De neven
(1858)–P.T. Helvetius van den Bergh– Auteursrechtvrij
[pagina 26]
| |
Eerste tooneel.TERLAAN, KAREL, SOPHIA, DRIL.
terlaan zit aan eene tafel ter regterzijde, waarop eenige brieven en papieren liggen; dril staat bij hem. Aan eene tafel ter linkerzijde, waarop eene caraffe met madeirawijn en glazen staan, zit sophia te borduren en karel eene cigaar te rooken.
terlaan
(een papier ter zijde schuivende).
Geen cent, geen halve cent. Een schoone waarborg... plassen!
Ik steek mijn geld niet, Dril, in poelen en moerassen.
Men spreekt van oorlog dus; hebt gij de prijscourant?
dril
(geeft hem die).
Hier is ze.
terlaan.
Zoo; laat zien.
dril.
De Russen houden stand
En de Oostenrijkers ook, maar Spanje gaat aan 't dalen.
terlaan.
Zoo, zoo.
| |
[pagina 27]
| |
dril.
Wij winnen drie percent op de integralen.
terlaan.
Dan spoedig afgezet; die winst is me al genoeg.
karel
(geeuwend op zijn horologie ziende).
Niet later dan half één? O hemel, nog zoo vroeg!
terlaan.
Houd de Oostenrijkers aan.
dril.
Met Spanje is 't ook te wagen;
Don Carlos, naar men zegt, is weêr totaal verslagen
En zijn partij...
terlaan.
Ja ja; men zal hem blijven slaan,
Tot hij nog eind'lijk eens, op Spanjes troon zal staan.
En, onverschillig, wie de zege ook moog' behalen,
Het land is uitgeput, 'k wil niet met Spanje dalen.
Een dapp're natie, Dril; 'k schonk gaarne haar crediet,
Zoo ze even prompt betaalde als zij haar bloed vergiet.
Laat nu de cortes maar met de integralen loopen,
En, door mijn' makelaar, nog veertig Russen koopen.
Zie hier de brieven nu; attentie.
(Hij neemt een' brief op.)
Van der Wijs
Biedt wissels op Berlijn, op Frankfort en Parijs.
Ze zijn in orde, Dril; gij kunt ze disconteren;
Gewone korting.
(Hij geeft Dril den brief en neemt een' anderen op.)
Smith wil weêr aan 't speculeren.
Raad hem die dwaasheid af. Zoo hij er in volhardt,
Bied hem ons Spaansche goed, voor dertig en een kwart,
Dan winnen we anderhalf. Nog arm zal hij zich maken;
Nu, dat is zijne zaak en ik doe mijne zaken.
(Hij neemt een' anderen brief.)
Men rust, te Rotterdam, vier groote schepen uit.
Dat plan was me al bekend... Men wacht op mijn besluit.
't Belooft een schoone winst en doet geen schade vreezen...
Ik wil, kan 't, voor een ton, er deelgenoot in wezen.
Zorg dat het heden, aan de reeders, word' gemeld.
(Den brief aan Dril overgevende.)
| |
[pagina 28]
| |
Die winst toch komt mij toe; met geld verdient men geld!
(weder een' brief nemende.)
Wat 's dit? Een bedelbrief!... De weduwe van Mooren...
Die, door den dood haars mans, haar heel bestaan verloren...
En met haar kind'ren... Nu, waar duivel, wil zij heen!
Op goeden borg, hm hm, vraagt zij van mij ter leen
Vier honderd Gulden, om een nering te beginnen...
(den brief verstoord ter zijde werpende.)
't Is vreemd toch, iedereen zoekt thans maar geld te winnen!
dril.
Maar zulk een kleinigheid mijnheer, en ik vertrouw...
sophia
(opstaande).
Ik bid u, vaderlief, help toch die brave vrouw.
Een ongelukkig mensch. Zij heeft zoo veel geleden;
Zoo roerend heeft ze mij, mijn voorspraak afgebeden.
Wees gij haar redder, nu zij hulp'loos, onbekend...
terlaan.
Welnu dan, toegestaan...
(zacht tot Dril)
Maar tegen vijf percent,
En volle zekerheid.
dril
(ter zijde).
Moet dat een weldaad heeten!
sophia.
Uw goedheid, vader, zal ik waarlijk nooit vergeten.
terlaan
(den laatsten brief opnemende).
Een brief nog Dril, van dien baron Van Zevenvan.
Hij vraagt mij, let wel op, zoo ik het schikken kan,
Een uitstel wegens die bewuste duizend gulden.
Zoo ik het schikken kan!...
(toornig opstaande.)
Die toon is niet te dulden!
Die honende adeltrots! Schrijf hem tot antwoord, Dril,
Dat ik het schikken kan, maar het niet schikken wil.
(hij geeft hem den brief.)
karel.
Maar vader, weet ge wel?...
terlaan
(al driftiger).
En wat dan zou 'k niet weten?
Wat durft zoo een baron, zich tegen mij vermeten!
| |
[pagina 29]
| |
Wie is hij! wie ben ik! en wat gaat hij mij aan!
Ik heb, verleden maand, den man een dienst gedaan,
Vervoerd door medelij en al te blind vertrouwen;
Nu durft de trotschaard mij, als zijns gelijk' beschouwen,
Mij schrijven op een' toon, als of hij onderstelt
Dat ik bankroet zou gaan, door 't missen van dat geld.
karel
(opstaande).
De duivel haal me, hij kon 't zóó toch niet bedoelen;
't Was maar.
terlaan.
Bezit men geld, zoo moet men dit gevoelen.
