De nichten
(1841)–P.T. Helvetius van den Bergh– Auteursrechtvrij
[pagina 1]
| |
Eerste tooneel.
van heul, in een morgenjas, loffers, caroline, alle drie aan de groote tafel zittende.
loffers.
Alles gaat naar wensch, mijn vriend! de tong wordt zuiverder, de pols slaat weêr geregeld...
van heul.
Ik begrijp ook niet waarom hij ongeregeld zou slaan, daar ik me weèr volkomen wel bevind.
loffers.
Volkomen wel? Eene bedriegelijke inbeelding, waarin juist het bewijs ligt dat uwe ziekte nog niet heel en al geweken is.
van heul.
Zou je het dan voor een goed teeken houden indien ik mij erger bevond? | |
[pagina 2]
| |
loffers.
Misschien. De verschijnselen, die zich in den loop eener ziekte voordoen....
van heul.
Maar mijn ziekte heeft niet eens een loop gehad!
loffers.
Hoe zonderling en schijnbaar tegenstrijdig, hoe bedriegelijk die verschijnselen ook wezen mogen, het oog der kunst bedriegen ze niet. Voor ons is helder licht, wat duisternis is voor den profanen.
van heul.
Dat zal dan ook wel eens omgekeerd waar zijn. Ik ten minste heb in mijne ongesteldheid niets duisters gezien.
loffers.
Omdat je het duistere niet kondt zien.
van heul.
Precies; dat is te zeggen...
loffers.
Geloof me maar op mijn woord, dat je u in een zeer bedenkelijken toestand hebt bevonden.
van heul.
Kijk, Loffers, ik zou mij zelven uitlagchen als ik dat geloofde.
loffers.
Gisteren praatte je zoo niet.
van heul.
Gisteren praatte ik in het geheel niet, omdat ik den mond vol had van uwe walgelijke medicijnen.
loffers.
Die intusschen wonderen hebben gedaan. Wat zegt u er van, Jufvrouw Caroline?
van heul.
Ja, spreek dat arme kind maar van medicijnen! Ver- | |
[pagina 3]
| |
leden winter, heb je haar immers eens zóóveel rhubarber laten slikken, dat ze drie dagen achtereen, rijst met kaneel heeft moeten eten, om, met verlof gezegd, weêr van den galop in den stap te komen?
caroline.
Dat ik twee soirées en een bal heb moeten verzuimen.
loffers.
Phoe!
van heul.
Het groot bezwaar dat ik tegen uw kunst heb, is dat ze brandspuiten aanvoert, om een enkel vonkje te blusschen.
loffers.
Welk vonkje spoedig een vlam zou worden, indien...
van heul.
Men u maar liet begaan. Ja, zóó is het. Verleden zondag at ik een paar sneden te veel van een lekkere ossenrib. Daar volgt eene indigestie op, wat hoofdpijn, en eene flaauwte, eene simpele, onschuldige flaauwte, die mijnheer de eer aandoet voor eene beroerte te houden.
loffers.
Zwijg toch stil, mijn vriend! Ik zou dan niets meer van de physiologie, van de symtomatologie moeten verstaan...
van heul.
Hoor eens docter: jij moogt schrikkelijk geleerd wezen.... ik heb, Goddank, eene stevige constitutie; dus zijn we zoo wat tegen elkaâr opgewassen; maar, tot meerder securiteit, zal ik er een schotje voor schieten, dat, als ik me weêr eens aan een hartig boutje overaasd heb, jij me maar niet zoo pardoes, met je zware artillerie op het lijf valt. Die verwenschte aderlating vergeef ik u nooit. | |
[pagina 4]
| |
loffers.
Zonder die aderlating, waart ge thans...
van heul.
Niet adergelaten, en dat ware al zoo goed geweest.
caroline.
Mag oom nu weêr van alles eten?
van heul.
Welk een zotte vraag! Dat spreekt immers van zelf?
loffers.
Pardonneer mij, dat spreekt niet van zelf. Een weinig appelmoes, een stukje malsch, mager kalfsvleesch, een zacht eitje....
van heul.
Weet je wat broertje? Mijn keukenmeid is geen apotheker, dat is te zeggen, dat zij buiten u, haar dingetjes wel zal doen, en ik de mijne.
loffers,
eenigzins geraakt.
Het ga u dan zoo wel als het iemand gaan kan, die zich tegen de ordonnanciën der kunst verzet.
van heul.
Meer kan ik mij zelven niet wenschen.
caroline.
Nu oom zooveel beter is, bestaat er immers geene zwarigheid in, dat ik van avond naar het concert ga?
loffers.
Hm!
van heul.
Alweêr een concert? Ik mag het niet toestaan. Twee dagen en nachten achtereen, heeft ze aan mijn bed gezeten, ondanks mijn herhaald verbod, en op gevaar van zieker te worden dan ik zelf was. Wie heeft u toch die dwaasheid ingegeven?
caroline.
Mijn hart, lieve oom. | |
[pagina 5]
| |
van heul.
Goed, maar voortaan zult gij wel doen uw oom eer te gehoorzamen dan uw hart. Onthou dat, nichtje, het kan u later eens te pas komen. Wat nu dat concert betreft, ik raad u er van af te zien. Na al die vermoeijenis....
caroline.
Maar ik ben niemendal vermoeid.
van heul.
Het mogt den drommel! Ik bid je, docter, voel haar eens even den pols.
caroline,
opstaande.
Hartelijk dank! Ditmaal zal ik er mijn concert niet aan wagen.
loffers.
En als je dan eens ziek wordt?
caroline.
Dan word ik uwe geduldige patiente, en neem alles in wat je me voorschrijft. Ben ik nu niet lief?
loffers.
