeggen of vragen wilde... je hebt een logeergast, jufvrouw Martha?
| |
| |
Mijnheer Wilman van Rotterdam, een vriend van oom.
En ook een beetje de uwe, hé?
Hoe kom je aan zóó iets! Het is een mensch, dien ik niet kan uitstaan.
En evenwel doet hij op mij het effect van iemand, die onder mijn duiven schiet.
Hoe meen je dat, heer luitenant?
Hierover nader... Pardon!... maar weet je wel dat uw oom en die Rotterdammer, op dit oogenblik, in de societeit zitten?
Dat ze er de couranten lezen?
Dat ze er, wat meer is, een pijpje rooken?
Zoo!... maar... goede Hemel!... uw toon... uw verlegen houding.... Er is hun toch geen ongeluk wedervaren?
Och neen... au contraire!... Pardon dat ik u zoo schrikken deed.... en wat die verlegen houding betreft.... het kanonvuur durf ik onder de oogen zien, juffrouw Martha! maar er zijn andere vuren... nu, we zullen daar wel eens later op terug komen. Zoo als dan gezegd is, ze zitten in de societeit, lezen er de couranten....
| |
| |
En hebben ieder een lange pijp gestopt, die, naar mijne becijfering, wel een half uur branden kan.
En toen ik die pijpen branden zag, dacht ik zoo, langs mijn neus weg: Blijf jelui maar zitten lezen en rooken! Ik zal intusschen dat buitenkansje eens militairement waarnemen, en met juffrouw Martha een praatje gaan houden.
Zeer vriendelijk en vereerend, mijnheer; maar je begrijpt toch dat het niet voegzaam kan zijn, dat een jong... dat een eerbaar meisje... die de zedelijkheid op prijs stelt....
Een tête a tête met een Officier heeft... ja, daar steekt zeker wel wat in... Hm, waren Amaranthe en Pimping nu maar hier, dan konden we, om de zedelijkheid in de hand te werken, een partie carrée maken.
verwonderd.
Amaranthe en Pimping?
Wel ja; weet je dan nog niet, dat er tusschen die twee, ook al iets gaande is? Ha, ha, ha! Die Pimping was zoo dol verliefd, dat hij zelf niet eens wist op wie. Daarom heeft bij Amaranthe maar bij den kop gevat. Als alles goed afloopt, mag bij van geluk spreken. Een poltron! Een wittebroodskind!
Een roekelooze spotter met al wat heilig is!
| |
| |
Behalve met mij, morbleu! Sinds ik hem de keus tusschen mijn degen en mijn rotting liet, springt hij voor mij uit den weg, alsof ik een batterij rijdende artillerie ware. De lafbek! Nu, Amaranthe verdient ook niets beter. Als ze je eigen zuster niet was, zou ik durven zeggen dat me nooit zotter zottin onder de oogen is gekomen.
Ze is zeker wat zonderling; van haar vroegste jeugd af, was ze zoo. Op Caroline, die iets jonger is dan wij, valt evenmin te roemen. De eene zit den ganschen dag bij haar boeken, waaruit ze bitter weinig wijsheid haalt, de andere voor haar toiletspiegel, die haar gestadig voorliegt dat ze de schoonste en bevalligste van ons drieën is. Nu, ik mag het lijden! Schoonheid en bevalligheid hebben reeds menige vrouw ongelukkig gemaakt, en menig man heeft er den last van moeten dragen.
Het is waar dat een mooi en bevallig meisje een schrikkelijk ding is, dat veel omzwaai geeft. Ik hou het daarom ook maar met die van uw caliber.
En als daar dan nog de alleronverdragelijkste aanmatigingen eener bespottelijke coquetterie bijkomen... O, mijnheer Osbroek, als je eens wist tot welken zondigen nijd en afgunst, de passie dier coquetterie haar beiden vervoeren kan! Ze weten zich zoo lief, zoo zoetsappig voortedoen, maar je moest haar eens in den huisselijken omgang bespieden!
ter ztjde.
