| |
| |
| |
Tweede bedrijf.
Eerste tooneel.
wilman, kasper, opkomende.
Welkom, welkom, Kareltje.... mijnheer Karel.... mijnheer Wilman wil ik zeggen. Hoe vaar je? Hoe gaat het? Ga toch zitten, bid ik u. Wat ben ik blij dat ik je eindelijk eens weêrzie! Het wordt den achttienden, meen ik, al vier maanden, dat je niet in den Haag bent geweest. Wil je ook wat gebruiken? En hoe vaart Sultan? Een glas madera met een beschuitje? Zijn moeder, het arme dier, ligt in den stal van ouderdom te sterven! Ze gaat met November ook al in haar een en twintigste....
Een mooije ouderdom voor een hond.
Niet waar? kijk, (weemoedig) Ik zou wel eens willen weten, mijnheer Karel, waarom een mensch zooveel ouder dan een hond moet worden.
Waar denk je aan, Kasper!
Je hebt gelijk. Nu moet ik alleen aan u denken, den gelukkigen tijd herdenken, toen ik u Kareltje mogt noemen. Je bent nu een heer, een rijk heer geworden, en ik ben gebleven die ik was en altijd blijven zal; maar je hebt den oude nog lief, niet waar? en hij mag u ook nog liefhebben?
hem de hand drukkende.
Beste Kasper!
| |
| |
Wat zal mijnheer blij zijn!
Vrij goed; hij is een weinig ongesteld geweest....
De twee oudsten krijgen nu en dan appelflaauwten als ze haar zin niet krijgen. Caroline houdt zich het best van allen, schoon zij zich het minst in acht neemt.
Wel, met alle weêr en wind loopt ze uit, dan hier, dan daar, dan overal, en altijd zoo dunnetjes gekleed... Ik wit wedden dat mijn blaauwe duffel zwaarder weegt dan haar gansche garderobe.
Wel, wel!... en hoe gaat het u, oude vriend?
Mij? hm! op mijn jaren en likdorens na, nog al redelijk, wat mijn gezondheid betreft, maar de rest!...
Bah! Zou mijnheer van Heul, die zoo goed is?...
Juist, dáár zit het hem, Kareltje! Indien hij wat minder goed ware, zou ik het zoo kwaad niet hebben. Begrepen?
| |
| |
Niet volkomen. Zijn u welligt de overige dienstboden vijandig?
Phoe! over deze ben ik nog meester gebleven. Als ik het je zeggen moet.... het zijn de jufvrouwen.
Die zullen u toch het leven zoo bitter niet maken?
Dat weet de goede God, en de oude Kasper voelt het. Ja, beste jongen, het gaat hier al wonderlijk toe. Indien mijnheer nog slechts meester in zijn eigen huis ware....
Maar waarover heb je dan te klagen?
Over alles en over allen. Martha, die de vroomheid zelve schijnt, heeft den duivel in het lijf!
Amaranthe, die zoo wijs is, dat ze de vrouw van Salomo had kunnen zijn.... Och, dat zij het geweest ware!
Een modepopje, een ligtzinnig gekkinnetje, dat mij al zoo erg plaagt als de anderen, met dat onderscheid misschien dat zij het zoo erg niet meent.
Zij was zoo'n goed meisje!
Zij mag het nog wezen, en de anderen ook, maar voor mij deugen ze geen van drieën, (geheimzinnig en vertrouwelijk) en voor u ook niet.
| |
| |
Is de beste van de drie; dit is alles wat ik er van zeggen kan; maar nu ga ik mijnheer roepen. (Er wordt hard gescheld.) Ha! Jufvrouw Martha! Haar schel doet me altijd schrikken, en toch hoor ik ze liever dan haar stem.
Er wordt tweemaal gescheld.
Ze schijnt vrij ongeduldig.
Tweemaal... dat was jufvrouw Caroline. (Er wordt weder eens gescheld.) Nu Martha weêr!... Ja, ja, een hondenleven!
(Af.)
| |
Tweede tooneel.
alleen.
Is het hier zóó gesteld! Geen meester in zijn eigen huis! Ik voorzag het. Ongelukkige vriend! En Caroline ook! Caroline!... maar wat zegt het dat een te regtzinnige oude haar ligtzinnig noemt! Haar hart kan niet bedorven zijn.
| |
Derde tooneel.
wilman, van heul, met drift opkomende.
Karel hier? (hem met hartelijkheid de hand schuddende.) Van harte welkom, beste jongen! Eindelijk kom je uw ouden vriend dan nog eens bezoeken! Hoe gaat het? Hoe gaat het?
Met mij heel goed. U is eenigzins ongesteld geweest...
| |
| |
Bah! eene ongesteldheid, die alleen iets te beduiden had, omdat ik mijn docter een daalder per visite betaal; en hoe gaan de zaken, Kareltje?
Bij voortduring allergunstigst. Dit jaar heb ik weêr aanzienlijke winsten gedaan.
Braaf! En ik zit hier, als een emeritus kassier, mijn couponnetjes te knippen! O, o!
Aan u heb ik het te danken dat ik een welgesteld man ben geworden. Zonder de ruime voorschotten, die uwe goedheid mij geheel renteloos...