Allerliefst, maar je behoort tot die gelukkige wezens, die juist geen medicijnen behoeven in te nemen om lief te zijn.
caroline.
Ei, ei! De docter wordt galant!
loffers.
Als je u nu slechts een weinigje in acht naamt....
caroline.
Dan zou ik gezond blijven, dat begrijp ik.
van heul.
Kindlief, je moest wat meer naar goeden raad luisteren, in plaats van er zoo den draak meê te steken.
loffers.
En laat ze eens even in den spiegel kijken, hoe bleek zij er uitziet. | |
[pagina 6]
| |
caroline.
Nu wordt ge weêr minder galant, mijnheer Loffers!
loffers.
Ik ben niet galant, ik ben docter, jufvrouw Caroline, en als zoodanig, moet ik u zeggen dat er alle voorteekenen bestaan...
caroline.
Dat ik mij heerlijk amuseren zal. (Op het horlogie van haar oom ziende, dat op tafel ligt.) Reeds elf uur! En mijn toilet! En nog bestellingen te doen bij twee marchandes de modes!... Waarlijk, ik heb geen minuut meer te verliezen. Goeden morgen, Oom! Beterschap, docter!
(Zij huppelt heen.)
| |
Tweede tooneel.
van heul, loffers.
loffers.
Een levendig meisje, uw nicht Caroline.
van heul.
Wat al te levendig. Zij moest het verstand van hare zusters hebben, en dezen haar hart.
loffers.
Maar Amaranthe en Martha...
van heul.
Hebben geregeld om de twee uren naar mij laten vernemen. Help me toch onthouden docter, dat ik haar voor die attentie bedank.
loffers.
Nu, nu, ik vertrouw dat zij beiden....
van heul.
Caroline, dat meisje naar de wereld, die ijdele, die coquette heeft mij ten minste geen oogenblik willen | |
[pagina 7]
| |
verlaten, nadat je u dat verwenschte woord: beroerte hadt laten ontvallen.
loffers.
Dat was braaf.
van heul.
Ongetwijfeld; maar nu denkt ze ook niet meer aan mij, vóór ik weêr eens ziek word, of zij geld behoeft. (Met gevoel.) Ach, mijn goede Loffers, hoe diep ongelukkig moet een ongelukkig vader zijn!
loffers.
Wat meen je daarmêe?
van heul.
Mijn nichten... Ik wil het zoo gaarn gelooven, zullen ook wel hare goede zijde hebben, en... ongelukkig ben ik wel niet, maar ik zou toch zoo geheel anders zijn, indien zij anders waren, indien... (met veel aandoening) Loffers, je bent mijn oudste vriend; u mag ik niet verbergen wat ik mij zelven zoo gaarn verberg... Neen, Loffers, ik ben niet gelukkig!
loffers.
Onbegrijpelijk!
van heul.
Onbegrijpelijk, zeg je? Ik zal het u duidelijk maken. De vriend moet begrijpen wat ik gevoel, en mêegevoelen. Mijn broeder, je weet het, liet geen vermogen na. Stervend bezwoer hij mij dat ik voor zijne hulpelooze kinderen zou zorgen. Ik was weduwnaar en kinderloos. De kinderen mijns broeders werden de mijne. Ik wenschte mij omgeven te zien van wezens, die mij liefhadden, nam ze bij mij in huis, en zorgde met vaderlijke belangstelling voor hare opvoeding. Nu verwijt ik mij dagelijks dat ik te goed, te toegevend was. In hare vroegste jeugd, verkregen ze reeds eene heerschappij over mij, die ik later niet heb kunnen herwinnen. Mijne oudste | |
[pagina 8]
| |
nicht, destijds eene coquette, veel erger dan nu Caroline, haalde mij over om mijne zaken aan kant te doen, mijne geboorteplaats, waar ik de helft mijns vermogens gewonnen had, te verlaten, en mij in de residentie neder te zetten. Ik beging eene groote dwaasheid. Zij sloeg vier zeer aannemelijke partijen af, en toen niemand haar meer aankeek, en zij zich zelve eens ter deeg bekeken had, zuchtte zij en werd schijnvroom. Toen trad Amaranthe op. Even ijdel als vroeger hare zuster, ging het haar niet veel beter. Zij is eene savante, eene sentimentele dweepster geworden. Nu ligt Caroline aan de beurt, en de Hemel weet wat er van deze worden zal!
loffers.
Maar beste vriend, je ziet ook alles van de donkere zijde.
van heul.
Waar is dan hier de lichte zijde? Ik had me zoo gevleid dat de meisjes eens het geluk van mijn ouderdom zouden uitmaken! Ik meende het zoo goed met haar! Ik wilde den oom geheel aan kant zetten! Ik wilde vader, grootvader worden... maar zij wilden mijne kinderen niet zijn! Met een weinig liefde ware ik zoo gelukkig geweest... maar zij wilden mij niet beminnen!
loffers.
Het waren toch zulke lieve meisjes!
van heul.
Nu zijn het drie kwelgeesten, lastige hinderpalen voor mijn doen en laten. Wil ik regts, dan willen zij links, en dat heeft nu zoo lang geduurd, dat ik bijna geen wil meer heb, en altijd naar haar pijpen moet dansen. Geen enkel genoegelijk oogenblik kan ik bij haar genieten. Verlang ik eens een pleizierig gesprek, een vrolijken lach, dan zucht Martha over het verval van zeden en Godsdienst, redeneert Amaranthe over mythologie, mu- | |
[pagina 9]
| |
zijk en litteratuur, en babbelt Caroline daar tegen in over bals, concerten en de nieuwste modes. Dat snort en haspelt dan zoo lang, totdat er een huisselijk krakeel, eene scêne ontstaat, waarvan men de schuld en den last op mij werpt. Dan moet ik naar mijn kamer vlugten om rust te vinden, en zoo gaat het, den eenen dag voor, den anderen na!
loffers.
