De neven
(1858)–P.T. Helvetius van den Bergh– Auteursrechtvrij
[pagina 54]
| |
Eerste tooneel.EDUARD, JULIA (opkomende).
julia.
Verhaal nu Eduard: hebt gij dien neef gesproken?
eduard.
Dat heb ik; ja Julie, nog voel 'k het bloed mij koken;
Een insolente...
julia.
Nu?
eduard.
Naar u te dingen, hij?
Maar 'k heb hem regt gezet, ronduit verklaard dat gij
Hem eer verachtte...
julia.
Gij hadt zóó niet moeten spreken.
eduard.
Wel ja, met zulk een mensch, zou ik me 't hoofd nog breken!
Hij zelf sprong om met mij, of ik, Van Zevenvan,
Een kwade jongen was en hij een edelman.
Dus voelde ik niet veel lust om hem iets toe te geven,
Voorzag reeds een duël en liet...
| |
[pagina 55]
| |
julia.
Gij doet me beven.
Mijn hemel! En om mij!... Hadt gij met zachtheid maar
Hem voorgehouden...
eduard.
O, er was niet veel gevaar;
Ten minsten, aan zijn eer, scheen hij niet veel te hechten.
julia.
Maar eischte dan die eer dat hij met u zou vechten?
Dat hij u doodstak?
eduard.
Of ik hem Julie, gewis.
julia.
't Is waarlijk razernij.
eduard.
Gij weet niet wat het is;
Men kan toch, ongestraft, zijn eer niet laten krenken.
julia.
Kom Eduard, ook gij zoudt u wel eens bedenken;
Ge zijt, met al uw' moed, toch niet zoo boos van aard,
En 't leven is u meer dan een vooroordeel waard.
Maar verder, die Verspal... doe mij nu alles weten.
eduard.
Zijn eigen trappen had ik gaarn hem afgesmeten.
julia.
Welk antwoord gaf hij u?
eduard.
Zeer kort was ons gesprek;
U wil hij niet.
julia.
Hoe kon zijn oom dan?
eduard.
Die is gek.
De neef zal echter, uit ontzag voor zijn bevelen...
julia.
Hoe, zal hij komen?
eduard.
Ja, maar slechts comedie spelen.
julia.
Ik vind het ongepast...
| |
[pagina 56]
| |
eduard.
Wees toch voor niets beducht;
Vervul ook uwe rol in deze malle klucht.
De contenance van den oom zal 't spel volmaken,
En 't is de beste wijs om aan een eind te raken.
julia.
Maar vader?...
eduard.
Acht het een voordeelige partij.
Hij heeft geen ongelijk... het geld... geloof me vrij...
Men ziet...
julia.
Zoo vaderlijk heeft hij me toegesproken;
Ik weende, ach Eduard, het heeft me 't hart gebroken;
Maar hoe ons 't noodlot ook, met ramp op rampen kwelt,
Zou 'k...
eduard.
Jammer inderdaad; die oom heeft zeer veel geld.
En juist niet om zijn' stand, moet gij den neef versmaden;
Was deze een ander mensch, ik zou u anders raden.
Ik heb een' vriend Julie, van geen verheev'ner stand,
Doch even rijk als hij, die, zoo gij hem uw hand
Zoudt willen schenken, u...
julia.
Niet verder.
eduard.
'k Durf vertrouwen...
julia.
Ik ben nog ongezind...
eduard.
Dus spreken alle vrouwen;
Maar biedt een jong'ling...
julia.
Neen.
eduard.
Zoo als mijn vriend Terlaan...
julia.
Hoe, deze?
eduard.
Ja, zijn hart...
| |
[pagina 57]
| |
julia.
Gij spot.
eduard.
Hij bidt u aan.
Een weigering Julie, kost moog'lijk hem het leven;
Zijn fijn gevoel...
julia.
Men heeft hem anders mij beschreven.
eduard.
Misschien...
julia.
Stel u gerust; hij zal, bij spel en wijn,
Die min, zoo ze al bestaat, weldra vergeten zijn.
Een lichtmis.
eduard.
Waarlijk niet.
julia.
Dom, onbeschaafd.
eduard.
Goedaardig.
julia.
Een mensch die...
eduard.
Hij is u wel niet ten volle waardig;
'k Beken ook dat hij schraal voorzien is van verstand,
Maar zustertje, des te eer zet gij hem naar uw hand,
En kunt vervolgens...
julia.
Hoe? Zou 'k zulk een' minnaar kiezen,
Dien 'k later zijne waarde als man kon doen verliezen?
eduard.
Die waarde blijft intact, door een gezag in schijn;
Gehoorzaam zult ge hem en toch meestresse zijn.
Gij leert hem, door van pas, te vleijen en te streelen,
Al wat gij zelve wilt, te willen en bevelen.
En Karel, zoo ik meen, is juist de regte man,
Die, zonder eigen wil, den uwen volgen kan,
Dien ge, als een speeltuig, naar uw keuze, kunt besnaren.
julia
(geraakt).
Voor uw aanstaande vrouw, moogt gij die les bewaren.
| |
[pagina 58]
| |
eduard
(meer en meer dringend).
De mijne? Julia, ach, wist ge in welk verband
Uw keuze... Hoor mij aan en raadpleeg uw verstand.
Uw schoonheid strekt alleen om u te doen beminnen,
Maar moeilijk voert zij u den huw'lijkstempel binnen,
Zoo haar niet, hand aan hand, de rijkdom vergezelt.
Gij blijft, met al uw schoon, een meisje zonder geld.
Bedenk uw toekomst wel; gaat deze kans verloren,
Zoo voelt ge...
julia.
Ik voel geen' lust u langer aan te hooren.
(af.)
| |
Tweede tooneel.EDUARD (zich misnoegd, op een' stoel werpende).
Hoe dwaas dat ik voor haar, mij nog die moeite gaf!