Hoe lelijk liet ze daar haar lelijke tanden zien!
| |
| |
En dan durven zij zich inbeelden dat niemand meer gevoel, deugden en talenten bezit dan zij! en, lieve Hemel, hoe rampzalig is het met beider hoofd en hart gesteld! hoe arm, hoe ledig!... maar als zuster, voegt het mij niet er meer van te zeggen.
ter zijde.
Kwaadsprekende feeks!
Hadden ze nog slechts een eenigzins dragelijk humeur! God alleen weet wat ik van haar en van den ouden heer, die misschien een braaf man, maar ook zeker de ongemakkelijkste, de hardvochtigste van alle ooms is, te lijden hcb. Ja, soms gaat het zoover, dat ik, hoe geduldig ook, al mijn geduld verlies, en den dag zou zegenen, waarop ik, met fatsoen, dit huis verlaten kon.
ter zijde.
Dat wil zeggen: haal jij er mij maar uit.
De omstandigheid dat oom nog al bemiddeld is, dat hij al zijn fortuin op ons heeft vermaakt, en ieder onzer een mooi stuivertje zal meêgeven, lokte reeds menig jongeling aan, maar geen hunner kon het vier weken bij Amaranthe of Caroline uithouden. Wat mij betreft, ik sloeg alle aanzoeken af. Ik voelde dat de man voor mijn hart nog niet gekomen was, de man, dien ik kon beminnen, zoo als ik wilde beminnen. Neen, welke schitterende partijen zich ook mogen voordoen... zoolang het hart niet ja zegt, zal ik neen blijven zeggen, en mijn tijd afwachten.
ter zijde.
Dat ze niet merkt, voelt en begrijpt dat haar tijd lang voorbij is!
| |
| |
Doet zich eenmaal zulk een man voor, dan kan ik hem eene reine, ongedeelde, eene eerste liefde schenken. Enkel voor hem te leven zal dan mijne bestemming, hem gelukkig te maken mijn wellust zijn. Gij, mijnheer Osbroek, die een man van oordeel zijt, vindt ge niet dat ik er zoo goed over denk?
Perfect, jufvrouw Martha... in zoo ver namelijk, dat je u dan toch niet te zeer overhaasten moet, en die man ook niet, vooral als hij een man van eer is, die, als braaf soldaat, den tiendaagschen veldtogt heeft bijgewoond... maar, om eens van wat anders te praten, denk je van avond niet naar het concert te gaan?
Hoe kan ik daaraan denken, mijnheer, daar oom er niet gaat, en ik door niemand gevraagd ben!
Dat is waar... hm, ik vind het al zeer indecent dat niemand u gevraagd heeft... En wat heeft het van morgen ongemanierd geregend, hé?
Oom en de Heer Wilman zijn het gewaar geworden.
Daar kan ik borg voor blijven. Ik heb de eer gehad den ouden heer zoo door en door nat te zien, als of hij regelregt uit het diepst der zee kwam. De parade heeft het gelukkiger getroffen. Onder het defileren, vielen er wel eenige droppeltjes...
Maar gelief te bedenken, mijnheer, dat een pijp spoedig uitgerookt is, en de welvoegelijkheid derhalve gebiedt dat ik naar mijn kamer terug keer.
| |
| |
Als men mij zoo... met u... alleen vond...
Och ja, men zou er al heel wat van denken.
En met eenigen grond. Oom zelf, vernemende dat men mij verlangd heeft te spreken, zou al ligt willen weten, wat men mij eigenlijk te zeggen had.
Juist; ouwe lui zijn altijd nieuwsgierig.
Het is ook niet te ontkennen, dat hij wel eenig regt zon hebben om het te weten.
Natuurlijk; als hij merken, voelen en begrijpen kon....
En als hij mij dan eens ondervroeg?