Het zal eenmaal anders gaan.
van heul.
Als ik dood ben? Neen, het kan, het zal niet veranderen. Sinds jaren ben ik haar vriend, haar vader niet meer; ik ben slechts haar kassier gebleven, en ik verzeker u dat ik het niet voor niemendal ben. Voor die drie nichten, kon ik twaalf paarden houden; maar het geld scheelt mij het minst. Voor Caroline althans, zou ik mijn laatsten stuiver uitgeven, want zij toch heeft mij innig lief, en ze is zoo engelachtig... dat is te zeggen bij tijden; maar die twee anderen... o, dat ik zoo gelukkig ware haar, heden nog, den bruidschat te mogen toetellen! Blijmoedig zou ik dan uitroepen: Goddank!
loffers.
Welnu, het zou kunnen gebeuren...
van heul.
Ik vlei er mij niet meê. Ze zijn al te lang de linie gepasseerd, en Caroline houdt hetzelfde vaarwater.
loffers.
Maar... gesteld eens dat er zich een partij voor Martha opdeed?
van heul,
met drift opstaande.
Martha? Niet mogelijk! Wie zou zoo gek zijn!
loffers,
insgelijks opstaande.
Je legt het er ook op toe, om den gedetermineerdsten minnaar af te schrikken. | |
[pagina 10]
| |
van heul.
Een minnaar? Martha?... Praatjes! Je wilt me in een vrolijken luim brengen.
loffers.
Geen praatjes. Ik verzeker u...
van heul.
Loffers, bedrieg mij niet! Indien zoo iets gebeurde!...
loffers.
Ik ken iemand, die haar meer dan achting toedraagt.
van heul.
God zegene hem! Wie is dat?
loffers.
Het is... uw onderdanige dienaar.
van heul.
Waarlijk? Jij zelf, Loffers? Dat was een heerlijke inval! Je verrukt me! Martha is juist de ergste... dat is te zeggen, een dood goed meisje, godsdienstig, weldadig... en ik ben er zeker van dat ze ook eene uitmuntende huishoudster zal wezen. Wat ik je daar van haar vertelde, moet je niet zoo letterlijk opnemen. Ik word oud en ongemakkelijk, en voel het zelf dat het veelal mijn schuld is, als mijn nichten mij den kop op hol brengen... en dat gebeurt ook slechts zelden, vooral aan Martha, die veel te lieftallig... veel te zachtaardig... (Ter zijde.) Waar draaf ik heen? (Luid.) Je hebt dus eene allerverstandigste keus gedaan.
loffers.
Het is te hopen dat Martha...
van heul.
Hm, daar ligt de knoop. Zij zal zeker geflatteerd zijn, zeer geflatteerd... maar... weet je wel, Loffers, dat ik slechts vijf jaar ouder dan gij, en toch al in de zestig ben? | |
[pagina 11]
| |
loffers.
Ja, ja, maar ik weet ook dat we den veertienden Junij haar negenëndertigsten verjaardag vierden; en dat, wat mij betreft, zoo wel bij Amor als bij Mars, een veteraan nog geen invalide is.
van heul.
Ik help het je wenschen. Wil ik Martha nu eens hier doen komen?
loffers.
Wel neen; dat gaat zóó niet.
van heul.
Hoe dan? Laat er vooral geen gras over groeijen.
loffers.
Er zal toch niet veel periculum in mora bestaan?
van heul.
Wie weet het?
loffers.
Nu, dan ga ik nog maar even eene oude vrouw bezoeken, die aan den kanker ligt. Zoodra ik terugkom, waag ik den aanval op het maagdelijk hart. (Af.)
| |
Derde tooneel.
van heul
alleen, daarna kasper.
Had ik dat kunnen denken! Wel mag men zeggen: ‘Een haas komt soms uit het hout springen, als de jager hem het minst verwacht.’ Die ouwe haas! Maar Martha!... De Hemel geve dat zij nog slechts eenigzins voor wederliefde... of hoe zal ik het noemen? vatbaar is, en ja zegt. Dan zullen nummer twee en drie spoedig volgen. Heerlijk vooruitzigt! Maar mijn oude vriend! Handel ik eerlijk? Mag ik hem zoo blindelings in de val laten loopen?
kasper.
Mijnheer Pimping... ditmaal in het zwart. Ik geloof | |
[pagina 12]
| |
dat hij meer rokken dan menig fatsoenlijk mensch hemden heeft.
van heul.
Laat hem binnen, (kasper af.) Waarschijnlijk weêr om geld verlegen. Hoe kwam ik er toch toe, mij met zulke wezens, als dien Pimping en dien Osbroek, in te laten! Domme vraag! Moeten dan de kennissen mijner nichten de mijne niet zijn? Heeft de een Caroline niet, tot tweemaal toe, van een bal te huis gebragt? de andere Amaranthe eens in een stortregen zijn parapluie geleend? en kan een weldenkend oom zulke gewigtige diensten ooit genoeg vergelden?
| |
Vierde tooneel.
van heul, pimping.
pimping.
Uw dienaar, mijn waarde heer van Heul! Altijd frisch en gezond? Dat verheugt me.
van heul.
Ja, zoo... op een kleine ongesteldheid na.
pimping.
Wie heeft die niet in dit malicieus klimaat! Wil men volmaakt gezond wezen, zoo ga men naar Frankrijk of Italië. Hoe varen de dames?
van heul.
Mijne nichten? Vrij wel.
pimping.