En Karel trekt gewis zijn hand nu van mij af...
'k Deed meer reeds dan te veel en niets heb 'k nog gewonnen;
Maar 'k geef mijn plan niet op; laat zien, wat nu begonnen!
Zoo 'k zelf Sophie eens... Ligt dat zij mijn' wensch verhoort,
Mijn rang haar evenzeer als mij haar geld bekoort;
En zoo de liefde al niet... ook deze zal wel komen,
Eerst moet zij, dag en nacht, van adelluister droomen,
Bezwijken 't vrouw'lijk hart, bij 't streelende besef,
Dat 'k, aan haar voeten, haar, tot barones verhef.
Zou dat gelukken?... Ja, zoo ijdel zijn de vrouwen,
Dat op haar ijdelheid alleen nog is te bouwen!...
(opstaande.)
Ik waag 't! Zoo ik door haar, weêr tot dat aanzien kwam,
Dat mij geboorte schonk en 't noodlot mij benam,
Dan zou een ieder naar mijn lof en gunsten trachten,
En dien ik wilde, zou 'k vereeren of verachten.
'k Behoefde dan geen ambt, geen gunst of voorspraak meer...
Wat zou 't mij kosten! Wat? Dat 'k mij mesallieer?
| |
[pagina 59]
| |
'k Zal daarmeê toch wel de eer van mijn geslacht niet krenken;
Ik wil 't, door glinst'rend goud, een' nieuwen luister schenken,
'k Wil schitt'ren aan het hof, 'k wil heerschen in...
| |
Derde tooneel.EDUARD, DE BARON.
de baron
(ernstig).
Terlaan
Heeft mij geantwoord, mij het uitstel toegestaan;
Daar, lees.
(hij reikt hem een brief toe.)
eduard
(dien met verontwaardiging inziende).
Dit schrift aan u? En dat om duizend gulden?
(ter zijde.)
Sophia's vader!
(luid.)
Neen, onmoog'lijk is 't te dulden!
de baron.
't Is slechts ook wijl 'k het moet, dat ik het dulden kan.
eduard.
Geen eerbied voor uw' stand!
de baron
(met waardigheid).
Ik ben fatsoenlijk man.
Mijn eergevoel, voor 't eerst, gedwongen te bestrijden...
Bezit ge 't ook, mijn zoon, zoo voel wat ik moet lijden!
eduard
(getroffen).
Ik voel 't!
de baron
(met veel aandoening)
Ach Eduard, wat is gelukkig zijn!
Ik was 't, het schoonst geluk, 't volmaaktst geluk was 't mijn'.
Ik waande 't duurzaam ook; hoe vond ik mij bedrogen!
'k Verloor mijn brave vrouw, verloor mijn groot vermogen!
Bij 't zorg'loos kinderspel, zaagt gij mijn tranen niet....
En toch nog dankte ik God, voor 't geen Hij me overliet!
Uw beider liefde gaf mij liefde nog voor 't leven.
| |
[pagina 60]
| |
Men had mij uitzigt op bevordering gegeven,
Mij wachtte een hooger rang, op 't bloedig veld van eer...
Voor 'k dien verdienen kon, wierp mij een kogel neêr.
Verminkt nam 'k, met een traan, toen afscheid van mijn' degen;
Heb nog, bij groote gunst, een klein pensioen verkregen....
eduard.
Maar 't geen u overbleef...
de baron.
Is weinig, en gij ziet,
(op den brief wijzende.)
Gij voelt het zelf dat de eer mij dringend nu gebiedt.
Om ook dat laatste...
eduard.
Hoe? Is 't zoo ver dan gekomen?
Een onverwacht fortuin kan ons nog redding...
de baron.
Droomen!
Ik zie geen uitkomst. Meent ge 't voorstel van Verspal?
Het kwam uit hoogmoed voort; wat daarvan worden zal
Is zeer onzeker.
eduard.
'k Zou dien hoogmoed eer betoomen.
Mij dunkt dat...
de baron.
Van zijn' neef heb 'k zooveel goeds vernomen.
eduard.
Maar zoo Julie hem niet?...
de baron.
Haar keuze laat ik vrij;
Tevreden zal ik zijn, hoe dan ook de uitslag zij.
Ze zal, vertrouw ik, om zijn' rijkdom hem niet kiezen,
Zoo dit haar 't uitzigt op geluk mogt doen verliezen.
'k Verlaat me op haar verstand, en meer nog op haar hart;
Kon ik dat ook bij u! Mijn zoon, mijn Eduard!
Betreur dien kostb'ren tijd, die nutt'loos ging verloren!
Uw jeugd snelt reeds voorbij. Welk lot is u beschoren!
Niets blijft u dan uw naam!
eduard
(met vuur).
En deze is mij genoeg!
De naam, mijn vader, dien onze eerste voorzaat droeg,
| |
[pagina 61]
| |
Toen, strijdend naast den graaf, aan 't hoofd van Hollands edelen,
Een onvergangb're roem...
de baron.
Ach, werken moet ge of bedelen!
Noem toch geen' eed'len trots, dien trotschen eigenwaan.
Praal niet zoo, met hetgeen uw voorzaat heeft gedaan.
Was deze waarlijk groot, zoo poog hem te evenaren,
En aan geërfden glans, ook eigen glans te paren.
In vroeger tijden, in die tijden van geweld,
Toen menschenwaarde alleen gezocht werd in den held,
Toen ieders regt, door 't regt des sterksten, werd verdrongen,
Toen dichters slechts de min en dapperheid bezongen,
Toen hij slechts vorstengunst en vrouwengunst genoot,
Die plund'ren, rooven kon en 't meeste bloed vergoot,
Toen was, voor de eed'len slechts, 't genot van 's hemels gaven,
Tijrannen waren zij, en de and'ren waren slaven!