Zwijg toch stil! Heb ik dat geld niet lang terug, en heeft het u geen zegen aangebragt? Dit is mij rente genoeg. Als een arm, ouderloos knaapje, nam ik u op mijn kantoor; weldra onderscheidde ik u van mijne overige bedienden, kreeg u lief, en legde mij de verpligting op om als vader voor u te zorgen. Toen ik mijne zaken aan kant deed, moest ik u dus immers wel in staat stellen om de uwe te beginnen? Maar moest ik daarbij ook mijn eigenbelang beoogen? u behandelen als of je mij vreemd waart? Foei! Had ik nog kinderen gehad... maar dit doet me denken dat ik drie nichten heb, naar wier welstand je nog niet eens gevraagd hebt.
Vergeef mij, Kasper heeft mij wegens haar al gerust gesteld.
En geen kwaad van haar gesproken? Goede oude! Ze maken het hem wel eens wat benaauwd... Ik zelf on-
| |
| |
dervind, nu en dan, dat drie jonge meisjes een zware ballast voor een oud schip zijn, zoodat ik soms alle zeilen moet bijzetten om koers te blijven houden.
Ik ben zeer verlangend de dames te zien.
Waarlijk jongen? Het verheugt me dat je nog belang in haar stelt. Het zijn ook zulke goede meisjes... dat is te zeggen Caroline. Een engeltje! Zoo dikwijls spreekt ze over u, Karel! Nu, ze weet ook hoe gaarn ik over u hoor spreken... en soms verbeeld ik mij dat zij het niet alleen om mij doet... en dan geef ik mij over aan eene gedachte, die mij zoo gelukkig maakt! dan denk ik: Karel zal mij eenmaal Oom noemen, en ik zal hem als vader, blijven liefhebben.
Hoe, mijnheer? zoudt ge uw goedheid zoo ver drijven van mij eene uwer nichten?...
O, wat dat betreft, alle drie.... dat is te zeggen.... ik wil hiermêe maar te kennen geven, hoezeer mij haar en uw geluk ter harte gaat. Martha en Amaranthe zijn wat oud voor u, maar Caroline!... Jongenlief, hoe zou ik den dag zegenen.... maar ik ga te ver. Zulke zaken moeten buiten mij omgaan. Laten we nu eens bedenken wat we vóór den eten zullen uitvoeren. De meisjes zijn zeker aan haar toilet of bezigheden.... Ze zijn zeer huishoudelijk, Karel, even als mijn goede brave vrouw.... dat is te zeggen... op eene andere manier; maar wat dunkt u? wil ik eens laten inspannen? we hebben nog juist den tijd om heen en weêr naar Scheveningen te rijden.
van heul schelt.
| |
| |
| |
Vierde tooneel.
de vorigen, george.
Kasper!... Is Kasper niet hier?
Jufvrouw Caroline heeft hem naar de marchande gezonden.
Die oude man! Kon zij u niet zenden?
Ik moet, voor jufvrouw Martha, zes nieuwe leerredenen opensnijden, en haar kanarievogels te eten geven.
Zoo, zoo!.... Laat de koetsier terstond met de kales voorkomen.
Hij rijdt jufvrouw Amaranthe naar het museum.
Loop dan naar den duivel.... dat is te zeggen naar jufvrouw Martha; vertel haar dat de heer Wilman hier is, en zorg vooral dat de keukenmeid het weet, hoor je? en jufvrouw Caroline ook. (george af.) Beste vriend, wat spijt het me dat we nu niet rijden kunnen!
Opregt gesproken, deed ik liever eene frissche wandeling.
Waarlijk? Nu, dan komen we best overeen. Ik kan ook geen behagen vinden in dat eentoonig wielengesnor, in dat snel vooruitgaan, terwijl ik gemakkelijk zitten blijf. Daarom laat ik mijn rijtuig ook zoo zelden voor-
| |
| |
komen, dat mijne nichten er altijd, zonder mijn verlof, gebruik van kunnen maken. Jammer evenwel dat Amaranthe nu juist.... maar, zoo als je zegt, een frissche wandeling is veel aangenamer. Op marsch dus!
| |
Vijfde tooneel.
de vorigen, caroline.
Lieve, beste Oom, nu zul je mijn smaak bewonderen... (met een blijden uitroep) Wilman! (Zij gaal naar hem toe, en reikt hem de hand.) Hartelijk welkom! Hoe gaat het u?
Opperbest! en u, jufvrouw Caroline?
Hoor eens, oom, hoe beleefd hij mij doet gevoelen dat ik zoo onbeleefd was hem kortaf Wilman te noemen. Voor een meisje van de residentie was het ook onvergeeflijk.
Altijd nog dezelfde spotster.
Als men er mij aanleiding toe geeft, Wel-Edel-Gestrenge Heer! want je bent immers kapitein van uwe Rotterdamsche schutterij geworden?
Een malle betrekking voor een koopman; maar ik vind het niet lief van u, die elkander in zoo lang niet gezien hebt, dat je al zoo dadelijk uw kleinen oorlog aanvangt.
Wilman de hand biedende.
Welnu, kapitein, om oom te believen, stel ik u den vrede voor.
| |
| |
kust hare hand.
En ik ratificeer dien, om mij zelf te believen.
Zoo is het goed. Die nu weêr mijnheer of jufvrouw zegt, verbeurt drie gulden aan de armen. Caroline, we gaan, vóór den eten, nog eens de vijvers rond. Ik zou je wel voorstellen om meê te gaan, maar de keukenmeid heeft zeker nog eene conferentie met u te houden.
O, dat is al afgesproken, (loffers nabootsende.) Een weinig appelmoes, een stukje malsch, mager kalfsvleesch, een zacht eitje....