Dan moet je hem maar het een of ander op de mouw spelden, bijvoorbeeld.... dat ik u om een jong kanarievogeltje kwam verzoeken.
En mijn zusters! als die er eens achterkwamen! Ze zijn zoo praatziek.
Alle vrouwen zijn het.... in zoo ver namelijk....
En als het dan eens publiek werd, dat we zoo.... een half uur lang.... zonder getuigen....
Wissewasjes! daar geef ik geen oliekoek om.
| |
| |
Jij, heer luitenant.... maar ik! Het is me niet onverschillig wat de menschen van mij denken.
Laten ze denken wat ze willen, als we zelve maar beter weten.... in zoo ver namelijk.... (ter zijde.) ik moet toch een achterdeurtje openhouden... (luid.) dat er werkelijk iets in mijn hoofd en in mijn hart omzwaait....
Eenige muizennesten misschien?
Pardon, dan zouden het eer menschennesten moeten zijn, daar het menschelijk gevoel ze geformeerd heeft.
ter zijde.
Hoe beminnelijk naïf!
(luid.) Ik zoek geenszins in uwe geheimen te dringen, mijnheer Osbroek, maar als ze van dien aard zijn, dat een zedig, eerbaar meisje....
Natuurlijk; anders zou het niet gaan. Dat vat ik zoo goed, als of ik zelf een eerbaar meisje was. Nu, we zullen daar wel eens nader over praten. Voor het overige, merk, voel en begrijp ik met u, dat als men ons hier eens kwam overvallen, terwijl we zoo vertrouwelijk over koetjes en kalfjes keuvelen....
En het tot eene explicate moest komen....
Wat zou je dan te zeggen hebben, heer luitenant?
Ik? Wel ik geloof dat ik dan militairement met een mooijen mond vol tanden zou staan, en u het woord laten doen.
| |
| |
ter zijde.
Wat vermag de liefde niet! Zelfs een officier maakt zij beschroomd! (luid.) Ik hoop u spoedig weêr te zien, mijnheer Osbroek!
Ik ook, parole d'honneur!
Het bijzijn van menschen, die ik zooveel achting, zooveel... affectie toedraag, is me altijd een hoogst streelend genoegen.
Dat doet je eer aan, en daar ik in hetzelfde geval ben, zullen we met elkaar nog menig pleiziertje kunnen hebben; maar nu wordt het wezenlijk zaak om één, twee, drie, links en regts te maken, vooral daar we geen posten hebben uitgezet, en de vijand ons dus, zonder eenigen omzwaai, in de flank zou knnnen vallen.
Volkomen juist; tot weêrziens dan, heer luitenant!
Zij biedt hem hare hand.
osbroek, haar hand met kracht schuddende.
Adieu!
martha af.
| |
Elfde tooneel.
alleen.
Die heb ik voor het inpakken. Wel, wel, wat stond ze daar naar mij te hengelen! Misschien beeldt ze zich wel in, dat ik al gebeten heb. Merci! Zou het niet zonde zijn, dat een braaf militair zich aan zoo'n akelig, kwaadsprekend schepsel verslingerde? Er hoort waarachtig courage toe, om haar signalement op te maken. Geel, rimpelig vel, spitse kin, scheeve neus, de helft
| |
| |
harer tanden met onbepaald verlof... Boe, boe! Griet de marketentster is er nog een juweeltje bij. Ik geloof zelfs, God betere 't, dat ze snuift! Zulk meubel zou ik niet eens voor keukenmeid willen; en evenwel... Hoe rampzalig ishet, dat een man van eer geld noodig heeft! Ik ben nu wel gedwongen eene keus te doen, de keus tusschen hangen en worgen. Amaranthe of Martha, Martha of Amaranthe! Wie helpt me toezien, als ik ze tegen malkaêr op de schaal leg?... Zonder mijn tweeden luitenant, zon ik geen raad weten.
Af.
Einde van het derde Bedrijf.
|
|