Dat is mij lief. Wist ge hoezeer mij uw aller welzijn ter harte gaat! Tot bewijs hiervan, kom ik u eene kleinigheid aanbieden, die dat welzijn bevorderen zal. (Hij stelt hem drie fleschjes ter hand.)
van heul.
Wat is dat? | |
[pagina 13]
| |
pimping.
Niets minder dan het alom vermaard elixir om lang te leven; eene Parijsche uitvinding van monsieur Grucu, octroyé et breveté par Sa Majesté. Men verhaalt er wonderen van. Niemand sterft, zoo lang hij die onschatbare panacée gebruikt.
van heul.
Waarlijk!
pimping.
De onfeilbaarheid van dat middel valt te minder te betwijfelen, daar het...
van heul.
Uit Parijs komt?
pimping.
Precies; la fameuse capitale, le centre des lumières!...
van heul.
Er gaat daar zeker eene heerlijke zon op, maar ook een legio dwaalsterretjes, die wij, om dat we aan zoo weinig flikkering gewoon zijn, de beleefdheid hebben voor zonnen aan te zien.
pimping.
Daar is waarheid in, mijnheer van Heul! Er loopt veel klatergoud onder het echte; maar heeft de wereld het toch niet aan de Franschen te danken, dat zij met zulke reuzenschreden op den weg der verlichting vooruitgaat? Vroegere eeuwen waren slechts wondereeuwen. De negentiende is die der rede, waarin men geene wonderen meer erkent. De metaphysica is thans gewone natuurkunde, en deze een algemeen ambacht geworden. Vroeger geloofde men alles, om dat men niets begreep; thans gelooft men alles, om dat men alles begrijpen kan, ziet men door eigen oogen, oordeelt men naar eigen bevinding, analiseert men de diepste verborgen- | |
[pagina 14]
| |
heden der natuur, en doorgrondt men zelfs het schijnbaar verhevene en onbegrijpelijke der schepping.
van heul.
En al dat moois, apropos van uw maagelixir?
pimping.
Apropos van alles, wat de verlichte eeuw verbetert en volmaakt. Wij weten nu wat geest en wat stof is, hebben geleerd ons te verheffen tot het begrip van die eeuwige waarheden, die het bijgeloof te lang met zijne versierde leugens bedekte, en ons te ontdoen van die belagchelijke vormen en banden, waarmede eene kinderachtige Godsdienstleer...
van heul,
ernstig.
Mijnheer Pimping! ik heb u reeds meermalen gezegd en herhaal het u nogmaals, dat ik in uwe theoriën weinig behagen vind.
pimping.
En waarom niet? Godsdienstig ben ik zoo goed als eenig ander. Ik maak slechts gebruik van de vrijheid, die ieder denkend wezen...
van heul.
Een denkend wezen gaat niet verder dan hij denken kan.
pimping.
Wijs mij, bid ik u, de eindpalen van den menschelijken geest!
van heul.
Die eindpalen bestaan, mijnheer Pimping, al liggen ze ook nog zoo ver buiten ons beider gezigt.
pimping.
En moeten wij ons daarom door goochelaars en potsenmakers laten blinddoeken? en met den vulgairen mensch, al datgene voor eerwaardig houden, wat den spot des verstandigen opwekt? | |
[pagina 15]
| |
van heul.
De verstandige spot niet; hij beklaagt of veracht... maar genoeg. Dank voor uw elixir. Ik zal er de proef van nemen, en, ik beloof u, het zal er de eer van hebben, zoo ik, even als dien onlangs gestorven Poolschen jood, honderd veertig jaren oud word. (Hij legt de fleschjes op de kleine tafel.)
pimping.
Twijfel er niet aan. Monsieur Grucu heeft zijn halven leeftijd besteed om achter het geheim te komen van het mechanisme, dat de ziel met het ligchaam verbindt, en om het middel te vinden, waardoor dat mechanisme aan den gang kan blijven. Honneur au genie! Maar ik mag niet vergeten, dat ik u ook nog over eene andere zaak te spreken heb.
van heul.
Ik moet u verwittigen, mijnheer Pimping, dat ik op dit oogenblik, zeer schraal bij kas ben.
pimping,
ter zijde.
Tout comme chez nous! (Luid.) Eene reden voor mij om u het verschuldigd bagatel eerstdaags te rembourseren. Intusschen is het iets van vrij wat meer gewigt dat mij tot u voert.
van heul.
Dat is te zeggen?
pimping.
Ik kom u om de hand van Mejufvrouw uwe nicht verzoeken.
van heul.
Waarlijk? Hm!... Amaranthe vermoedelijk?
pimping.
Vergeef mij, ik bedoel Caroline. | |
[pagina 16]
| |
van heul,
met misnoegen.
Caroline?... Mijnheer, uw aanzoek komt zoo geheel onverwacht...
pimping.
Ik wil u ook tijd laten om er over na te denken.
van heul.
Zeer vriendelijk, maar... om de waarheid te zeggen...
pimping.
Doe dat, mijnheer van Heul, ik bemin de waarheid.
van heul.
U ontbreekt een genoegzaam bestaan.
pimping.
Dat is zoo. Met eene jaarwedde van duizend gulden komt men niet ver.
van heul.
Dus begrijp je...
pimping.
Maar ik heb uitzigten.
van heul.
Die heeft iedereen.
pimping.
Men heeft mij beloofd...
van heul.
Dat doet iedereen.
pimping.
Met een weinig geld, zou ik eene brillante entreprise kunnen beginnen.
van heul.
Waarvan de uitslag onzeker is.
pimping.
Waarbij millioenen te winnen zijn.
van heul.
De jagt op millioenen is eene gevaarlijke jagt. | |
[pagina 17]
| |
pimping.