Maar die verdrukking zelv' heeft vrijheid voortgebragt:
Zij schonk den mensch 't gevoel van eigenwaarde en kracht;
Verlichting leerde hem, naar hooger doelwit streven,
Beschaving heeft de deugd haar regten weêrgegeven,
En zoo men thans den held, nog hulde en lauw'ren biedt,
't Is dan, als hij zijn bloed, voor 't vaderland, vergiet.
Men acht geen grootheid meer in wreede volkstijrannen;
Verheven deugd alleen verheft tot groote mannen!
En menig' die voorheen vereerd werd en vergood,
Verdiende welligt nu, een' schandelijken dood!
Waar blijven nu die trots, dien ge aan uw' naam wilt hechten?
Die lauw'ren van voorheen, die ge om uw hoofd wilt vlechten?
O, zoek geen grootheid meer, in lang verbleekten schijn;
Thans moet een edelman ook mensch en burger zijn!
eduard.
Maar hoe zal hij zich, boven and'ren, dan verheffen?
de baron.
Door anderen, als mensch en burger, te overtreffen.
Niets meer is hij dan lid der groote maatschappij;
Haar wet schrijft ieder, van wat rang of stand hij zij,
Bijzond're pligten voor, den grooten 't meest van allen...
Die hoog staat, Eduard, moet schitteren of vallen!
eduard.
Het aad'lijk voorregt is dus slechts een ijd'le waan,
| |
[pagina 62]
| |
En de adel zelf niets meer?...
de baron.
Gij moet me wel verstaan.
't Is groot den adel, door verdiensten, te verwerven;
Gelukkig is het slechts, hem, door geboorte, te erven;
't Wordt pligt dan, dat men ook naar ware grootheid streeft,
En aan geërfden roem, een nieuwen luister geeft.
'k Zie gaarne een eed'le ziel, een ijd'le grootheid schragen;
Ik acht een schoonen naam, die waardig wordt gedragen;
Ik eer den edelman, die werk'lijk edel, groot,
Den hoogen stand verdient, dien hem het toeval bood;
Die eerbied toont voor 't regt, voor orde, wet en zeden,
Geen hersenschimmen schept uit droomen van 't verleden,
Geen onverdiende hulde en lof voor zich begeert,
Begaafdheid, kunde en deugd, in ieder mensch vereert.
Maar meen'gen grooten naam zie 'k schandelijk bevlekken,
En slechts bedorvenheid of nietigheid bedekken.
'k Veracht den edelman, die, trotsch op zijn geslacht,
Dat zóó gezonken is, daar 't hem heeft voortgebragt,
Slechts valschen glans ontleent uit wapens en kwartieren;
Die geene deugden eert, dien geene deugden sieren,
Wien pligtbesef ontbreekt, geen eed'le wil bezielt,
Die mind'ren knielen doet en voor zijn meerd'ren knielt...
In zulk een mensch, mijn zoon, hoe hoog hij zij geboren,
Gaat soms de gansche roem eens eed'len naams verloren.
O, spaar den mijnen!
eduard.
Ik, mijn vader? Hoe, gij vreest?
de baron.
Ik hoop nog, want uw hart is altijd goed geweest.
Volg slechts den raad, dien 'k u zoo dikmaals heb gegeven;
Verschaf u een bestaan, een werkzaam, nuttig leven,
En mogt het vragen om een ambt, u tegenstaan,
'k Wil gaarne zelf voor u...
eduard.
Een ambt? waar denkt gij aan!
Mijn geest verstompen?
de baron.
Maar...
| |
[pagina 63]
| |
eduard.
Mijn vingers lam te schrijven,
Om jaren achtereen, denzelfden knecht te blijven?
de baron.
Door vlijt en ijver...
eduard.
Hoe, gij waant dus?...
de baron.
En ik kon...
eduard.
Gij kondt zeer veel, o ja, men weigert geen baron;
Men hielp gewis mij voort, hoe and'ren dan ook morden,
Maar 't is beneden mij, geprotegeerd te worden.
Ik weet hoe 't doorgaans in die ambtenwereld gaat,
Men heeft er neven, zoons en vrienden, bij de maat.
Men maakt er zijn fortuin door kruipen en bedriegen,
Men kortwiekt arenden, de ganzen moeten vliegen!
Van daar ook dat men, in haar neev'lig luchtsgebied,
Slechts ganzen, soms een spreeuw, maar schaars een' arend ziet.
En in die ganzenvlugt, zou ik me gaan begeven?
Op eigen wieken, wil 'k naar hooger doelwit streven,
'k Wil schitt'ren door mij zelv', 'k wil niet op ééne lijn
Met gans en spreeuw, mijn vlugt...
de baron.
Gij wilt een arend zijn!
'k Hoor u 't gewone, steeds verachten en versmaden;
Uw taal is stout en trotsch, maar woorden zijn geen daden.
De weg naar 't groote neemt, bij 't kleine, zijn begin;
Treed dus vooreerst, mijn zoon, een mind're loopbaan in;
Verdiensten zullen u dan later wel verhoogen.
eduard
(het hoofd schuddende).
Verdiensten geven ons, noch aanzien, noch vermogen!
Gelukkig die door haar, droog brood verkrijgen kan.
Neen dat niet, vader; 'k heb een beter, grootscher plan.
Wat zou mij 't jaargeld van een ambtje kunnen schelen?
Ik streef naar een fortuin, waarin ook gij zult deelen,
Ik roep voor u terug, de dagen uwer jeugd;
Ik maak u rijk.
de baron.
Mij rijk? 't Zij dan aan vadervreugd!
| |
[pagina 64]
| |
O, doe mij, Eduard, nog eens, als gunst verwerven,
Dat 'k u gelukkig zie en dan gerust kan sterven!
| |
Vierde tooneel.DE VORIGEN, EEN BEDIENDE, daarna AUGUST.
bediende.