Maak me niet razend, zottinnetje! wees gewaarschuwd dat, zoo er aan ons diner het minst ontbreekt, ik u een week lang op water en brood zet; maar, apropos, vertel me nog eens gaauw, waarin ik zoo goed zal moeten zijn uw smaak te bewonderen....
hem liefkozende.
Ah ja! Beste oom, wat zul je opkijken! Wacht nog maar vijf minuten. De oude Kasper is al met twee doozen op weg. Hier zijn vast de rekeningetjes.
Zij geeft hem die.
ziet ze in.
Chapeau d'hiver.... pélerine.... manchettes etc.... totaal drie en vijftig gulden, tachtig cents.
Ik heb ze maar doen quiteren, daar je mij verboden hebt iets op crediet te nemen.
Ja, ja; je verzuimt niet mij geregeld, om de zes weken, een dergelijk bewijs van uwe gehoorzaamheid te geven; maar drie en vijftig gulden!... Je hakt er wat diep in, kindlief!
| |
| |
Wat scheelt dat! Het is immers op korting van mijn maandgeld?
Dat je reeds jaar en maand vooruit hebt, of denk je bij geval dat ik niets meer van het boekhouden versta? Nu, ditmaal zal ik het geld nog zenden, maar wees voortaan wat spaarzamer.
Spaarzamer? Men moest mij over mijne spaarzaamheid prijzen, daar, volgens de verzekering der marchandes, alles wat ik gekocht heb, nog ten minste drie maanden in de mode zal blijven.
tot Wilman.
Wat zeg jij daarvan?
Beste vriend, een kapitein heeft zoo weinig verstand van het dames toilet.
Goed geantwoord, Wilman; nu merk ik dat de vrede u ernst is.
Pas maar op dat ik u den oorlog niet verklaar.
Je zult wel wijzer zijn, lief oompje, als je eerst eens bedenkt op wien de kosten zouden neêrkomen.
Ze heeft waarachtig gelijk, en de vrede kost me al genoeg. Kom, Kareltje, het wordt zaak dat we ons uit de voeten maken.
van heul en wilman af.
| |
| |
| |
Zesde tooneel.
alleen.
Kareltje! Ha, ha, ha! Bejaarde lui denken dat kinderen altijd kinderen blijven, omdat ze zich niet kannen verbeelden dat zij zelve oud worden. Kasper blijft lang weg. Wat zal die pélerine geadmireerd worden! Maar madame Tullegout is ook peperduur. Aan Wilman heb ik het te danken dat de rekeningetjes zoo in genade zijn aangenomen. Geen zuur gezigt zelfs! Die goede oom! Het haalt me een dozijn kusjes uit. Nu, die zal hij toch hebben! Wat zal Wilman's bezoek ons huis in rep en roer brengen! Hoe zullen Martha en Amaranthe om zijn hart twisten! En ik dan!... Als kinderen hadden we elkaâr reeds zoo lief! Zou ik hem nu minder lief moeten hebben, omdat hij een knappe jongen geworden is? Foei! Ware hij niets meer dan dat geworden!... Mijne gedachten moeten ernstig zijn als ik aan hem denk. O, dat hij mij begreep! dat ik hem mogt doen gevoelen hoe lief ik hem heb! Men noemt ons godinnen en engeltjes! verstandige mannen zelfs kennen ons, bij de kroon der schoonheid, den scepter der liefde toe... en evenwel mogen wij, arme meisjes, eerst dan beminnen, als men goedvindt ons te beminnen. Hoe onbillijk!
| |
Zevende tooneel.
caroline, kasper, met twee groote doozen, die hij vrij onzacht nederzet.
Daar liggen ze, en.. (hij zoekt in zijne zakken.) Waar heb ik dien brief nu gelaten!
| |
| |
Wel, een brief voor u, dien Rosine had aangenomen... (hij slaat op zijne zakken.) Hier niet, daar niet... ik zal hem verloren hebben.
Gelukkig dat het er geen voor mijnheer was. Aan u, aan een jong meisje, heeft men toch geen geheimen te schrijven.
Dat kon je wel eens mis hebben.
Ei? In dat geval, zon het misschien niet kwaad wezen dat ik hem verloren had; maar wacht eens... ik had hem waarachtig in mijn broekzak gestoken.
Hij geeft haar den brief.
Dank je Kasper; maar waarom brom en knorje weêr zoo?
Het was toch geen zware last.
De last was het niet, maar de omvang. Ik geloof dat ik al mijn pezen verrekt heb.
Dan moet je met de linnenmeid maar eens een uurtje mangelen, om ze weêr in de plooi te brengen.
Mangelen, juffertje? Zie je dan niet dat ik dood af ben?
| |
| |
Dood af? Arme Kasper, hadt je 't maar gezegd!
Ja, je zegt altijd dat ik het had moeten zeggen... als het gedaan is.
Wees maar tevreden. Als oom mij mijn maandgeld betaalt, krijg je er een mooijen geranden gulden van.
Van het maandgeld, dat al in die doozen zit?
En als ik mijn kleêren weêr eens nazie, zal ik aan uwe dochter denken.
Een brave vrouw! ik hoop dat je woord houdt.
Zend George nu maar hier, om de doozen naar boven te dragen.