Voor den vulgairen mensch, ja; maar wanneer men genie bezit...
van heul.
Bezit je dat?
pimping.
Een delicate vraag.
van heul.
Die toch zeer gepast is. Indien je een genie waart, zou ik misschien den hoed voor u afnemen, maar u ook stellig mijne Caroline weigeren.
pimping.
Dat is echt Hollandsch.
van heul.
Het kan zijn. Ik hou van het positive, vriendlief! Mijn nicht Amaranthe bezit ook genie, en wij weten waar dat heen leidt.
pimping.
Komen we, bid ik u, op Caroline terug.
van heul.
Het meisje is veel te jong.
pimping.
Te jong? Eenentwintig jaar!
van heul.
Jij zelf...
pimping.
Ben acht en twintig; een convenable ouderdom.
van heul.
In de eerste plaats, zou Caroline zelve moeten toestemmen.
pimping.
Zij heeft reeds toegestemd. | |
[pagina 18]
| |
van heul,
verwonderd.
Hoe?
pimping.
A peu près althans, daar ze mij niet onduidelijk te kennen gaf...
van heul.
Je zult het u verbeeld hebben. Hoe het zij, ik mag niet vergeten dat ik, als oom en voogd van een ouderloos meisje, een vaderlijk regt over haar verkreeg, en dat ik de uitoefening van dat regt eenmaal zal moeten verantwoorden.
pimping.
Zou die verantwoording dan zoo zwaar vallen, indien ge mij hare hand schonkt?
van heul.
Welligt. Ik moet opregt zijn, mijnheer. Uw aanzoek heeft mij verrast, en de verrassing was niet aangenaam. U zou ik nimmer tot echtgenoot voor Caroline kiezen, en ik twijfel zeer of hare caprices, indien zij die al hebben mogt, zwaarder zouden wegen dan mijne bedenkingen. Evenwel, ik zal er haar over spreken.
pimping.
Doe dat, waarde heer, en je zult vernemen hoe zij over mij denkt, en dan ook zelf gunstiger over mij denken. Wat kan men mij ten laste leggen! Ik heb vijanden. Wie heeft die niet! Mijne zeden zijn onbesproken; mijne Godsdienstige beginselen, hoe ook door sommigen aangerand, wil ik voor elk redelijk mensch verdedigen, en, ik herhaal het, mijne uitzigten zijn schitterend. Koom dus van uwe vooringenomenheid terug, en laat ik u het geluk mijns levens te danken hebben. (Af.)
| |
[pagina 19]
| |
Vijfde tooneel.
van heul,
alleen.
Welk een man voor Caroline! Zou zij hem waarlijk genegen zijn? Onbegrijpelijk! Van de dweepende Amaranthe, van de hopelooze Martha, zou ik zoo iets verwachten, en er misschien amen op zeggen, maar Caroline!... Het zal nooit gebeuren! Neen, nooit leen ik de hand tot zulk een huwelijk. | |
Zesde tooneel.
van heul, osbroek.
osbroek.
Pardon, mijnheer, dat ik zoo militairement koom binnenstormen.
van heul.
Luitenant Osbroek...
osbroek.
In eigen persoon. Mag ik zoo vrij zijn u een amicaal verzoek te doen?
van heul.
Welk, heer Luitenant?
osbroek.
Daar ik gevoeld, gemerkt en begrepen heb dat het de pligt van een man van eer is om zijne sentimenten, in zoo ver namelijk als hij die heeft, door... de banden van eene... even gewenschte als wenschelijke... dat is...
van heul.
Zeg maar ronduit wat u op het hart ligt.
osbroek.
Precies, het hart... dat is hier juist de chose. Welnu dan, zonder verderen omzwaai... dat je de vriendelijkheid hebt mij uwe nicht ten huwelijk te geven. | |
[pagina 20]
| |
van heul.
Mijne nicht?... Ga zitten, mijnheer Osbroek.
osbroek.
Pardon; ik zal u niet lang ophouden, daar ik naar de parade moet.
van heul.
Zoo, zoo! Dus... Je bedoelt zeker Amaranthe?
osbroek.
Merci, Caroline.
van heul,
gemelijk.
Alweêr Caroline!
osbroek.
Hoe alweêr? Het is immers voor het eerst dat ik u daarover aanspreek?
van heul.
Zonderling!
osbroek.
Is het zonderling dat een man van eer uw neef wil worden?
van heul.
Dat is te zeggen...
osbroek.
Of val ik u misschien wat te plomp op het lijf? Pardon, ja, ik had beter gedaan een bataillon mooije woorden en tirailleur vooruit te zenden, maar dat wapen hou ik er niet op na, en ik denk dat wij het, zonder dat, wel eens zullen worden.
van heul.
Wij, maar Caroline?
osbroek.
Ik heb gemeend te kunnen merken, voelen en begrijpen dat ze mij genegen is.
van heul.
U ook al? Dat is verbazend! | |
[pagina 21]
| |
osbroek.
Hoe zoo? Geloof me, mijnheer van Heul, wij militairen weten met het vrouwelijk hart om te springen als met eene vijandelijke batterij. En avant! Marche! en ingepakt!
van heul,
het hoofd schuddende.
Ingepakt!
osbroek.
Derhalve kun je u volkomen gerust stellen.
van heul.
Mijnheer Osbroek, uw aanzoek vereert ons.
osbroek.
Dat is me lief.
van heul.
Ik hou u voor een fatsoenlijk man.
osbroek.
Daar doe je wel aan.
van heul.
Maar ik voorzie onoverkomelijke hinderpalen....
osbroek.
Laat mij die uit den weg ruimen, militairement.
van heul.
Een medeminnaar kon....
osbroek.
Dien breek ik den hals.
van heul.