Al de eer, al de achting, zoon, die ons de wereld schenkt,
Schenkt ze aan ons goud alleen; een gek die anders denkt,
Door ijd'len waan verblind, zich in het hoofd gaat prenten,
Dat elk hem prijst en acht om deugden of talenten.
Eerwaardig is de deugd, doch zelden eert men haar;
En wat is 't lot van een geleerde of kunstenaar?
Vergeefs zoekt hij zijn gave aan Plutus toetewijden;
Men juicht hem wel eens toe, maar laat hem honger lijden.
't Is 't geld alleen, dat ons, in aanzien brengt, verheft,
Vergeet dit nimmer. Wat den adel nu betreft,
Hij is een stokpaard voor de grootste soort van gekken;
Een afgedragen kleed, vol scheuren en vol vlekken,
Verworpen... zoo niet soms een rijk kapitalist
Er hier een lap op zet, er daar een vlek uit wischt.
Wat scheelt het Brederode of Arkel zelfs te heeten!
Een naam is slechts een naam, de dooden zijn vergeten!
't Is dwaas dat men hun roem zich tot verdienste stelt...
De waardigste edelman is de edelman met geld;
Die kan, ten minste, nog zijn kleed met eere dragen.
karel.
Heel mooi gezegd; maar toch... ik vind nog al behagen
In naam en titels; kijk, men krijgt dan meer te doen
Met menschen die... waarmeê... met lieden van fatsoen.
Wat zijn we met ons geld? Ik blijf nog altijd hopen
Dat we eens, ook hier te land, den adel kunnen koopen.
Nu spreekt somtijds, op straat, een burgerman mij aan,
En vraagt mij familiair: ‘Hoe gaat het, vriend Terlaan?’
't Is om des duivels!... Maar, om op de zaak te komen,
Ik heb zoo even, met genoegen, daar vernomen,
| |
[pagina 30]
| |
Hoe zusje haar proces voor 't arme weeuwtje won;
'k Begin nu mijn proces, in naam van mijn' baron.
Met zulk een' man, wordt niet zoo luchtig omgesprongen,
En bovendien, zijn zoon is een charmante jongen,
Een vriend van mij.
terlaan.
Al waar' de vader zelf uw vriend;
Hij heeft nu, door zijn' trots, geen gunst van mij verdiend.
karel.
Kom kom, die brief was maar in 't honderd, neêrgeschreven,
Zoo als 'k soms ook wel doe; hij zal voldoening geven.
Verlangt ge dat hij, in een' tweeden brief, u schrijft,
Dat al dat geld voor u, een beuz'ling is en blijft?
Dan zal 'k den jonker...
terlaan.
Zwijg. Ik wil niets verder hooren;
Al zottepraat genoeg.
karel.
'k Heb mijn proces verloren!
sophia
(zacht tot Karel).
Nog niet.
(tot Terlaan.)
Kom vaderlief, voor mij waart gij zoo goed;
Vervul ook zijnen wensch; het weldoen is zoo zoet!
Gij kunt toch dien baron, wel niet met grond verdenken.
Die gunst van u verwacht, zal wis uwe eer niet krenken;
Gij liept dan meer gevaar voor lage vleijerij.
terlaan.
'k Wil vleijerij noch hoon van zulk een' man als hij.
Genoeg nu van die zaak; wil verder mij verschoouen...
sophia.
Ik blijf er bij; hij had geen oogmerk, u te honen.
terlaan
(driftig).
Dat moest hij ook eens doen!
sophia
(lagchende).
Dus heeft hij 't niet gedaan.
Ge erkent het zelf nu.
karel.
Kijk!... Hoe komt zij er toch aan!
't Is advokaten list. Het pleit is naauw begonnen,
| |
[pagina 31]
| |
En, met een fijne zet, heeft zij het al gewonnen.
sophia.
Ik heb u slechts den weg tot 's vaders hart gebaand.
terlaan
(gemelijk).
Daar 't toch zoo wezen moet...
(tot Dril.)
Nog uitstel voor een maand.
karel.
Hoezee!
terlaan
(tot Dril).
Nu naar 't kantoor. Ik volg u; er is heden
Nog vrij wat af te doen.
(Dril gaat.)
karel
(weder op zijn horologie ziende).
Eén uur; ik ga mij kleeden,
(tot Sophia.)
En wilt ge dan met mij, een toertje langs den Rijn?...
sophia.
Het regent!
karel.
Dat is waar.
(af.)
| |
Tweede tooneel.TERLAAN, SOPHIA.
terlaan.
Een glas madeira wijn.
Het hoofd loopt me om, van al dat lezen en dat praten.
sophia
(schenkt een glas wijn in en biedt het hem aan; hij ledigt het.)
Blijf nog een oogenblik; zet u...
terlaan.
Ik zal 't wel laten;
'k Vergat mijn tijd bij u, en dan de vroege post....
Ach, wist ge wat 't kantoor mij moeite en zorgen kost,
Het zuur gewonnen geld zoudt gij wat meer waarderen,
| |
[pagina 32]
| |
En, voor uw huw'lijksheil, geen liefde alleen begeeren.
Denk ernstig na, mijn kind, want zie, met Frans Verspal,
Betwijfel ik of 't ooit een huw'lijk geven zal.
Het zou mij leed doen; 'k moet zijn vlijt, zijn braafheid roemen,
Een voorbeeld kan men hem, van al wat goed is, noemen.
Wat zijn persoon betreft, ben 'k zeer op hem gesteld;
Maar uw geluk is mij...
sophia
(met een zucht).
Zoo dierbaar niet als geld!
terlaan.
Werd hem maar, door zijn' oom, een halve ton geschonken,
Ik gaf u ook zooveel; de zaak was dan geklonken.
Gij ziet het dus, de schuld ligt waarlijk niet aan mij.