De Heer Verspal verzoekt...
eduard.
Hoe, nu reeds?
de baron.
Breng hem hier.
august.
(Hij doet zich zeer vrij, zelfs eenigzins onbeschaamd voor, en tracht blijkbaar, door toon en houding, een' ongunstigen indruk te maken.)
Mijn waarde heer baron, het is me een groot pleizier,
Dat ik u eind'lijk eens, ten uwent, mag ontmoeten.
Mijn oom, de heer Verspal, doet vriendelijk u groeten.
Het plan vind 'k allerliefst, waarachtig, en ik kom
Nu, volgens afspraak om.. maar gij weet zelf waarom.
't Is al te delicaat mij verder te verklaren;
'k Ben uitermate kiesch, schroomvallig, voor mijn jaren.
Waar is de freule?
de baron
(met bevreemding, ter zijde).
Hoe! wat onbeschaafden toon!
eduard
(evenzoo).
Is dit dezelfde mensch!
de baron
verlegen, hem Eduard voorstellende).
Mijnheer Verspal, mijn zoon...
Mijn dochter is... zoo 'k meen... nog bezig zich te kleeden;
Zij kan... zij heeft belet...
august.
Wat al omstandigheden!
Hoe, kleedt ze zich voor mij? Gij kent mij niet, baron;
Ik min geen' omslag, die...
eduard.
Mijnheer is...
| |
[pagina 65]
| |
august.
Sans façon.
We moesten, dunkt me, nu die complimenten staken,
En liever met malkaâr, vriendschapp'lijk kennis maken.
eduard
(koel).
Mijn vriendschap en verkeer zijn niet voor iedereen;
Ik zoek...
august.
Een' waren vriend? Dien zocht ik ook voorheen.
Zij moeten schaars zijn; 't valt mij ligter, heil te vinden
In alledaagsch verkeer met alledaagsche vrinden.
(hij wil zijne hand in die van Eduard slaan.)
Top jonker!
eduard
(terugtredende).
'k Vrees...
august.
Dat 'k hen, het mom van 't aanzigt ruk?
Ik lees er vriendschap op; illusie schenkt geluk!
Onnoodig is 't en dwaas den mensch te leeren kennen.
Ik wil mij aan den schijn, aan zoet bedrog gewennen.
De levensvreugd neemt af, al naar men wijzer wordt.
eduard
(ter zijde).
Hij lijkt wel stapel gek.
august.
En 't leven is zoo kort!
Waartoe die wijsheid dan?
eduard.
Mijnheer kan haar ontberen.
august.
'k Haat al wat wijsheid is, vooral 't moraliseren.
Men ziet zoo vaak dat hij, die and'ren lessen geeft,
Ze, voor zich zelven juist het meeste noodig heeft.
Een mooije tong bedekt soms leelijke gebreken;
Een goede daad geldt meer dan honderd fraaije preken!
de baron.
Zeer waar, mijnheer Verspal.
august
(ter zijde).
O wee, 'k vergat mijn rol,
(luid.)
't Is al schijnheiligheid, baron, ik hou het vol.
| |
[pagina 66]
| |
Dat eeuwig preken, over deugden, over pligten;
Ten hoogste kan het slechts wat vrome zielen stichten,
Maar 't maakt geen enkel mensch iets beter dan hij is,
En mij en and'ren, geeft het stof tot ergernis;
Vooral zoo we, op den duur, de magtspreuk moeten hooren,
Dat alle menschen hier, met regten zijn geboren,
En dat de deugd alleen veredelt en verheft.
't Is om...
eduard.
'k Begrijp mijnheer, dat gij dit niet beseft.
august.
Niet waar? Waartoe zou ons, dan stand en rijkdom baten?
We zijn hier onder ons, drie zuiv're aristocraten,
Gij van den adelstand, mijnheeren, ik van 't geld.
Ik weet dat ge onder u, den adel hooger stelt
Dan rijkdom, (naam'lijk dien van and'ren) dat is zeker.
Maar wat is de adel toch? een fraaije antieke beker,
Een ligchaam zonder ziel. De rijkdom is de wijn!
Men laat de glazen staan, wanneer ze ledig zijn;
En de eed'len zelv', hoe trotsch zij met de hunne klinken,
Verlangen toch naar wijn, bij 't bier en water drinken;
Zoo heerlijk parelt hij, in 't fijn geslepen glas.
Breng 'k die gelijkenis hier niet zeer lief te pas?
Regt metaphorisch, he?
de baron
(opvliegend).
Mijnheer, 'k moet u verzoeken...
(zich bedwingende.)
Gewis studeert ge meer in glazen dan in boeken.
august.
Studeren? Ik, baron? Wel kijk, daar zeg je wat.
Ik zon 't waarachtig doen, zoo ik er tijd voor had,
En dan wat minder geld. 'k Kan reek'nen, lezen, schrijven,
Dat is al mooi genoeg, daar kan 't vooreerst bij blijven.
Hadde ik den vluggen geest, den aanleg van uw' zoon,
Dan zou 'k misschien...
eduard.
't Wordt tijd, den zonderlingen toon,
Die...
august.
Zonderling? Dat woord hebt ge in mijn ziel gelezen.
| |
[pagina 67]
| |
Ja, zonderling ben 'k wel en zal het altijd wezen;
Dat zit bij ons in 't bloed. Baron, gij kent mijn' oom;
Die zag eens bij geval; aan een' verdorden boom,
Een roosje bloeijen; wat is mij er aan gelegen,
Van welken boom een roos haar wording heeft verkregen?
't Is om haar schoon alleen, dat ik de rozen acht.
Hij huldigt slechts den stam, die haar heeft voortgebragt;
En om dien ouden stam, moet ik nu 't roosje plukken!...
Maar ho, 'k begin mij daar poëtisch uit te drukken.