Ik zelf zou zwarigheid kunnen maken....
osbroek.
Je zoudt verkeerd doen. Een braaf Officier! Een man van eer!....
van heul.
Hoe het zij, de zaak is gewigtig....
osbroek.
Toegestemd. | |
[pagina 22]
| |
van heul.
Vereischt ernstige overweging.
osbroek.
Niets belet u ook om ernstig te overwegen. Neem er uw tijd voor, mijnheer van Heul! Zoodra de parade afgeloopen is, kom ik uw antwoord halen.
van heul.
Maar....
osbroek.
Vroeger zal ik niet kunnen.... Pardon... de dienst gaat voor alles. (Af.)
| |
Zevende tooneel.
van heul,
alleen.
Wat overkomt me! Drie minnaars in een half uur!... Maar welke minnaars!... En ware het nog op Martha of Amaranthe gemunt!... Hoe zal ik mij het best van dat elixirmannetje en dien ijzervreter ontslaan!... Indien ze elkander eens uitdaagden en doodschoten.... De wereld zou er slechts een zwetser en een vrijgeest bij verliezen; maar als Osbroek zijn knevels opstrijkt, kiest Pimping het hazepad, en dan blijf ik nog met den Luitenant aan mijn hals! Zal ik dan ook voor zijn knevels moeten onderdoen, of?... Regt zoo, een duel! dat ontbreekt er nog aan. Verwenschte positie! Het is onchristelijk naar iemands dood te verlangen, maar ik mogt wel lijden dat ze mijn tegenvoeters waren. En Caroline! Zou zij inderdaad zoo ligtzinnig geweest zijn van beiden hoop te geven? | |
[pagina 23]
| |
Achtste tooneel.
van heul, martha, amaranthe.
(Beide de Nichten omhelzen hem.)
martha.
Goeden morgen, lieve, beste oom! Wij vernemen van Rosine, dat je, de Hemel zij geloofd, weêr volkomen hersteld zijt.
amaranthe.
Met geestdriftvollen wellust vernam ik zulks! De droefheid had uitgeweend, nu kon ook de vreugd hare tranen storten, zalige tranen, tolken van de zaligheid des gemoeds, tranen van verrukking, van dankbaarheid en liefde, die, zoo als Gesner zegt....
martha.
En van echt christelijke liefde! Ook ik heb die geweend, nadat ik vier dagen lang, in stille verzuchtingen...
van heul.
Dank je, kinderen; uwe bedoelingen zijn goed, dat is te zeggen.... je meent het zoo kwaad niet. Ik moet u evenwel doen opmerken dat ik tranen noch verzuchtingen behoefde. Ik had hulp noodig, en deze heeft Caroline mij verstrekt.
amaranthe.
Die lieve, goede, gevoelige Caroline!
martha.
Dat brave meisje!
amaranthe.
Ik zal haar verheerlijken in mijne gedichten.
martha,
snuift.
Ik haar gedenken in mijne gebeden. | |
[pagina 24]
| |
amaranthe.
Eene Engel! Jammer slechts dat zij niets genialisch bezit!
martha.
En helaas! zoo weinig zorg draagt voor haar eerlijken naam en onsterfelijke ziel. (zuchtend.) Die wereld! Die wereld!
van heul.
Maar bedenk, lieve nichten, dat Caroline achttien jaar jonger is dan gij.
amaranthe.
Dan Martha althans.
martha.
Daarom juist; een gevaarlijke leeftijd!
amaranthe.
Die, zoo als Rousseau zeide....
van heul.
En, antwoordt me eens opregt... waart gij, op dien leeftijd veel beter dan zij?
martha.
Waartoe, beste oom, mij een dolk in het hart gestoken! Ja, diep was ik gezonken! Wee mij, indien ik dat ontkende; maar de geest heeft mijn verstand verlicht en mijn hart gezuiverd, en van de zonden mijner jeugd, is mij, de Heer zij geloofd, niets meer bijgebleven dan een opregt, christelijk berouw.
amaranthe.
Ook ik was een arm, prozaïsch schepsel, verzot op valschblinkend klatergoud; maar later leerde ik denken en gevoelen, en mij verheffen tot die hoogere sfeer, tot dat aesthetisch standpunt, van waar ik thans op deze ijdele, nietige wereld neêrzie.
van heul.
En ook op uw ouden oom, niet waar? | |
[pagina 25]
| |
amaranthe.
Hoe zielpijnigend onbillijk! Heb ik dan in uwe wreede ongesteldheid minder deel genomen, omdat ik mij niet, zoo als Caroline deed, en ieder ander gedaan kon hebben, aan uwe sponde nederzette, om u, nu en dan, het hoofdkussen eens op te schudden, en medicijnen toe te dienen?
van heul.
Waarom gaf je mij dat gering blijk van liefde niet! Een paar uren slechts!...
amaranthe.
Onmogelijk! Ach, het schouwspel uws lijdens zou mijn gevoelig hart gebroken hebben! Het ware bezweken, indien ik mijn overkropten boezem geen lucht had kunnen geven door de Hemelsche kanalen der poëzie en toonkunst! Ik sloot me dus in mijn studeervertrek op; Apollo en Euterpe waren mij gunstig, en ik componeerde deze Stances op uwe gelukkige herstelling.
Zij reikt hem een rolletje papier toe.
martha.
Ook ik zonderde mij af, daar ons aller bijzijn u toch gehinderd zou hebben....
amaranthe.
Natuurlijk.
martha.
U vooral rust behoefde....
amaranthe.
Och ja, zoete, stille rust!
van heul.
Dat is te zeggen....
martha,
snuift.
En opdat mij niets zou storen in de vrome gebeden, die ik voor u ten Hemel zond.... | |
[pagina 26]
| |
van heul.