Intusschen gaat gij voort met uwe vrijerij.
'k Heb Frans, op zijn verzoek, een volle maand gegeven.
Die tijd is bijna om, 't bezwaar onopgeheven:
Waar hapert dit?
sophia.
Welligt...
terlaan.
Bij Frans niet, zoo gij meent.
Hm, moog'lijk; maar die oom, door gierigheid versteend...
Misschien zal hij u, als niet rijk genoeg, beschouwen,
En zal zijn lieve neef een meisje moeten trouwen,
Die, reeds bestorven, reeds meestresse van haar geld,
Hem, met een half miljoen en meer, in de armen snelt...
Ja, dat zal 't zijn...
(langzaam en met nadruk.)
En Frans kan ook dan wel bedenken,
Dat ik u, zooveel toch ten huw'lijk niet zou schenken...
Daar zijn Augusta Klad, Geertruida van der Naat...
Voor een van beiden, wordt gij eenmaal nog versmaad!
sophia
(met drift).
Onmoog'lijk vader! Neen, het zou mij 't hart verscheuren!
terlaan.
Onmoog'lijk? zoo gij wilt; maar toch... het kan gebeuren!
Hang dus uw levensheil niet aan dien liefdeband.
'k Ken jongelui genoeg, in 't rijke Nederland,
Die evenzeer als hij, naar uwe liefde haken,
U welligt meer dan hij, gelukkig zouden maken.
| |
[pagina 33]
| |
sophia.
Onmoog'lijk zeg ik u.
terlaan.
Alweêr dat malle woord!
Gij hebt wat zoete taal, wat vleijerij gehoord,
Betuigingen van liefde en zuchten en gebeden,
Verzekering van trouw, gestaafd door duizend eeden,
Den klaag- en jammertoon der bitt're liefdesmart...
Dit alles vindt zijn plaats in 't teeder meisjeshart.
Bedrog of ontrouw wordt onmoog'lijk in hare oogen,
En blijft het zelfs dan nog, als zij reeds is bedrogen!
sophia.
Ik ken hem vader! O, ik weet hoe hij mij mint!
Het noodlot zou mij zwaar...
terlaan.
Romannentaal, mijn kind!
De wereld is zoo niet, als we in de boeken lezen;
Teleurgestelde liefde is ook wel te genezen.
't Verstandig meisje, dat haar waar belang bevroedt,
Huwt niet dien zij bemint, maar dien zij huwen moet.
De liefde wil ik juist niet heel en al verwerpen;
Cupido moge vrij zijn pijlen blijven scherpen,
Mits hem de blinddoek van zijn oogen word' gerukt.
Nu hij zijn pijlen in de harten, blind'lings drukt,
Is 't voor de vaders, schier niet langer uit te houên,
Want ieder meisje wil verliefd zijn, vrijen, trouwen...
sophia.
Maar vader, kunt ge mij?...
terlaan.
Één woord zoo goed als tien:
Ik heb uw vrijerij te lang reeds aangezien.
Dat Frans u waardig is, moet mij zijn oom doen blijken;
Zoo niet... ik kan, ik wil geen' bedelaar verrijken.
sophia
(in tranen uitbarstende).
Mijn God, dit is te veel!... Hem zóó...
terlaan
(zacht en vleijend).
Bedaar mijn kind;
Misken den vader niet, die u zoo teêr bemint.
De onnooz'le jeugd kan op een dwaalweg ligt geraken;
Het is des vaders pligt voor 't heil zijns kinds te waken,
| |
[pagina 34]
| |
En 'k zal... Kom kom... schep moed... waarom a zóó gekweld!
Ik zorg voor uw geluk... Maar uw geluk... eischt geld!
Breng nooit uw waar belang in strijd met uwe wenschen...
Geloof mij kind, ik ken de wereld en de menschen.
Nu, wees maar opgeruimd.
(hij kust haar en vertrekt.)
| |
Derde tooneel.SOPHIA alleen.
Heb ik daar wel verstaan!
Mijn eigen vader raadt, als pligt, mij de ontrouw aan!
Mijn vader!... God, wat heil heb ik van hem te wachten,
Nu hij mij dwingen wil, mij zelve te verachten!
Neen, neen, 'k heb ook een' wil, hoe magteloos hij schijn'!...
Gehoorzaam zal ik, ja, maar niet meineedig zijn.
Ik offer aan den pligt, den wellust van mijn leven...
Meer niet... Ik kan mijn hart niet meer dan eenmaal geven!
| |
Vierde tooneel.SOPHIA, FRANS.
frans
(in hevige gemoedsbeweging).
Sophie!... Ik kom... Ach God, ik ben mij zelf niet meer!
sophia
(beangstigd).
Wat kan u?...
frans.
Zoo gij wist... Ons noodlot...
sophia.
Frans, beheer
Uw drift. Hoe dus ontsteld? Ik zie uw lippen beven...
Ik durf geen vraag u doen.
| |
[pagina 35]
| |
frans.
Ik u geen antwoord geven!
sophia.
't Is waar dan, en waartoe mij langer ook gekweld!
Zeg alles, 'k had mij toch het ergst al voorgesteld.
Wat heeft uw oom?
frans.
Mijn oom? Sophie, we zijn verloren!
We zijn gescheiden!
sophia
(getroffen).
Hoe? Moet ik van u dit hooren?
Gij voelt niet dat alleen uw wil ons scheiden kan?
frans.
Maar heb ik dan een' wil? Sophie, ik ben...
sophia.
Wees man.
frans.