Wat? zou dat Satanskind zijn poppehandjes aan mijn werk slaan? (Hij neemt de doozen weder op) Heb ik ze van de marchande naar hier gebragt, dan kan ik ze ook wel van hier naar uw kamer brengen. (Af.)
| |
Achtste tooneel.
caroline alleen, daarna george.
den brief openende.
Die hand ken ik niet. Eduard Pimping! Eene declaratie!... (zij leest)
Ik meen bespeurd te hebben dat ik u niet onverschillig ben.... Hoe aanmatigend! Als wij die heeren slechts eens vriendelijk aankijken, beelden ze zich al in dat we doodelijk verliefd zijn. (zij leest verder)
Mijn hartstogt, aanbiddelijke Caroline, is een gloeijend
| |
| |
vuur.... Nu, wees maar gerust: ik zal er geen olie in gieten.
haar een billet ter hand stellende.
Van mevrouw Rimmers.
(Af.)
opent het.
Het programma van het concert. (zij leest)
Symphonie pastorale van beethoven, mooi, maar wat lang. Concert voor de piano forte, door mevrouw.... drie sterretjes, overheerlijk.... voor de conversatie. Fagot solo. Polonaise voor de viool, door den heer ernst. Romance: Viens, viens, et dis moi je t' aime!....
(Af.)
| |
Negende tooneel.
caroline, osbroek.
Pardon.... gehoorzame dienaar, jufvrouw Caroline! De parade is afgeloopen, en ik kwam....
Zeker om mijn oom. Hij is uitgegaan, heer luitenant.
Dat spijt me, in zoover namelijk dat ik mij dan regelregt tot u moet wenden. (Hij wil haar een brief in handen geven) Neem aan, als 't u belieft.
| |
| |
Van mij, jufvrouw Caroline. Lees maar! Ik flatteer me dat mijne sentimenten er naar den eisch in beschreven zijn.
Geef hem dan liever aan mijn zuster Amaranthe, die eene liefhebster van beschrijvende poëzie is.
Amaranthe? Een zottin.... pardon! De brief is voor u bestemd, en ik verzeker u dat hij u surpreneren zal.
Maar ik hou alleen van St. Nicolaas surprises?
Je zult er in zien dat het geluk van mijn leven, het geluk van uw leven.... dat is het geluk van ons beider leven; alsmede onze liefde.... dat is mijne liefde en uwe wederliefde.... met en benevens de gevoelens en gewaarwordingen, die dezelve hebben verwekt.... zich... op de vleugelen der zaligste toekomst... welke... dezelve... Pardon, als ik den mond open doe om welsprekend te zijn, dan vliegt de duivel er in, en gaat me op de tong zitten.
Beroerd lastig; en daarom is hetgeen ik dan zeg, ook nooit zoo goed als hetgeen ik niet zeg.
Dan is het beter te zwijgen.
In zoover namelijk.... dat je toch weten moet dat ik gemerkt, gevoeld en begrepen heb dat ik u bemin.
| |
| |
Parole d'honneur, ik bemin u.
ter zijde.
Een raar span vrijers!
Mijn naam, mijn hart, mijne eer, mijn degen en mijne epauletten leg ik aan uwe voeten.
Te veel, heer luitenant, te veel!
Ik durf mij flatteren dat ik een man van eer ben, zoo als u bekend is.
Schoon ik het nog niet verder dan tot eersten luitenant heb kunnen brengen. Schandelijke intrigues! Ongehoord onregt!... Denk maar eens na! Een oud militair! In 1830, op 's Konings roepstem, het zwaard aangegord voor Oranje en Vaderland!
In 1831 voorwaarts gerukt naar den tiendaagschen veldtogt. Bij Hasselt en Leuven, 's vijands kruid geroken!
Wie twijfelt aan uwen moed!
Wie zou er aan durven twijfelen! Niemand twijfelt er aan, en toch ben ik nog slechts luitenant!
| |
| |
Maar ik ga den Koning spreken, den veldmaarschalk, den minister...
Ik zal hun vertellen dat mijn Kolonel een hondsvot is.
Niet zoo driftig; je zoudt...
Wat zou ik! Ik leef alleen voor de eer... en... pardon, voor de liefde ook.
Een compagnie en uw hart is alles wat ik verlang.
Ik wensch u welmeenend de eerste toe.
Merci. Och ja, al was het ook bij eene andere afdeeling; zelfs... zoo je meer zinnigheid in de grenadiers mogt hebben, zou ik mijn best doen, om bij dat wapen te worden overgeplaatst.
En laat het dan maar eens oorlog worden; dan zulje pleizier aan mij beleven, militairement.
Maar, om u de waarheid te zeggen, ik voel weinig smaak voor het militaire.
| |
| |
Een veel te bestendig van aard voor die gedurige garnizoensveranderingen.
Bestendig van aard? Ik had altijd gedacht dat je nog al van eenigen omzwaai hieldt.
Dus... indien ik civiel werd?...
Waarom zou je u zelven zooveel geweld aandoen?
Ik zal mijn demissie nemen.
Dat is niet militairement.
Mij aan de liefde opofferen.
En uw roem? en uw knevels?
Zeer galant; maar indien de liefde voor zulk offer terugdeinsde?
| |
| |
Je behoort nu ook, van uw kant, de vriendelijkheid te hebben van te merken, te voelen en te begrijpen dat men buiten den huwelijken staat... in zoover namelijk als men dan... ongehuwd is...