Houdt gij van poëzij, baron?
de baron
(ontroerd, ter zijde).
'k Begrijp hem, God!...
Geduld!
august
(ter zijde).
Hij voelt de kneep.
eduard.
Mijnheer, gij drijft den spot
Met ons, uw...
august.
Jongenlief, we spraken van studeren;
Mijn studie is: veel geld te erlangen en verteren.
Van deze studie zelfs, heeft u het lot bevrijd,
Gij hebt te onthouden slechts dat gij van adel zijt;
Een edelman behoeft te hebben noch te weten.
't Is waar, een edelman moet op zijn tijd ook eten...
de baron
(ter zijde).
Geduld!
eduard.
Dit gaat te ver; ik...
august.
Hebt ge een ambt, een post?
Of speculeert ge, he? wat doet ge voor den kost?
Gij draagt een bril, mijnheer; welligt dat ge ook studeerde?...
eduard
(zich met moeite bedwingende.)
'k Doe niets, mijnheer Verspal.
august.
Dus een privaat geleerde!
Een slechte keus, mijn vriend; dat vak vult evenmin
De beurs, als 't aanzien geeft. Waarachtig, 'k zie niet in
Waartoe geleerdheid, kunst en wetenschappen strekken.
| |
[pagina 68]
| |
Wat heeft de wereld toch aan die geleerde gekken!
Belet de zedeleer dat de ondeugd bovendrijft?
De letterkunde dat men onzin leest en schrijft?
De godgeleerdheid dat de godsdienst wordt vertreden?
Heeft staatkunde ooit voor 't regt der volkeren gestreden?
Verhoedt zij dat 't geweld des sterksten triumfeert?
De wijsbegeerte dat de domheid ons regeert?
De regtsgeleerdheid dat zoo menig 't regt moet derven?
Geneeskunst, chirurgie dat alle menschen sterven?
Geleerdheid is een boom, maar zonder vrucht of blad.
‘Wat weet ik!’ riep Montaigne, en deze wist toch wat.
Gelukkig slechts is hij, die schrijven kan noch lezen;
Rousseau heeft dit voorlang gezegd, gestaafd, bewezen,
En veel geleerden zelfs bekennen...
eduard.
Ik beken
Dat 'k geen bewonderaar van uw geleerdheid ben,
En zoo...
de baron
(tot Eduard).
Laat ons alleen.
august.
Moet hij ons nu verlaten?
eduard.
Mijn tijd is waarlijk ook te kostbaar voor uw praten.
(af.)
| |
Vijfde tooneel.DE BARON, AUGUST.
august.
Te kostbaar is zijn tijd, en hij doet niets; dat 's raar,
de baron
(met kalmte en ironie).
Nu tusschen ons, mijnheer, 'k bewonder u voorwaar;
Zoo schrander oordeelt ge over menschen, over zaken;
Een niets weet gij tot iets, een iets tot niets te maken.
| |
[pagina 69]
| |
Wat diepe kennis ligt bij u, in ieder woord;
Het is of men Rousseau, Montaigne zelven hoort.
Ik min dien eed'len zwier, dien toon, zoo kiesch als aardig,
Dat dichterlijk vernuft, Voltaire en Gilbert waardig.
Uw vergelijking van den beker en den wijn,
Bij adel en bij geld, ze kan niet juister zijn.
Zij stelt het menschdom, als slechts drinkend, mij voor de oogen...
Vernuftig uitgedacht, wijsgeerig overwogen!
'k Geloof dat gij, gij zelf, den man benijden zoudt,
Die, wat hij drinken moog', zijn glas in waarde houdt.
Aan overdaad dient schande en ongeluk geweten;
Bij 't misbruik van den drank, wordt 't glas aan stuk gesmeten,
Door 't misbruik van het geld, wordt naam en stand onteerd.
Ook heeft mij uw vernuft, mijnheer, nog dit geleerd,
Dat, schoon men in zijn glas slechts water heeft te schenken,
Men dan nog waarlijk, zich wel ernstig mag bedenken,
Eer dat men argeloos, met menig ander klinkt,
Die uit een grover glas, zelfs fijne wijnen drinkt,
En 't groote dwaasheid is, die elk zich zal beklagen;
Aan 't ongeslepen glas, zijn fijner glas te wagen.
'k Bedoel hier niet zoo zeer een' mind'ren stand; 'k bedoel
(plotseling, nadrukkelijk en streng.)
Den ongeslepen mensch, die, zonder eergevoel,
Laaghartig zich vermeet, den man van eer te honen;
Dien 't medelijden, slechts verachtend, kan verschoonen,
En die, tot welken stand...
august
(op wien de toon des barons indruk maakt).
Baron, wat de oorzaak zij...
de baron.
Een oogenblik, mijnheer, de beurt is nu aan mij,
En zonder beelden, wil ik verder tot u spreken.
Het doel van uw bezoek is me al te klaar gebleken;
Gij wildet enkel mij beleedigen...
august.
Gedoog...
de baron
(met waardigheid).
Voor uw beleediging, mijnheer, sta ik te hoog.
Met al uw overmoed, kondt gij me niet verneêren;
Gij kent me niet...
| |
[pagina 70]
| |
august.
Ik was...
de baron.
Gij moet mij kennen leeren.
Dat 'k, kort geleden, met uw' oom in kennis kwam,
Heb ik te danken, aan mijn' adellijken stam;
Hij zocht in mij niets meer dan een' baron te vinden;
Ik vond een' mensch in hem; genoeg, wij werden vrinden.
Toen stelde hij mij voor dat plan vol onverstand,
Dat hij alleen ontwierp, dat ik wees van de hand.
Wat heeft hij niet gedaan, om mij toen te overreden,
Mij zelfs, uit uwen naam, met drang verzocht, gebeden...
Mijn dochter kende u niet, en gij hadt haar misschien,
Zoo dacht ik, hier of daar, bij toeval eens gezien.