Ach, schrikk'lijk heb ik mij, in 't hart mijns ooms, bedrogen
Gij weet, er is iets, dat hij meer acht dan vermogen,
Dat hij met al zijn goud, zoo gaarne koopen zou:
Een pralend uithangbord voor 't burgerlijk gebouw,
Een titel voor zijn' naam. Die koop is niet te treffen,
Toch wil hij zich, tot al wat adel is, verheffen;
En, wat het ergst nu is, 'k was lang er voor beducht,
Mij voert hij meê, Sophie, in zijne dwaze vlugt,
Mij...
sophia.
Zoekt hij ligt van u, een' edelman te maken?
frans.
Veel erger nog. Hij dringt me, om tot zijn doel te raken,
Een freule op.
sophia
(ontsteld).
U? Haar naam?
frans.
Van Zevenvan.
sophia.
Hoe, die?
frans.
Gij kent haar? Ik nog niet.
| |
[pagina 36]
| |
sophia.
Maar hebt ge uw' oom?...
frans
(verlegen).
Sophie!
Ik kon... Zijn drift...
sophia.
Gij zweegt?
frans.
Hij wilde mij niet hooren.
Wat zou ik!...
sophia.
Schaam u!
frans.
'k Ben voor 't ongeluk geboren!
Ik voel 't!
sophia.
Dat zwijgen, dat uw zwakheid zoo verraadt,
Kon ons...
frans.
Maar 't was...
sophia.
Wat dan?
frans.
Ach, niets hadd' hier gebaat!
'k Moet nog deez' avond, haar mijn liefde gaan belijden,
Mijn liefde!... en midd'lerwijl gaat hij naar Alphen rijden,
En krijg 'k tot afscheid, nog het liefd'loos dreigement,
Dat hij mij langer niet, als neef en zoon erkent,
Zoo 'k hem... Maar kan hij... kan zijn rijkdom 't regt dan geven?...
Hij moordt mij; ja Sophie, zoo 'k zonder u moet leven!...
sophia.
Maar 't is zoo ver nog niet.
frans
(geheel moedeloos).
Beslist is reeds ons lot!
sophia.
De hoop..
frans.
Is zelf bedrog!
sophia.
Vertrouw...
| |
[pagina 37]
| |
frans.
Op wien?
sophia.
Op God!
Zijn liefd'rijke almagt zal, voor eeuwig, ons vereenen!
frans
(somber).
Voor eeuwig? Ja!
(zeer ontroerd.)
Gij weent? ach, nu moest gij niet weenen!
(plotseling bemoedigd en met toenemende levendigheid.)
Neen, neen, mijn moed herleeft. Het noodlot zwaai den staf...
Ik vrees het noodlot niet; de vriendschap wendt het af.
'k Vergat August... Hij kan, hij zal een middel vinden;
August, de goede August, de beste mijner vrinden!
Hij was er bij, toen oom mij 't wreede voorstel deed.
Had' gij gehoord hoe hij, voor onze liefde, streed!
Vertrouwen wij op hem; hij zal ons hulp verstrekken;
Zijn vindingrijke geest...
sophia
(met vastheid en levendigheid).
Dat we ook den onzen wekken,
Te lang door moed'loosheid en tranen, neêrgedrukt.
't Is meer dan tijd; welaan, ik wil... zoo 't mij gelukt...
Dit uur beslisse nog!
frans.
Wat zult gij doen?
| |
Vijfde tooneel.DE VORIGEN, AUGUST (die ongemerkt binnen gekomen is).
august
(met koddigen ernst).
Zij bloze!
Speelt ge eind'lijk open spel; gij wreede trouwelooze?
Is dit het loon nu, voor mijn liefde, voor mijn trouw?
O, zoo ik immer weêr, op 't hart van meisjes bouw,
Druk vrij dan, op mijn hoofd, een narrenkap met bellen
En ga een plaats voor mij, in 't gekkenhuis bestellen.
Gij staat verbluft Sophie; de wroeging grijpt u aan...
| |
[pagina 38]
| |
Beseft gij al het leed, dat gij mij uit doet staan?
Ik naderde al, verheugd, de haven mijner lusten,
En eensklaps zie ik... wat?... Een' kaper op de kusten,
Wiens vuur, door u bestierd, mij verd'ren cours belet,
En, vóór die haven zelve, in eens op 't drooge zet.
Bestond mijn lading maar in zeemans-woordenboeken,
Dan leerde ik, op zijn fraaist, het vloeken en vervloeken;
'k Benam uw huw'lijksvaart dan allen wind en stroom,
En was ik dan nog maar een vader of een oom...
frans.
Uw opgeruimdheid, neef, doet ons iets goeds voorspellen.
august.
Dan doet zij wel.
frans
(met drift).
Hebt ge iets?...
august.
Laat mij u nu vertellen.
frans.
Wij luist'ren.
august.
Naauw'lijks Frans, waart gij van huis gegaan,
Of zie, daar meldde zich, op hooge stelten, aan
De jonker Zevenvan, verlangend u te spreken.
Kom, dacht ik, 'k wil nu zelf, voor Frans, het ijs maar breken.
Ik schoof August Van Loon dus achter 't digtst gordijn,
Getroostte mij, voor kort, eens Frans Verspal te zijn,
En stelde me in postuur, om 't jonkertje te ontvangen,
Dat luchtig binnentrad, met opgeblazen wangen,
Een bakkesje, waaraan de knevel slechts ontbrak,
Een stokje in de eene hand, en de andere in den zak;
Gebrild, gespoord, maar zóó, dat 'k al terstond kon gissen,
Dat hij, zoowel den bril, als sporen, goed kon missen.
Nu, uit zijn zusters naam, verklaarde 't heertje mij,
Dat zij den brui gaf, Frans, van oom en u er bij,
Dat gij uw plan op haar niet verder door moest drijven,
En elders vrijen gaan of stil te huis kondt blijven.