Mijnheer Osbroek, ik moet mij openhartig en ernstig verklaren. Het streelt mij dat een man van eer, een zoo dapper militair mij zulke hoogst teedere gevoelens toedraagt, maar ik zou die onderscheiding geheel onwaardig zijn, indien ik de minste hoop gaf op eene wederliefde, die ik niet gevoelen kan. Dit zij den man van eer genoeg. Tot weêrziens, heer luitenant! (Af.)
| |
Tiende tooneel.
alleen, nog altijd met den brief in de hand.
Ik geloof dat het mis is. Duizend duivels!... Had ze den brief maar eens even ingezien!... Mijn tweede luitenant moest zich nog al drie dagen ziek houden om hem bijeen te flansen! (Hij verscheurt den brief, en steekt de stukken in zijn zak.) Pan! daar gaat hij!... En nu mag ik hem nog een week lang op water-chocolaad tracteren!... Vervloekte affaire! Gisteren lachte ze mij nog zoo vriendelijk toe! Gisteren was het nog: heer luitenant voor en achter!... Zou een ander mij in hare sentimenten verdrongen hebben? die malle Pimping misschien, die altijd den mond vol vleijerij, en zijn zakken vol ulevellen heeft? Hij beve, de melkmuil, de lafbek, die zich verstouten durft een man van eer...
| |
| |
| |
Elfde tooneel.
osbroek, pimping, george.
Zij was zoo even nog hier, mijnheer Pimping.
Ei kijk! vriend Osje! Ik dacht dat je, droogjes en wel, in het Fransche Koffijhuis, onder je bittertje zat.
george af.
pakt hem bij zijn kraag en brengt hem op den voorgrond.
Wie was zoo even hier, Pimping? Wie zocht je? Wie? voor den duivel!
Ben je razend, mijn beste?
Wie? nog eens, wie? en honderdduizendmaal, wie?
Wie? Wie? Wel... het was... Een snuifje, Osbroek?
slaat hem de doos uit de hand.
Antwoord!
de doos oprapende,
Mijn mooije doos! Mijn delicieuse macuba!
Voor de laatste maal... wie en wat kwam je hier zoeken?
En indien ik u eens dezelfde vraag deed?
Dan zou ik je mijn antwoord zoo ouwerwets op je lelijk bakkes trommelen...
zich in postuur stellende.
Gelief te bedenken, mijnheer, dat een man als ik...
| |
| |
met verachting.
Mannetje!
Die de achting geniet van zijn Minister en Secretaris-Generaal...
als voren.
Achting! Een pennelikker!
Je wordt beleedigend, mijnheer!
Als of een man van eer u beleedigen kon!
Dus was het maar pour la farce? Ha, ha, ha!
Voor den duivel, neen! Ik zweer je...
Hoor eens, beste vriend, je moest dat zinledige woord zoo niet elk oogenblik in den mond nemen. Het geloof aan den duivel is een dom volksvooroordeel, dat met de heldere begrippen der verlichte eeuw...
Ik begin te merken, te voelen en te begrijpen, morbleu! dat je den gek met mij scheert.
Dat hoop ik ook, want ik zou je, zonder eenigen omzwaai, den hals breken.
Om dus op het onderwerp van onze amicale conversatie terug te komen... je zoudt gaarne weten, niet waar? wie en wat ik hier kwam zoeken?
| |
| |
Geloof mij... ik zou het u even gaarne zeggen, maar... onder ons gebleven, het is...
hem zacht in het oor fluisterende.
Een geheim.
Zul je spreken, mijnheer? Was het Caroline, ja of neen?
hem weder bij den kraag vattende.
Vervloekte vent!
Zoo je schreeuwt, draai ik je den nek om.
Laat me los, Osbroek! Om 's Hemels wil!
hem loslatende.
Bekennen zul je.
Maar denk je dan dat ik kwam om haar te vermoorden?
Duizendmaal erger; je wilt haar trouwen.
En moet je me daárom de keel toenijpen?
In zoover namelijk dat ik dat nimmer dulden zal.
| |
| |
Een man van eer behoeft geen reden te geven.
Ben je bij geval ook op haar verliefd?
Dat raakt je niet. Genoeg dat ik je verbied haar uw hof te maken.
Maar dat heb ik al gedaan.
Al gedaan? Ei! Hm! Dat verandert de zaak in zooverre....
Niet waar? O, ik dacht het wel dat wij het eens zouden worden.
Maar het vechten strijdt regelregt tegen mijne principes?
Dan moet je van Caroline afzien.
Dat zou regelregt tegen mijn gevoel strijden.
| |
| |
Die geen hart heeft om te vechten, kan ook geen hart hebben om verliefd te zijn.
opvliegend.
Wat? Wat durfje zeggen! Je bent er zelf een, en nog honderdmaal ellendiger, duizend duivels!
Maar Osjelief, laten we toch eens bedaard redeneren, als verstandige lieden.
Welnu, dan zal ik je in de societeit, in de koffijhuizen, op de straat, overal waar ik je rencontreer, een knip voor je neus geven; in alle couranten laten zetten dat je een ellendige lafaard bent, en u, militairement, door de sterkste vuisten mijner compagnie, zoo ongenadig laten afranselen, dat je op het woord liefde alleen, de stuipen krijgt.
Het komt mij voor dat we elkaêr niet regt begrijpen.
Ik spreek toch zonder eenigen omzwaai.
Laat ik de eer hebben....
| |
| |
Onmogelijk, morbleu! Die niet vechten wil, kan geen eer hebben.
ter zijde.