Een weinig schoon kan ligt d' ontvlamb'ren jong'ling boeijen;
Maar soms blijft 't harte koud, terwijl de zinnen gloeijen;
't Is een onzalig vuur, dat hem verslindt, verteert.
Bezit hij 't schoone beeld, zoo vuriglijk begeerd,
Dan is voor beiden, 't beeld der liefde ras verdwenen.
Welk vader zou de hand, tot zulk een onheil leenen!
Ik bleef dus weigeren...
august
(meer en meer ontroerd).
Baron, een enkel woord...
de baron.
Intusschen had 'k, mijnheer, veel goeds van u gehoord.
Ja, zonder dat de glans van 't goud mij kon verblinden,
Wenschte ik, voor mijn Julie, in u den man te vinden,
Die harer waardig, haar verwierf en eenmaal haar
't Verlies eens vaders zou vergoeden; o, zoo zwaar
Drukt mij de zorg... genoeg; die wensch deed mij vergunnen
Dat ge ons bezocht mijnheer; hadde ik vermoeden kunnen
Hetgeen 'k eerst nu bespeur, dat 't voorstel van uw' oom
Veel minder 't roosje gold, dan wel den ouden boom,
En hij mij, zonderling, de omstandigheid verheelde,
Dat gij, met hart en ziel, niet in zijn wenschen deelde...
We hadden zulk een uur, als dit, niet doorgebragt;
Gij hadt mij niet miskend, en ik u niet...
august
(ten uiterste getroffen).
Veracht!
O, ga niet verder... 'k voel mijn schande... ik werd bedrogen!
| |
[pagina 71]
| |
De schijn... ik dacht... mijn God, hoe klein sta 'k voor uwe oogen!
Hoe diep gezonken!... 'k had gevoel van pligt en eer...
Ge erkent dit niet, en ik, ik ken mij zelv' niet meer!
de baron
(ter zijde).
Het schijnt... zou ook Verspal?
august.
En toch, gij moet mij hooren.
Het plan dat oom ontwierp, kon ook slechts hem bekoren;
Mijn hart is niet meer vrij, mijnheer, en buitendien
Uw dochter ken ik niet, ik heb haar nooit gezien.
De dwang mijns ooms die hem... die mij zoo innig griefde...
Teleurgestelde hoop, teleurgestelde liefde...
'k Weet alles meest aan u, aan d' invloed van zijn goud.
Hadde ik zijn ijdelheid als de oorzaak maar beschouwd!...
Baron, het was mijn jeugd, mijn weinige ondervinding...
O, schenk genade voor een oogenblik verblinding!
Gij houdt uw oog, uw hart van mij nog afgewend...
Bij God, veracht mij niet, al heb ik u miskend!
de baron
(ter zijde).
Hij treft me.
(luid.)
Jonge vriend, het spel was ver gedreven,
Maar zulk berouw...
(hem de hand reikende.)
Ziedaar.
august.
Gij hebt me dus vergeven?
Hoe kan ik nu nog... neen, 'k misleid u langer niet,
Weet ook, 't is niet in mij dat gij den jong'ling ziet,
Van wien...
de baron
(hem in de rede vallende).
Niet meer; uw oom heeft nu de schuld te dragen.
Hem zal ik rekenschap van zooveel dwaasheid vragen,
U niet; en daar uw hart eene and're is toegewijd,
Belet de kieschheid niet dat gij hier welkom zijn.
Toef nu een oogenblik, ik wil 't genoegen smaken,
Dat ik mijn' zoon met u, zie vrede en vriendschap maken;
Mijn dochter evenwel, verschoont ge dezen keer.
(August buigt zich: de baron vertrekt door de zijdeur.)
| |
[pagina 72]
| |
Zesde tooneel.AUGUST (alleen).
Ha, welk een les! Ze is voor mijn leven!... Bij mijn eer,
Ik wil, zoo 'k door den schijn, mij ooit weêr laat verblinden...
Maar kon 'k vermoeden zulk een man in hem te vinden,
Zoo eerbiedwaardig, zoo... Gelukkig is 't voorbij,
En...
| |
Zevende tooneel.AUGUST, JULIA door de middeldeur komende.
julia.
Vader!
(August herkennende).
God!
august
(uitgelaten).
Wat zie 'k! Algoede hemel, gij!
(met drift naar haar toegaande en hare hand vattende.)
O, welk geluk!
julia
(zeer ontroerd).
Mijnheer... ik bid...
august
(steeds in vervoering).
Laat me u aanschouwen!
Ja, ze is het!... Groote God, doe mij 't verstand behouên!
Gij, hier! Gij die Julie? O, spreek toch, is 't geen droom?
Gezegend zij dit uur, gezegend zelfs mijn oom,
Uw vader, alles!... Ach, zooveel heb ik geleden,
Maar niet vergeefs gewenscht, gehoopt en God gebeden!...
O, deel nu in de vreugd, die mij dit weêrzien biedt!
julia.
Ge zijt dus... en gij kwaamt?...
| |
[pagina 73]
| |
august.
Herkent ge mij dan niet?
Vermogt ik uw gevoel, bij 't mijn' niet af te meten?...
Ik zag u eens slechts, om u nimmer te vergeten!
O, wist ge hoe mij 't hart toen van verrukking sloeg!
En gij herkent mij niet!
julia.
Ik ken u.. niet... genoeg.
august.
Het valt me moeilijk u een schets van mij te geven;
'k Ben naauw'lijks twintig jaar, ik dartel nog door 't leven,
Maar 'k heb een eerlijk hart dat u zoo teêr bemint...
O, schenk me er 't uwe voor, en ons geluk begint!
julia.
Hoe kan 'k!... dit oogenblik...
august.
Zoudt gij me nu verstooten?