Goed, maar een enkele maal had je toch....
martha.
Nog meer heb ik voor u gedaan. Zie hier eene lijst van vijf en tachtig Godvreezende huisgezinnen, waaraan ik aalmoezen heb doen uitdeelen, ten einde zij hunne vurige gebeden met de mijne zouden vereenigen.
Zij toont hem eene lijst.
van heul,
die inziende.
Honderd gulden! (met misnoegen.) Hm!... Nu, het is wèl. (Hij gaat naar de secretaire en haalt er een bankbillet uit, dat hij aan martha geeft.)
Martha, daar hebje die honderd gulden terug. Ik hoop dat ze goed besteed zullen zijn, maar... kinderen, om u de waarheid te zeggen... ik hou weinig van muzijk, en nog minder van betaalde gebeden.
martha.
Oom, oom, bezondig u niet!
amaranthe.
Dat ik mijne goede bedoelingen zoo miskend moet zien!
van heul,
met toenemend misnoegen.
Daden zijn mij liever dan woorden.
martha.
Waarvoor hou je mijn gebeden dan?
amaranthe.
En mijne compositie?
van heul.
Een en ander voor... (hij bedwingt zich.)
amaranthe.
Den ganschen nacht, bewoog ik mij in het rijk der phantasie, terwijl mijne scheppende idealen...
martha.
Drie nachten achtereen, lag ik, met opgeheven armen, in ootmoed neêrgeknield... | |
[pagina 27]
| |
van heul,
uitbarstende.
Genoeg! die schijnheiligheid verdraag ik niet langer.
martha.
O gruweltaal! wee mij!
amaranthe.
Oom!
van heul.
En gij, Amaranthe, kunt uwe sentimentele tirades aan de liefhebbers verkoopen; aan mij niet.
amaranthe.
Dat is te veel voor mijn gevoelig hart!
Zij valt in schijnbare flaauwte op de canapé neder.
marhta,
naast haar zuster nedervallende.
En voor het mijne!
van heul.
Bravo! Daar liggen ze, en ik zou van ontsteltenis al naast haar liggen, indien ik aan die tooneelen niet zoo gewoon ware. Nu! zal het nog langer duren? (Hij roept aan de deur.) Rosine!... Een gevoelig hart, zegt zij.... Hm, menig gevoelig hart is, regt op den keper beschouwd, niets meer dan een zwak zenuwgestel... maar ik ging toch wat te ver... Oude vrijsters moet men iets toegeven. (Weder naar buiten roepende,) Rosine!
| |
Negende tooneel.
de vorigen, rosine.
rosine.
Mijnheer!... Ohé! Allebei te gelijk!
van heul.
Alweêr de oude historie! Spoedig, eau de cologne en azijn gebragt! (rosine af.)
| |
[pagina 28]
| |
amaranthe,
de oogen openende en verwilderd rondziende.
Waar was ik! waar ben ik!
van heul,
ter zijde.
Ah, de azijn werkt al. (luid) Hoe gaat het nichtje? Iets beter?
amaranthe.
Wat is er met mij gebeurd!
van heul.
Niets van aanbelang; eenige onaangename woorden...
amaranthe.
De looden hand des noodlots drukt zwaar op mij!
rosine.
Hier is azijn en eau de cologne.
amaranthe,
neemt de eau de cologne.
Geef! (zij ruikt er aan) Ha, dat doet mij goed! Wat heb ik geleden! En nog!... Bleck verdriet en knagend hartzeer slepen mij ten grave!... Geduld! (zij staat langzaam op.) Rosine, geleid mij naar mijne kamer! Je zult me een paar zangen uit Feith's Eenzaamheid voorlezen.
van heul,
goedig.
En als ze dat gedaan heeft, zing je mij uwe Stances eens voor, niet waar?
amaranthe.
Ach, ik ben grenzeloos ongelukkig!
Zij gaat langzaam heen, op rosine steunende
| |
Tiende tooneel.
van heul, martha.
van heul.
Het oude liedje! Nu nog deze!... Martha! (Hij ligt hare armen op, die zij weder vallen laat.) Martha! Nichtje Martha!... Zou het met deze ernst zijn? (Hij besprengt haar aangezigt met azijn.)
| |
[pagina 29]
| |
martha,
verschrikt, de oogen openende.
Waar ben ik! Wat wil men van mij!
van heul.
Niets kwaads. Wat maak je een beweging! Bedaar, kindlief! Je bibbert als een jong hondje, dat uit het water komt. Wacht eens... (Hij neemt een der fleschjes van pimping en draait er de kurk af.) Neem hier gaauw een slokje van; dat zal u goed doen.
martha,
doet het, en trekt allerlei gezigten.
Boe! Br!... Brandewijn! Ik sterf!
van heul.
Integendeel, je zult er lang van leven. (op de étiquette wijzende.) Zie maar!
martha.
Lang leven? Ik?... Ziel en ligchaam bezwijken! Ik voel het! Mijn einde is nabij!... De wil des Hemels geschiede!
van heul.
Kom, kom, zoo erg zal het nog niet zijn. Sta op, lieve Martha! (hij helpt haar op de been) Zoo!... Ik was een weinig driftig geworden.... Laten we alles nu maar vergeven en vergeten.
martha.
Ik vergeef van ganscher harte, u, al mijne vijanden en vervolgers. Haten kan ik niet, maar vergeten ook niet.
van heul.
Het is wel de moeite waard! Toegegeven dat ik al eens ongelijk heb gehad.... en ik begin het nu ook zelf in te zien, dat uwe gebeden mij meer goed gedaan hebben dan de medicijnen van Loffers, vooral die verwenschte aderlating...
martha.