Dus schenkt ze zelve u een genade, die...
sophia.
Gewis:
't Gevaar van dien kant...
| |
[pagina 39]
| |
frans.
Is verminderd, maar ik gis
Dat nu, haar heer papa...
august.
Wat zou die doen?
frans.
Haar dwingen.
august.
Geen nood! Nu ze u niet wil, zal ze u ook wel ontspringen.
Haar dwingen Frans? Ik ken de meisjes al te goed...
frans.
Maar 't is een freule, August.
august
(tot Sophia).
Hebt gij haar ooit ontmoet
In uwen Jufferskring?
sophia.
Ja eens, en 'k vond behagen
In haren lieven toon. Eerst sedert veertien dagen,
Woont zij te Leiden. 't Is een schoonheid; bovendien
Bevallig, minzaam...
august
(lagchende).
Frans, gij moest haar eens gaan zien;
Wie weet!... Nu, 't waar', van zulk een meisje, ook niet te denken,
Dat zij haar hartje, zoo ligtvaardig, weg zou schenken;
't Is dus de vader, die verliefd is op ons geld.
sophia.
En wat hebt gij haar broêr?...
august.
Dien heb 'k gerust gesteld,
Gezegd dat ik ook haar onmoog'lijk kon beminnen,
Maar echter komen moest.
frans.
Wat zal 'k dan nu beginnen?
august.
Ja, 't wordt piquant, niet waar?
sophia
(tot Frans).
Dus zult ge er moeten gaan?
august.
Neen, hij niet, ik Sophie; het kluchtspel staat mij aan.
Heb ik mij dan voor niets, een rol er in gegeven?
| |
[pagina 40]
| |
Nog dient de beer baron eens luchtig ingewreven;
(tot Frans.)
En 'k wil haar toch eens zien, uwe adellijke bruid.
(tot Sophia.)
Den jonker afgezant, heb 'k kortweg ook beduid...
sophia.
Ik vind dat spel gewaagd.
frans.
En komt het oom ter ooren...
august.
Wat zou het dan nog?
frans.
Wat? Dan waren we verloren.
Wij bouwen onze hoop nog op zijn goud alleen;
Zoo dus...
sophia.
Maar waarom Frans, gaat gij er zelf niet heen?
Er is toch niets wat u...
august.
Zoo! Hem er aan te wagen?
Wat dwaasheid zoudt gij doen! Hoe zoudt ge 't u beklagen!
Een enk'le lonk verbreekt den hechtsten liefdeband.
Wat bleef u over dan? Mijn reeds versmade hand!
't Zou schrikk'lijk zijn, niet waar?
frans.
Hoe kunt ge ons, in ons lij[den]
august
(ernstig).
Uw lijden! Menigeen zou u uw lot benijden!
Gij Frans, gij wordt bemind, gij weet het...
frans.
Maar men kan...
august
(met aandoening).
En ik!...
frans.
Ja... uw geheim. Verhaal ons...
august.
Luister dan.
Gij spreekt van lijden! Ach, 'k heb meer dan gij geleden!
En nog!... Verleden week, was 'k naar den Haag gereden;
't Was dáár in 't bosch, zoo lief, zoo vrolijk; reeds een uur,
| |
[pagina 41]
| |
Zat ik er, op een bank, als wijsgeer der natuur,
Bij streelend veldmuzijk, genietend te beschouwen
De schoone boomen eerst, en toen de schoone vrouwen.
Daar zag 'k, het is mij nog, of 'k op dat wezen staar,
Daar zag mijn oog[...] neen neen, mijn gansche ziel zag haar,
Een meisje... Frans, 'k hadd' al de vreugde van mijn leven,
Voor éénen zachten druk van hare hand gegeven!
Een meer dan eng'len ziel straalde uit haar hemelsch oog;
Ik meen dat zich mijn knie, onwillekeurig boog,
Maar 't hart verhief zich stout; het wilde zegepralen,
Al moest het de engelin ook uit den hemel halen.
Mij dacht dat zij een' blik vol teederheid verstond;
Als een bezeten mensch, liep ik de vijvers rond,
Om haar, zoo dikmaals als maar moog'lijk was, te ontmoeten;
Reeds bij de tweede maal, verstoutte ik mij te groeten,
En joeg op hare wang, den lieven maagdeblos.
Daar zagen we eensklaps, in de rijlaan van het bosch,
Een vreess'lijk steig'rend paard dat, als een toomloos muiter,
De zwakke hand verried van d'onbedreven ruiter,
Die weldra uit den zaal, in 't zand ter nederzeeg,
Verwenschend 't oogenblik dat hij het dier besteeg.
't Was een verwarring, o... en de een week voor den ander,
Doch deze Bucephaal vond ook zijn' Alexander...
Men zou het waagstuk...
frans.
En die held waart gij misschien?
august.
'k Had onverschillig eerst dat schouwspel aangezien;
Maar plots'ling dreigde 't dier, (gij kunt mijn' schrik beseffen)
Al slaand en springend, met een' hoefslag, haar te treffen
Wier leven 't mijne was. In tijds nog trok ik haar
Terug en temde 't ros. Voorbij was toen 't gevaar;
Nog zag ik schrik en angst het schoonst gelaat misverven.
O, 'k had wel tienmaal, voor die engel, willen sterven!
'k Was doof voor 't volksgejuich, er blonk een dankb're traan,
Zij kondigde in haar oog, mijne overwinning aan!
Daar stond ik aan haar zij; haar handschoen viel, zij bukte;
Snel greep ik 't kleinood, dat ik zachtkens, haar ontrukte;
'k Behield het; Frans, Sophie, hier is het!