Gij zelve hebt mijn hart, voor liefde en hoop ontsloten;
Bij 't zaligend genot van 't eerst gevoel der min,
Snelde ik reeds, aan uw zij, den aardschen hemel in.
'k Verloor u, vind u weêr... en nu het heil te derven?...
(haar onstuimig te voet vallende.)
'k Moet leven in uw hart of aan uw voeten sterven!
Ja, 't zij...
julia.
Sta op... ik smeek...
august.
Heb deernis!
julia.
Geef me tijd.
august
(opstaande).
O, wist ge Julia, hoe dierbaar gij me zijt,
Hoe ik mijn leven...
julia.
Ik geloof u.
august.
Maar uw dralen?
Spreek, zal uws vaders keus ook uwe keus bepalen?
julia.
Zoo hij... u...
| |
[pagina 74]
| |
august.
De eed'le man, dien 'k reeds als vader eer;
Ik ga tot hem, Julie, ik werp mij voor hem neêr.
O, hij zal uw geluk en 't mijne niet verbreken.
Ik ga hem om uw hand en om zijn' zegen smeeken...
Maar nu niet, nu de vreugd mijn ziel zoo overspant...
(Hij toont haar haren handschoen.)
Herkent ge dit, Julie?
(hare hand vattende.)
Laat mij die lieve hand!
(Hij doet haar den handschoen aan.)
Daar hebt ge uw handschoen weêr...
(Hij laat hare hand zachtkens vallen en vervolgt met teederheid.)
Ge moest hem nu mij schenken!
(Julia legt, na eenig aarzelen, hare hand in de zijne; August is in de hoogste vervoering.)
O, dank, geliefde, dank! Nu kan 'k geen heil bedenken,
Dat mij te wenschen blijft. Wie had mij dit voorspeld!
Neen, nooit...
| |
Achtste tooneel.DE VORIGEN. DE BARON, EDUARD, door de zijdeur komende.
de baron
(verwonderd en streng).
Gij hebt, naar 't schijnt, u zelv' reeds voorgesteld.
eduard.
Wat zie ik!
august.
Waardig man, ik treed u smeekend nader.
de baron.
Geen woord.
august.
Ik bid u...
de baron.
Uit mijn oogen!
| |
[pagina 75]
| |
julia
(zich in de armen des barons werpende.)
Beste vader!
eduard.
Zij zelve!
de baron.
Ook gij, Julie?
(tot August.)
Spreek, zeg wat dit beduidt;
Is 't spot of ernst?
august.
O God!
de baron.
Was nog het spel niet uit?
august.
Een spel!
eduard.
't Is onbeschaamd!
august.
Zij is mijn heil, mijn leven!
de baron.
Uw hart was niet meer vrij.
august.
't Is haar getrouw gebleven;
Zij was het...
eduard.
Allerliefst!
august
(tot den baron).
O, schenk me een kort gehoor,
En 'k zal u...
de baron
(bij zich zelven).
Zij! was zij 't?
eduard
(tot August).
Het komt mij wonder voor,
Dat ge eerst...
de baron.
Zwijg, Eduard.
august.
Vergun me u in te lichten...
| |
[pagina 76]
| |
de baron.
Mijn dochter zal dit doen, en gij zult mij verpligten
Met nu van hier te gaan; 'k heb heden reeds zooveel...
august.
O, 'k bid u, denk niet meer aan 't ergerlijk tooneel...
Gij hebt vergeven! Ach, uw blik slaat mij ter neder.
(met veel gevoel.)
Ik min uw Julia, en zij, zij mint mij weder.
Denk vaderlijk, baron, en over haar en mij;
Ons heil is in uw hand!
(af.)
eduard.
Een rare vrijerij!
julia
(ter zijde).
Ik sidder... God!
de baron.
Julie, we moeten ernstig spreken.
julia.
Ge zijt verstoord; mijn schuld...
de baron
(met goedheid).
Is mij nog niet gebleken;
Kom, volg mij.
(Beiden vertrekken.)
| |
Negende tooneel.EDUARD alleen.
Allerliefst! Wie dat begrijpt... ik niet;
'k Begrijp alleen dat ik misleid werd... Vader ziet
Haar heil in dezen echt... vergeefs plaats ik me er tusschen.
Nu, Karels liefdegloed is ligt met wijn te blusschen;
Geen nood dat deze zich een ziekte treuren zal;
Ook voegt hij haar niet. Maar dat zij nu dien Verspal,
Die mij in 't aangezigt... O, kon ik iets verzinnen
Om hen te scheiden!... Zoo ik daartoe kans zag...
(Er wordt aan de deur getikt)
Binnen.
| |
[pagina 77]
| |
Tiende tooneel.EDUARD, KAREL.
karel.
Bonjour, Van Zevenvan.
eduard.
Zijt gij het, vriend Terlaan?
Waaraan heb ik 't geluk?...
karel.
Ik wilde eens wand'len gaan,
Om die kantoorlucht... maar nog naauw'lijks was ik buiten,
Of 't regenachtig weêr deed wijs'lijk mij besluiten
Om liever een partij biljart... Hebt gij pleizier?
Dan gaan we naar de kroeg.
eduard.
Nu goed, een spel drie, vier;
Doch meer niet.
karel.
Zoo gij wilt, ik zal 't u overlaten;
We kunnen dan daarna, nog zaam een uurtje praten.
Ik geef een fijne flesch.
eduard.
Neen, dat niet.
karel.
Val niet vies.
Ook heb ik nieuws voor u.
eduard
(met drift).
Hoe, van Sophie?
karel.
Precies.
Maar eerst... gij weet wel, dat uw vader, aan den mijnen,
Een acceptatie...
eduard.
Ja.
karel.
Ze zou in 't kort verschijnen;
Mijn vader wilde geld, maar 'k heb zoo lang gepraat,
Tot hij een maand nog...
| |
[pagina 78]
| |
eduard.