Welk een dolleman! Had ik dien brief maar niet gezonden! en dan nog dat goud vijfje aan Rosine....
Het is zoo... ja, hoe meer ik er over nadenk, hoe meer ik inzie dat Caroline mij juist niet bijzonder convenieert; de ware sympathie is er niet.
Ho, ho! ik dacht het wel dat je zoo verstandig zoudt zijn van te merken, te voelen en te begrijpen...
Evenwel... trouwen moet ik. Een vrouw moet ik hebben. Mijn Secretaris Generaal en mijn zedelijk gevoel dringen er dagelijks op aan. Weet je wel, mijn beste, dat een beroemd Spaansch of Egyptisch schrijver, reeds voor zeven eeuwen, beweerd heeft, dat, zonder den echten staat, alles op de wereld onecht zou zijn?
Dat had ik er ook van kunnen zeggen, maar laat er je geleerdheid nu maar buiten. Je wilt trouwen? niemand belet het je, mits je slechts van Caroline afblijft.
Ik zou er zoo veel prijs op stellen in eene familie te komen, waarvoor ik affectie gevoel.
Dan moet je maar, zonder veel omzwaai, affectie zien te krijgen voor de eerste de beste familie, waar een knappe meid onder is.
| |
| |
Een respectabel man, de oude Heer. Wat zijne nichten betreft...
Ik vind ze alle drie nog al aardig.
Niet waar? Geloof je niet dat men met Amaranthe gelukkig zou wezen?
Volop, jongetje. Ga je gang maar.
Wel ingezien, is het eigenlijk voor haar, dat ik sympathie gevoel.
Ze is wel wat oud voor mij...
Gekheid; ze draagt haar jaren militairement.
En wat bezit ze talenten!
Sta je niet verrukt als je haar hoort zingen of op de piano spelen?
| |
| |
Neen; maar dat doet er niets toe.
En daarbij maakt ze verzen als Bilderdijk.
Hoe pleizierig! ze zal er dan ook op u maken.
Dat heeft ze. Als ze maar een doode mug in de vengsterbank ziet liggen, snikt ze het uit, als of het een van haar zusters was.
En wat de affectie betreft... de oude Heer zal haar toch wel evenveel meêgeven als de anderen.
O, het geld is maar een bijkomend...
Juist; dat zei mijn kapitein ook, toen hij een mooi meisje om een rijk meisje waaijen liet; maar jongetje, je staat hier je kostelijken tijd te verbabbelen, en mij sta je, om de waarheid te zeggen, zoo wat in den weg.
A revoir dan, mijn beste! Mogen wij elkander weldra, op het veld der liefde, als verwinnaars en zwagers begroeten!
(Af.)
| |
Twaalfde tooneel.
alleen.
Dat kan er van worden. Maar Caroline!... Zou ik nu eene tweede attaque wagen? Wat? Een braaf officier zich blootstellen om, bij één miserabel nufje, twee
| |
| |
blaauwe scheenen te loopen? Morbleu!... Maar Pimping zal ze nu ook niet hebben. Niemand zal ze hebben, zoowaar ik Osbroek heet!... Het spijt me toch; ze ziet er zoo lief uit! Ik had er eer mêe ingelegd!... Wat nu gedaan! Op Martha vuur geven? Dat ding zou, op het eerste schot, in mijne armen vallen; maar dan?... Zou ik zoo'n oudbakken schepsel aan mijn kameraden kunnen vertoonen?... Maar behoef ik ze te vertoonen? Waartoe al die omzwaai! Als ze maar eerst mijn onbetaalde rekeningen in banknoten heeft veranderd, dan verplaats ik haar hoofdkwartier naar de keuken, en mogt ze dan vergeten dat ik haar generaal en chefben, dan zullen we zien wie het best manoeuvreert, haar pantoffel of mijn rotting.
| |
Dertiende tooneel.
osbroek, van heul.
Phu, Phu! vervloekte regenbui!
Gehoorzame dienaar, mijnheer van Heul! Vergun...
Hé, ik ben wel de uwe, heer luitenant! Phu! Je komt van de parade; heeft het daar ook zoo militairement geregend?
Pardon; ze was vóór de bui reeds afgeloopen. Ik ben zoo vrij u te....
Ah ja, het is om die oude historie, niet waar? dat is te zeggen die nieuwe.... Ach, God! ik heb zooveel histories aan mijn hoofd!.... maar gelief een oogenblik
| |
| |
geduld te hebben; (hij schelt) zoo druipend nat, kan men geen fatsoenlijk mensch te woord staan. (tot george, die binnenkomt) Mijn kabaai en mijn pantoffels! (george af) Je veroorlooft?.... Wel! dat heb ik nu eens regt ongelukkig getroffen! Verbeelje, ik krijg een vriend van Rotterdam over, ga met hem eene wandeling doen, en daar overvalt ons... (george brengt de kabaai en de pantoffels) met uw verlof.... (hij doet de pantoffels aan) midden in het bosch, bij het heerlijkst herfstweêr... George, help me eens... (george trekt hem de kabaai aan) een zoo geweldige bui, dat ik vreesde dat we nog naar huis hadden moeten zwemmen. Zie zoo! (george af.) Nu ben ik tot uw dienst, mijn goede heer! Neem plaats! (Zij gaan zitten.) Phu! Ja, ik herinner mij... we waren afgesproken, niet waar?... maar ik heb nog geen gelegenheid gehad om Caroline...