(Hij haalt een' handschoen te voorschijn en reikt dien Sophia toe.)
| |
[pagina 42]
| |
frans.
Bij mijn eer,
Regt romanesk.
august.
Niet waar?
sophia.
Ga voort.
august.
'k Zag haar niet weêr!
De ontroering had me, mijn bewustzijn schier benomen,
En toen ik weder, tot mij zelven was gekomen,
Was zij verdwenen... en bij ieder onbekend!
Ik zocht haar overal, door 't bosch en in de tent,
En keerde stadwaarts toen, om dáár haar op te sporen;
Maar waar 'k ook zocht of niet, zij bleef voor mij verloren!
sophia
(hem den handschoen teruggevende).
't Zal uiterst moeilijk zijn...
august.
Laat mij de hoop; zij ziet
Nog steeds die engelin, den hemel in 't verschiet.
O zeg me: August, gij moet, gij zult haar wedervinden!
sophia.
God geve 't.
august.
En zoo niet, dan zoek ik bij mijn vrinden,
Bij u, in uw geluk, een' balsem voor mijn wond.
bediende.
De Heer Van Mol verwacht den Heer Van Loon.
august.
Terstond.
(de bediende af.)
'k Vergat dat ik met hem een duo moet proberen;
De lust vergaat mij schier...
frans.
Alweêr aan 't musiceren!
Pas op, ligt merkt ge neef, in uw' promotie-tijd,
Dat gij meer musicus dan regtsgeleerde zijt.
august.
Wees daarvoor onbezorgd; ik zal er wel toe raken,
Mijn dissertatie zelf, ja zelf te kunnen maken.
| |
[pagina 43]
| |
Zoo menig onzer komt als doctor uit de pan,
Die maar ter naauwernood, de zijne lezen kan.
En schoon de muzen nooit u uit uw studie wekten,
Ook Amor is geen vriend van coden en pandecten;
Pas dus maar op u zelv'.
sophia.
Dat was een bal terug.
frans.
Ja ja, in 't kaatsen is August bijzonder vlug.
august.
Maar vriend Van Mol zit reeds een uur te preluderen.
(hij geeft Frans de hand.)
Nu, volgens afspraak, zal 'k uw noodlot gaan bezweren;
'k Breng nog deez' avond, van den uitslag, u berigt.
Adieu mijn waarde neef; uw dienaar schoone nicht!
(af.)
| |
Zesde tooneel.SOPHIA, FRANS.
frans.
Een waar origineel.
sophia.
't Is toch te ver gedreven;
Uw oom, verneemt hij 't, zal het nimmer u vergeven,
En mij...
frans.
'k Ben inderdaad...
| |
Zevende tooneel.DE VORIGEN, KAREL.
karel
(naar buiten roepende).
Adieu August!
| |
[pagina 44]
| |
(binnentredende.)
Hoe, gij
Ook hier Frans? Ga uw gang, geneer u niet voor mij.
(tot Sophia.)
Houdt gij collegie van studenten? 'k Merk het zusje,
Ik kwam ontijdig, he? Dat kost u menig kusje.
(haar over de wang strijkende.)
Nu, niet zoo zuur zien.
sophia.
Foei.
karel.
Ja, bloos eens, lieve meid.
Een blos is 't mooist bewijs van maagd'lijke eerbaarheid.
Soms is 't om hem alleen, dat wij de meisjes plagen.
(tot Frans.)
Dit doet mij denken, dat ik sedert veertien dagen,
U ook nog op 't biljard, revanche schuldig ben;
Bepaal maar tijd en plaats.
frans.
Dank vriendlief, ik erken
Dat gij mijn meester zijt.
karel.
Dat kon wel moog'lijk wezen,
Want, in de Paauw vooral, zou 'k Maingaud zelf niet vreezen.
Laatst speelde ik met August; dat hadt ge moeten zien!
Het ging in honderd uit; ik had pas zeventien,
Hij twee en negentig, je zult me naauw gelooven;
Ik maak hem in den hoek, breng mijnen bal naar boven,
Placeer mij op het kruis en rol op mijn gemak,
Tot vijf en twintig maal, den rooden in den zak.
Maar 'k had den laatsten bal wat al te vol genomen,
En was van 't kruis geraakt. Om weêr er op te komen,
Moest ik doubleren, 'k mis, August maakt een bloqué
Per arabier... Vervloekt! De satan speelde meê!
Hij was, op vijf na, uit; ik mogt dus niets risqueren,
Had vrij goed afgespeeld... daar gaat hij mij tripleren!
En tracht den rooden toen te snijden; 't was gedaan
Zoo die gezeten had; gelukkig bleef hij staan.
Een contre deed mij, in den middelzak, verloopen;
Hij gaf een coup de bas; wat bleef mij nog te hopen;
| |
[pagina 45]
| |
Een misstoot... en 't was uit! Ik kreeg fameus het land,
Maar 'k raak, caramboleer en schoon ik lag aan band,
Jaag ik een coup de cinq roijaal hem voor de kiezen;
Dit deed hem zijn partij, zijn queue er bij verliezen,
Die hij baldadig, vloekend, razend, brak aan stuk.
Een ieder wenschte mij, met dien triomf, geluk.
En gaf me...
frans.
Dit verhaal buigt al mijn' moed ter neder.
karel.
Parbleu!
frans.
Ik ben een kruk.
(zacht tot Sophia.)
Ik zie u morgen weder.
(tot Karel.)
Vaarwel.
karel.
Nu, 'k daag u uit, ten acht uur, na 't kantoor.
frans.
Onmoog'lijk.
karel.
Één partij; 'k geef dertig punten voor.
frans.
Zelfs...
karel.
Veertig, vijftig...
frans.