Dank; regt vriend'lijk, inderdaad.
Maar spreek nu van Sophie; mijn vurigst zielsverlangen...
karel
(dralende),
Ja, 'k wierp de netten uit.
eduard.
En hebt ge?...
karel.
Slib gevangen!
Het doet mij leed, vriend; ik had eerst nog al geloofd,
Dat alles lukken zou... Zet alles uit uw hoofd;
Zij is, met Frans Verspal, zoo goed reeds als verbonden.
eduard
(verwonderd).
Met Frans Verspal?
(koel.)
Terlaan, 't is aardig uitgevonden.
Zoudt gij zoo dom niet zijn, als 't schijnt...
karel.
Integendeel;
Ik ben... ik zeg...
eduard.
Ge zegt te weinig of te veel.
karel.
Hoe zoo?
eduard.
Denk zelf eens na.
karel.
Je zoekt met mij te gekken;
Wat praat je toch?
eduard.
Ik zoek een argument te trekken;
'k Begrijp u duid'lijk nu; maar wat uw doel ook zij,
Onnoodig is 't, mijnheer...
karel
(groote oogen openzettende).
De duivel hale mij,
Zoo 'k u begrijp.
eduard.
Die vond...
karel.
Wat wilt ge daarmeê zeggen?
| |
[pagina 79]
| |
eduard.
Wel ja, ik zelf zal u dat nog eens uit gaan leggen;
Foei, foei.
karel.
De duivel haal'!...
eduard.
Laat toch dat vloeken daar.
karel.
Mijn hemel, Zevenvan, wat ben je schrikk'lijk raar!
Hoe kom je toch van daag aan al die aardigheden?
Ik zeg nog eens: Sophie heeft zelve mij beleden,
Dat zij bemind wordt door en wedermint Verspal.
Gij voelt dus...
eduard
(spijtig lagchende).
Bravo, ja; ik voel het.
karel.
Ben je mal?
(ter zijde.)
Och, 't hartzeer is den bloed gewis in 't hoofd geslagen!
(luid.)
Kom jonker, iedereen heeft al zijn kruis te dragen;
Wees man en denk nu maar...
eduard.
Terlaan, gij waart mijn vriend;
Waardoor heb ik aan u, dien bitt'ren spot verdiend?
karel.
Ik spotten? Nooit gedacht; daar wil 'k gerust op zweren.
Schep moed, Van Zevenvan, misschien zal 't nog verkeeren;
Zoo 'k eens met uw Julie... Gij hadt me laatst beloofd;
Van haar...
eduard.
Ook mis.
karel.
Hoe, mis?
eduard
(hem nasprekende.)
Zet alles uit uw hoofd.
Zij is, met Frans Verspal, zoo goed reeds als verbonden.
karel
(verbaasd.)
Uw zuster?
| |
[pagina 80]
| |
eduard.
Met Verspal.
karel.
Al zwoeren 't duizend monden...
Niet moog'lijk.
eduard.
Toch is 't waar.
karel.
Deez' morgen nog was hij
Bij mijne zuster.
eduard.
Zoo; maar nog deez' avond bij
De mijne.
karel.
Jongenlief, hoe kan ik dat gelooven!
eduard.
En hoe kan ik het u?
karel.
't Gaat mijn verstand te boven!
eduard.
Zoo gij me niet bedriegt...
karel.
Ik geef mijn woord van eer.
eduard.
'k Geloof u dan, Terlaan.
karel.
En ik u; maar hoe meer
Ik nadenk... twee voor één! Hij ware in staat en bragt er
Een derde en vierde bij.
eduard
(peinzend).
Daar schuilt gewis iets achter.
karel.
Een weddingschap?
eduard.
Neen, neen; ge zijt misleid.
karel.
Door wie?
eduard.
Een uitvlugt is 't, niets meer.
| |
[pagina 81]
| |
karel
(driftig).
Een uitvlugt van Sophie?
Dan moog' de duivel...
eduard.
Niet zoo driftig.
karel.
Mij misleiden?
eduard.
Een onderstelling...
karel.
Maar misschien wel zijn we 't beiden.
Ik wenschte 't; gij en ik behielden dan de kans...
eduard.
Ik vrees maar dat Julie...
karel.
Is zij verliefd op Frans?
We moeten zijn bedrog, de meisjes gaan vertellen;
Ze kunnen 't beiden toch, met éénen man, niet stellen.
eduard.
'k Herhaal 't, ge zijt misleid, of die Verspal speelt hier
Een schandelijke rol.
karel.
'k Vertrouw hem juist geen zier.
eduard.
Ik evenmin.
karel.
Maar nu, van ons verbond gesproken,
Zoolang 't onzeker blijft...
eduard.
Het blijft nog onverbroken;
Ik zal uw voorspraak zijn, zoo maar...
karel.
De hand daarop.
En ik zal bij Sophie...
eduard.
Als trouwe vrienden.
karel
(zijne hand in die van Eduard slaande).
Top!
Gut, Zevenvan, wat zou 't voor mij een kansje wezen!
'k Zou ook zoo blij zijn, kijk, of onze fondsen rezen.
| |
[pagina 82]
| |
Ik heb de meid zoo lief, en dan haar hoogen stand!...
Uw adel, vriend, is juist een kolfje naar mijn hand.
Ik zoek, ben 'k eens getrouwd, dan ook baron te worden;
Behang mijn kamers dan, met mooije wapenborden.
Baron en rijk! Ho, ho, een dubbelsnijdend mes;
Ik schitter waar ik kom, drink t'huis mijn fijne flesch...
Maar gaan we, beste vriend; die flesch daar doet me denken
Dat we op een droogje...
eduard.
Wil 'k?...
karel
(hem met zich voorttrekkende).
Ik zal u volnaij schenken.
(beiden af.)
Einde van het derde Bedrijf. |
|