Pardon, er is geen questie meer van Caroline, daar ik gemerkt, gevoeld en begrepen heb...
Braaf! Goddank!.... Dus zullen we de zaak maar blaauw blaauw laten.
In zoover namelijk dat ik, zoo als ik zeide, gemerkt, gevoeld en begrepen heb, dat de liefde, die ik bij mij omdraag, eigenlijk op... uw nicht Martha gepointeerd was.
Martha? dat lijkt er beter naar. (Ter zijde.) Welk eene uitkomst voor Loffers! (Luid) Als ze sentimenteel genoeg is om op jou verliefd te worden, heb ik er vrede mêe. Probeer het dus maar eens, maar val haar niet te militairement op het lijf. Ze is een kruidje roer me niet.... dat is te zeggen een teêrgevoelig schepseltje, even als
| |
| |
haar zuster Amaranthe; ze zou, onder uw handen, dood kunnen blijven.
Geen nood! De vesting wordt vriendelijk opgeëischt, vóór ik storm loop.
Maar dat storm loopen, Osbroek?...
O, ik denk niet dat het daartoe komen zal.
Zij zal, van haar kant, merken, voelen en begrijpen dat ik een man van een ben.
En dat eene liefdeverklaring een ding is, dat op haar jaren, niet zoo dagelijks meer voorkomt.
Je moet niet onderstellen, mijnheer...
Pardon... ik wilde slechts, in allen ootmoed, beweren dat ik veel kans heb, omdat uw nicht eigenlijk weinig kans meer heeft, in zoo ver namelijk... dat ze een lief meisje is, die haar eerste jeugd, zoo als men zegt, al heeft laten voorbijgaan, maar er daarom niet te minder om is... integendeel.
Indien ik vermoeden kon dat eenig bijoogmerk...
Volstrekt geen, mijnheer van Heul, parole d'honneur! Ik bemin het huwelijk, de liefde en uwe nicht, anders niet. Welk bijoogmerk zou het kunnen zijn? Ik heb
| |
| |
een stand in de maatschappij, zou ik denken! ben, wel is waar, nog slechts eerste luitenant, maar eens toch zal ik kapitein worden, dat ik al lang geweest zou zijn, als mijn kolonel geen hondsvot was, die niet weet, merkt, voelt en begrijpt wat een man van eer militairement toekomt, een man (opstaande en zich voor de borst slaande) die als braaf soldaat, op het veld van eer, den tiendaagschen veldtogt heeft bijgewoond, en op wiens moed, beleid en trouw, schoon hij het kruis nog niet heeft, dat hij lang had moeten hebben, niemand iets te zeggen, te remarqueren, te reprocheren of te deolineren heeft!
met toenemende drift.
Morbleu!... Pardon! De heele armee weet het, en de Veldmaarschalk zal het ook weten, en de Koning ook, en de Minister ook! weten zullen zij het, merken, voelen en begrijpen, wat ik voor Oranje en Vaderland heb gedaan; hoe ik, op het woord voorwaarts, het zwaard heb aangegord, om het zwadder van muiterij en oproer, als een braaf soldaat, militairement onder de oogen te zien! hoe ik bij Hasselt en Leuven...
Nu ja, dat hebben we alles al in de Couranten gehad. Om op het punt van je inclinatie terug te komen, je kunt nu de onderhandeling met mijn nicht zelve voortzetten, en ik wensch u het beste succes toe.
Merci. Het zal er, in de eerste plaats, op aankomen, dat ik haar de sentimenten van mijn gevoel, met kracht en waardigheid expliceer. Vinje dat ook niet? ‘Goed ingezeept is half geschoren’ zegt mijn tweede luitenant, en die heeft er verstand van. Ik ga dus met
| |
| |
hem het gevalletje eens overleggen. Intusschen blijf ik u verpligt voor uw groote vriendelijkheid. Zoodra de vesting gecapituleerd heeft, zul je het weten.
(Af.)
| |
Veertiende tooneel.
alleen.
Als ik hem niet voor een goedhartigen zot hield!... Het hoofd draait me om van al die heldendaden! Een rodomont, een sacrapand, een fier a bras!... Nu, Martha is toch ook een rare! Ik zou er alleen mijne toestemming aan gegeven hebben, om eens te zien hoe die twee met malkaar zullen huishouden. Laat Loffers nu tegen mij uitvaren; ik zal hem geluk wenschen. Zij had den armen man, in drie dagen tijds, tot een sans culotte gemaakt. Zelfs de krijgshaftige luitenant moge wel op zijn knevels passen.
| |
Vijftiende tooneel.
van heul, wilman.
Ah! Ben je al droog, Kareltje?
Ik heb me heel en al moeten verkleeden, opdat de dames mij niet zouden ontwijken als een druipenden poedel.
Mijn goede overjas heeft mij die moeite gespaard. Wel, wel! dat is nu eens een regt pleizierig wandelingetje geweest! Maar we zullen het Amaranthe inpeperen! Laat ze zich maar...
| |
| |
| |
Zestiende tooneel.
de vorigen, kasper, daarna amaranthe, caroline, rosine, george en jan.
Het ziet er wel eetachtig uit! Daar komen ze al.
Wie?
amaranthe treedt wankelend binnen, door caroline en rosine ondersteund. george en jan volgen.
Ach!