Neen, 'k durf mij met u niet meten.
karel.
A la démarque?
frans
(heengaande).
Dank.
| |
Achtste tooneel.SOPHIA, KAREL.
sophia
(met misnoegen).
Ik wou toch wel eens weten,
| |
[pagina 46]
| |
Waarom gij altijd mij...
karel.
't Was enkel uit de grap,
Maar raar is 't toch, August ontmoet ik op den trap
En Frans Verspal is hier.
sophia.
Welnu, wat wil dat zeggen?
karel.
O niets, ik zal geen' steen u voor de voeten leggen,
Maar 'k denk toch dat men wel iets beters vinden kon.
Kent gij Van Zevenvan? Zijn vader is baron.
Geldt die niet, op zijn minst, een half dozijn studenten,
Al praat hij geen Latijn, al heeft hij minder centen?
Wat is hij net gekleed, naar d'allernieuwsten trant!
sophia.
Maar Karel, scheelt het u?...
karel.
Wat heeft hij een verstand!
Innemend van gelaat en welgemaakt van leden,
Regt vrolijk van humeur, van onbesproken zeden,
Niet edel slechts van naam, maar edel ook van hart,
Speelt hij, zoo sterk als ik, het kaartspel en biljard.
Men zou, in 't domino, vergeefs zijn' meester zoeken,
Men ziet hem nooit besist, men hoort hem nimmer vloeken,
Althans bij dames niet...
sophia
(lagchende).
Dat 's waarlijk nog al veel.
karel.
Gelukkig 't meisje, dat die jonker, valt ten deel.
En... wist gij 't eens! Hij heeft reeds zin in u gekregen,
In u!... Kom, bloos nu maar; gij hebt er toch niets tegen?
Of neemt ge 't in beraad?...
sophia.
Uw plagen...
karel.
Bij mijn eer,
Hij blaakt en brandt voor u en wat verlangt gij meer?
Geloof niet dat ik hem in alles voor zal spreken;
Hij heeft, als ieder mensch, zijn kuren en gebreken,
| |
[pagina 47]
| |
Een weinig trots vooral, maar in een' edelman,
Gevoelt gij, dat men dit niet kwalijk nemen kan.
sophia.
En wat pedanterie.
karel.
Dat zeggen kwade tongen.
sophia.
Hij is een halve gek.
karel.
Maar toch een goede jongen!
sophia
(lagchende).
Uwe aanbeveling, broêr, is vleijend voor uw' vriend.
karel.
En dus... hoe zal het zijn? Wilt gij van hem gediend?
Mij zou 't pleizier doen.
sophia.
U?
karel.
En u zou 't niet berouwen.
Kijk, tusschen ons gezegd, ook ik heb lust tot trouwen;
Des jonkers zuster, he? Hoe vindt ge die partij?
sophia.
Gij gekscheert.
karel.
Op mijn eer.
sophia.
Kom!
karel.
Waarlijk.
sophia.
Zotternij!
't Zal nimmer...
karel.
Bah, 't zal wel, al zou 'k haar moeten schaken.
Hebt gij haar broeder?...
sophia.
Nooit gezien.
karel.
Wat wil dat maken!
De liefde is blind toch.
| |
[pagina 48]
| |
sophia.
Zoo...
karel.
Toe, neem hem.
sophia.
Maar wat kan?...
karel.
Dus wilt ge als zuster niet, de freule Zevenvan?
sophia.
Wat dat betreft, o ja; zoo gij haar kondt behagen...
karel.
En waarom zou dat niet? Maar 'k zal 't haar toch eens vragen.
De veldheer overlegt voor d' aanvang van den strijd,
Zijn plan van aanval.
sophia.
Ja, en in dien tusschentijd,
Is soms de vijand hem, in veiligheid, ontweken.
karel.
't Is waar, ik moet Julie, zoo spoedig moog'lijk spreken,
En 'k zal dan Eduard...
sophia.
Is 't ernst?
karel.
Wel wis en drie.
sophia.
Verneem dan een geheim.
karel.
Hadt ge een geheim, Sophie?
Voor mij? Uw eigen broêr? Wel, nu zal ik je krijgen.
Zeg op, terstond.
sophia.
Ik mag 't ook langer niet verzwijgen;
Mijn hart is niet meer vrij.
karel.
O jee, wat ongeval!
En wie ontroofde 't u?
sophia.
Ik schonk het Frans Verspal.
karel.
Ei, dacht ik 't niet! Wel, wel!
| |
[pagina 49]
| |
sophia.
Hebt gij er ook iets tegen?
karel
(met zigtbare teleurstelling).
O niets, neen, niemendal... Veel voorspoed, heil en zegen!
Weet vader 't reeds?
sophia.
Gewis.
karel.
En hoe is die gezind?
sophia.
Een enk'le zwarigheid kon nog...
karel.
Gij meent de splint?
Geen nood; regt vaderlijk zal hij uw liefde zegenen,
Doet oom Verspal maar braaf zijn gouden tientjes regenen.
Vaarwel nu, mijn Julie!
sophia.
't Gaat boven mijn verstand,
Hoe mijne liefde juist...
karel.
Gij vat niet welk verband?...
Ik vat het al te wel; 't verbond is nu verbroken.
't Was tusschen Eduard en mij dus afgesproken,
Hij u, ik haar.
sophia.
Zoo, zoo; bij ruiling dus?
karel.
Wel neen,
Het was maar om...
sophia.
Om wat?
karel.
Dat wij...
sophia.
Dat gij?
karel.
Loop heen!
sophia.
Foei Karel, dat gij u zoo daad'lijk af laat schrikken;
De broêr kan, over 't hart der zuster, niet beschikken...
| |
[pagina 50]
| |
karel.