Niet verder! Welk een taal! Spaar mij!... of ga maar voort! Het voegt der vrome Christin te lijden en te zwijgen | |
[pagina 30]
| |
van heul.
Mal schaap, wat lijdt ge dan? Ben ik dan een tiran over u? Doe ik niet alles wat jij en je zusters van mij verlangen?... Nu, hoe kijkje zoo angstig, zoo verwilderd?
martha.
Dat de Hemel mij bijsta!... Het was een vreesselijke droom! Neen, geen droom, een verschijning was het! Mijn goede engel in strijd met satan, en satan verwon! Wee mij!
van heul,
ter zijde.
Van die gekheid moeten we partij trekken. (luid.) Het is inderdaad verschrikkelijk! Heb je vroeger meer zulke verschijningen gehad?
martha.
Nooit.
van heul.
Zij geeft stof tot nadenken. Ja, lief kind, satan is een ongemakkelijke knevel, vooral voor jonge meisjes. Menige goede engel heeft den strijd niet doorgestaan. Als zijn geduchte klaauwen zich naar het lammetje uitstrekken...
martha.
Wee mij!
van heul.
Goed; ik hoor het gaarn dat je angst voor hem hebt, maar het staat ook aan u, om een dam tegen hem op te werpen, die; althans provisioneel, al zijn booze aanvallen verijdelt.
martha.
Welken, oom?
van heul.
Het huwelijk, Martha! Nu, kijk maar zoo zuinig niet. Op uw leeftijd, kan een praatje over het huwelijk toch geen schrik meer aanjagen. | |
[pagina 31]
| |
martha,
snuift.
Vergeef mij, oom, maar daar ik besloten heb al het wereldsche vaarwel te zeggen...
van heul.
Het huwelijk is immers eene hemelsche instelling?
martha.
Dat kan wezen; evenwel...
van heul.
En je bent toch nog niet te oud om een man gelukkig te maken, en wederkeerig, door de genoegens van den echt....
martha.
Ik bid u...
van heul.
Kom, Martha, wees eindelijk eens zoo verstandig van in te zien dat eene oude vrijster niet veel meer dan een dooden boom in den boomgaard beteekent.
martha,
geraakt.
Zou een oude vrijer zooveel meer beteekenen?
van heul.
Dat is te zeggen.... als je dat op mij toepast, dien je te weten dat er nog een hemelsbreed onderscheid, tusschen een oude vrijer en een weduwenaar is.
martha.
Hoe het zij, lieve oom, ik voel geen de minste roeping...
van heul.
Gekheid, kind! Onderstel eens dat zich eene geschikte partij voor u opdeed!...
martha.
Waartoe dat te onderstellen!
van heul.
Zich reeds opgedaan had!
martha,
met drift.
Hoe, oom? Wat zeg je daar! | |
[pagina 32]
| |
van heul.
De waarheid, Martha! Het verheugt me, u, met een pretendent geluk te kunnen wenschen.
martha,
met moeite haar vreugd verbergend.
Goede Hemel! Zou inderdaad!... Zou.... Geloof toch, lieve, beste Oom, dat het mij.... geheel onverschillig is.... en... als ik vragen mag... wie is de jongeling, die zich vermeet naar mijne hand te dingen?
van heul.
Die jongeling... hm... is een jongeling... die eigenlijk geen jongeling meer is... dat is te zeggen... docter Loffers.
martha,
zigtbaar te leur gesteld.
Wat? Durft Loffers?... Ik had van een man als hij, meer christelijke ingetogenheid verwacht.
van heul.
Hoe breng je die ingetogenheid hier te pas?
martha.
Een man van zijne jaren...
van heul.
Ik begrijp dat je hem een twintig jaar jonger zoudt verlangen; evenwel...
martha.
Ik verlang hem in 't geheel niet. Zoo'n bejaard en wijs man moest zich te zeer boven de zwakheden en ijdelheden der wereld verheffen, om aan een huwelijk te denken.
van heul.
Je zoudt gelijk hebben, indien hij een piepjong meisje had gevraagd, maar u, die toch....
martha,
spijtig.
Al overbejaard ben, wil je zeggen, alleen nog maar goed genoeg om de meiden op de vingers te zien, en thee te schenken.... Het zij zoo, oom, maar daartoe behoef ik mij niet in het huwelijk te begeven. | |
[pagina 33]
| |
van heul.
Hoor eens, Martha, de zaak is dubbel waard dat je haar rijpelijk overweegt. Loffers is een braaf man, die een mooi stuivertje bezit en bovendien eene goede affaire... dat is te zeggen praktijk heeft. Hij moge geen Adonis, en al een weinigje in de vijftig wezen, maar we zijn ook niet op de wereld om alles zoo naar onzen zin te hebben. Laat er dus uwe gedachten nog eens ernstig over gaan, en houd u op zijne declaratie voorbereid. Ik ga me intusschen van mijn kabaai ontdoen, want het lust me niet langer den zieke te spelen. (Af).
| |
Elfde tooneel.
martha,
alleen.
Die ouwe vent! (Zij snuift.) Is het dan al zoover met mij gekomen?... Wat ben ik dwaas geweest!... Hij moet al naar de zestig loopen! (Zij snuift weder.) Zou het wel veel beter wezen zoo'n man dan geen man? (Zij gaat naar de tafel, neemt de elixirfleschjes in de hand, en zet het aangebrokene voor den mond.) Br... wat is dat goed goddeloos sterk!... maar het smaakt toch zoo kwaad niet, en het moet heerlijk voor de zenuwen zijn. Ik zal die fleschjes maar meêpakken.
Zij gaat langzaam heen.
Einde van het eerste Bedrijf.
|
|