Hier maar. (Zij plaatsen amaranthe, die haar gezigt met beide handen bedekt, op de Canapé.) Oom! Wilman!
met een flaauwe stem.
Laat mij, goede menschen! Laat mij aan mijn noodlot, aan mijne wroegingen over! Een rampzalige, die zelfs in de schamele hutten der armoede, verderf, vloek en ellende brengt! O!...
Amaranthe! Spreek! Wat is het? Wat heb je uitgevoerd?
Als mijnheer het dan toch weten wil, zal ik het maar zeggen. Toen we van het Museum terugkeerden, en door de Veenestraat reden...
| |
| |
Wee mij! Kinderlijke onschuld vermoord! De dolk gedrukt in het weenend hart van bloedende ouders! De schoonste parel uit hunne echtkroon gescheurd! O, o!...
In 's Hemels naam, wat is er voorgevallen?
Zoo als ik zei, mijnheer, we reden door de Veenestraat, of liever ik reed, een ordentelijken draf; het kan navraag lijden: mijnheer weet dat ik altijd mijn pligt doe, dat ik in de achttien jaren, die ik in zijn dienst ben geweest...
Ik weet alles. Verder maar!
Zoo als ik dan zei, we reden een forschen draf, maar toch niet hard genoeg voor de jufvrouw, die met geweld wilde dat ik de zweep over de paarden zou leggen.
Verfoeijelijk gelogen! Ook dat nog! Heb ik dat aan u verdiend, Jan? Die onschuldige, argelooze dieren! Ik zou dan een verscheurend monster, eene tijgerin moeten zijn!
Dat kan alles zoo wezen, jufvrouw, maar neem het mij niet kwalijk, ik spreek de opregte, zuivere waarheid. (Tot van heul.) Zoo als ik dan zei, mijnheer, ik moest al harder en harder rijden, en toen we... de heeren kennen dien lelijken draai van de Veenestraat in de Spuistraat?
Nu, bij het draaijen van dien draai, had ik het ongeluk... mijnheer weet dat ongelukken menschelijk zijn; en welk koetsier kan zich beroemen?...
| |
| |
Zeg terstond! Welk ongeluk?
Wee mij! een onnoozel wichtje, dat zorgeloos, in kinderlijk eenvoud dartelend, zijne onschuldige schreedjes naar het Gortstraatje rigtend, onbewust van...
Hou op met die malle praat! (Tot jan, met groote angst.) En dat kind, Jan!... dat kind!... Het is immers niet dood?
Wat dat betreft, ik zou er aan durven twijfelen, want het schreeuwde de gansche buurt bijeen. Zelfs ben ik er niet al te zeker van, of het wel eens onder de wielen is geweest. We hebben het dadelijk bij zijne ouders in het Achterom gebragt...
Brave, gevoelige menschen, wier vol gemoed, door den geweldigen schok dier onbeschrijfbare...
De man scheen een hubschen kerel; de vrouw wist niet of ze huilen of lagchen moest. Ik geloof dat ze een tik aan had. Het geval had een schrikkelijk rumoer onder het gemeen verwekt. Eerst wilde men mij zelfs te lijf, maar toen ik zei dat mijnheer van Heul mijn heer was, en dat hij alles goed zou maken...
Dat spreekt van zelf. George, loop dadelijk naar docter Loffers! Verzoek hem, uit mijn naam, dat hij terstond naar het kind ga zien. Hij moet een chirurgijn meêne-
| |
| |
men, den eersten den besten, hoor je? En jij, Kasper, ga bij die menschen; daar is mijn beurs... Heb je hun naam onthouden, Jan?
Toon Bitter in het Achterom. Het kind heet Brammetje.
tot kasper en george.
Je hoort het. Voort nu! Binnen een half uur, voor ik aan tafel ga, moet ik berigt hebben.
kasper en george af.
Vergun me, mijnheer, dat ik Kasper vergezel.
Doe dat Karel, en kom mij spoedig gerust stellen.
wilman af.
driftig op- en nedergaande.
Verwenschte historie! Dwaasheid op dwaasheid! Ongeluk op ongeluk!... Jan, zoo u, voor de tweede maal, iets dergelijks gebeurt, zal het tusschen ons spannen. Maak daar staat op.
Maar, zoo als ik zei, mijnheer, de jufvrouw wilde volstrekt....
Ei wat! Is het dan al niet genoeg dat mijn nichten in huis den baas spelen? Over u en uw paarden hebben ze niets te zeggen. Onthou dat! En voortaan zul je niet inspannen dan op mijn bevel, en op niemands bevel, zul je ooit mijn arme dieren mishandelen!
jan af.
Oom! Ik bezweer u.... Spaar mijn vaneen gereten hart!
| |
| |
Een mooi hart; waarachtig! dat mijne paarden Iaat zweepen, en een kind overrijden! Het kon dood geweest zijn, dat kind!
streng.
De comedie verveelt me. Laat mij alleen!
Zij verlaat, op rosine steunende, de kamer.
met diep gevoel.
Broeder Ferdinand! Zoo gij van daar (ten hemel wijzende) op ons kunt nederzien, zie dan boe uw kinderen mijn geluk verwoesten, en bid voor mij!
caroline, op wie deze woorden eenen smartelijken indruk maken, nadert haren Oom, die dacht alleen te zijn, slaat haren arm om zijn hals, en barst in tranen uit. Diep getroffen, drukt van heul haar met vaderlijke teederheid aan zijn hart.
Einde van het tweede bedrijf.
|
|