Dat merk ik.
sophia.
Zoo verlaat dan nu dien slinkschen weg,
Of nooit bereikt ge uw doel; onthoud wat ik u zeg,
Volg eens mijn' goeden raad en laat den jonker loopen.
Van zijne tusschenkomst hebt gij toch niets te hopen.
karel.
Hij had mij zóó beloofd...
sophia.
Gij handelt als een kind.
Ga, overtuig u dat Julie u wedermint,
En bij haar vader, dan uw wenschen doorgedreven.
Denk eens hierover na.
(af.)
| |
Negende tooneel.KAREL alleen.
Een' goeden raad te geven
Is mak'lijk zusjelief, maar dien te volgen... kijk,
Daar zit het. Ik ben jong, ben welgemaakt, ben rijk...
Bij ied're schoone zou 'k een blaauwtje durven wagen;
Maar 't zegt nog al zoo wat, een freule te gaan vragen.
Mijn vader, bovendien, is ook niet zeer gesteld
Op adel, en vooral op adel zonder geld.
'k Heb nu aan Eduard een' grooten steun verloren.
| |
Tiende tooneel.KAREL, TERLAAN.
terlaan.
Sophie... was zij niet hier? Ik meende haar te hooren.
| |
[pagina 51]
| |
karel
(ter zijde).
Zoo 'k hem eens polsen kon...
(luid.)
Ze is juist daar heengegaan...
't Is aak'lig weêr van daag...
(ter zijde.)
Hoe vang ik dat nu aan?
(luid)
Ja, ja, regt aak'lig weêr.
(op zijn horologie ziende.)
Drie uur... al tijd van eten...
Maar apropos... ik heb... u nog mijn dank vergeten...
Dat gij den heer baron, (wat zat hij in de klem)
Een uitstel...
terlaan
(koel).
Dien baron? Ik dacht niet meer aan hem.
karel.
Nu ja, met zulk een zaak, uw hersens ook te krenken,
Hem eerst te helpen en dan nog aan hem te denken...
Maar toch...
terlaan.
Hoe heet hij ook?
karel.
Baron Van Zevenvan.
terlaan.
Ah, juist.
karel
(na eenig zwijgen).
'k Heb iets bedacht.
terlaan.
En wat?
karel.
Een aardig plan.
terlaan.
Een speculatie?
karel.
Ja.
terlaan.
Waarschijnlijk weêr op Zweden?
karel.
Neen, neen, geen mogendheid.
| |
[pagina 52]
| |
terlaan.
Op een van onze steden?
Wel nu, zoo 't zekerheid en goede renten geeft...
karel.
Weet gij dat die baron een mooije dochter heeft?
terlaan
(met bevreemding).
Ge zijt toch niet van zins, op haar te speculeren?
karel.
Zoo wat: ik zou haar wel tot mijne vrouw begeeren;
En zoo u deze keus...
terlaan
(opvliegend).
Gij zijt een groote zot!
karel.
En dat waarom!
terlaan.
Geen woord.
karel.
't Is allervreemdst...
terlaan.
Mijn God!
Een meisje zonder geld!... Zoo 'k dat nog moest beleven!
(spijtig.)
De Heer baron heeft vast, u alle hoop gegeven?
karel.
Hij weet nog niets; ik...
terlaan.
Nu, 't zal ook niet noodig zijn
Dat hij er iets van weet'; maar toch, naar allen schijn,
Hebt gij de freule reeds uw dwaze drift beleden?
karel.
'k Zou gaarn, met uw verlof, mijn liefde, haar nog heden...
terlaan
(streng).
Ge zult het niet.
karel.
Wat kan?...
terlaan.
Mijn wil.
karel.
Een hard geval!
'k Hoop dat mijn wanhoop eens uw hart vermurwen zal,
| |
[pagina 53]
| |
En gij den barschen toon, die mij zoo vrees'lijk griefde...
terlaan
(gebiedend).
Genoeg.
(Karel af.)
| |
Elfde tooneel.TERLAAN alleen.
Die dwaze jeugd! 't is altijd liefde, liefde!
Het wezenlijk geluk wordt steeds door haar veracht...
Ik zie tot armoê nog mijn kinderen gebragt!
Daar hebben nu, mijn' zoon, een paar verleidende oogen
Wat wulpsche teederheid, wat hartstogt voorgelogen...
De dochter eens barons... dat ook heeft hem gestreeld;
En daad'lijk heeft de liefde alweêr haar rol gespeeld.
Wat nu te doen? ja, wat!
(peinzend.)
Zoo zij elkaâr beminden...
'k Zou ligt, in zulk een' echt, een zeker iets ook vinden
Dat mij tot nu ontbrak... meer aanzien!.. 'k Ben wel rijk...
'k Veracht den adel, ja, ik blijf mij zelv' gelijk...
Maar wederkeerig zie in mij van hem verachten,
En door dat huw'lijk zou... Waar dolen mijn gedachten!
Was ze ook maar niet geheel van midd'len zoo ontbloot...
(spijtig.)
Maar dan ook waar voor ons, die eer toch al te groot.
Neen, heer baron, in rang zijt ge al te zeer verheven;
Gij bij uw' adel dus, ik bij mijn geld gebleven.
'k Vertrouw dat Karel zelf ook wel bedenken zal
Dat al die... Maar Sophie, met haren Frans Verspal!
Bezit ik moeds genoeg, dat lieve paar te scheiden?
Of zal hun liefde ook mij, nog tot iets zots verleiden?...
Neen, neen, ik wil dien oom... 't wordt tijd dat ik hem spreek'.
't Zij morgen nog beslist: hij buige of ik verbreek!
(af.)
Einde van het tweede bedrijf. |
|