Verstandhouding met de vijand(1958)–Herman van den Bergh– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 16] [p. 16] Lezen in de hand Als de ziel eens dat eiland was waar een god tot de vogels sprak wellicht dat een onnut geluk niet de rust van de waters brak. Allerheiligste eenzaamheid maagd met 't zachte en zuiver hart waak een poos nog over mijn wacht waak met al je nauwkeurigheid. Zie deze handen hoe oud ze zijn als de bladen in gistende herfst: bleek bladgoud dat krult en verderft tot een teken, tot groef van een lijn eer dat de uiterste koude komt. - Spel van berg en kanaal en kruis poel en kerkhof van 't arme vlees alles spreekt met een wijze mond. Hoeveel reizen, hoeveel geluid vloeien samen in deze stroom die zijn bed met listige schroom ruisend wegschuilt onder de huid. Laat niet kraken een vingerkoot dan springen de wroegingen los, span de pezen nog even niet, tot zalf en balsem ze hebben ontdooid. [pagina 17] [p. 17] Want de wond is niet hier, de wond is van binnen, onzichtbaar, antiek, die van 't hart uitstraalt naar de hand als vergif uit een mummie naar 't licht. Wat de stilte je verder spelt weet je ook nu nog niet: je bekijkt tegen zon in je palm-arabesk ingebeten door vrees door tijd. Elke andre kenweg ontbreekt alles is klaar duidelijk hecht ook het laatste het duisterste punt in de hand is het weggelegd. Was je een wezen van over-oceaan dan verwierp je kabala en lot dan had je geen dorst naar de dood was je meester, een eigen god. Is zijn palm dan een atlasblad jong en glad is de rug; zo hij sluit de vingers dan vangt hij de tijd, kern van toekomst houdt hij omvat. Maar van dezerzij ben je, in je klem zit misschien een uur zonder nijd en de tranen die je niet schreit worden langzaam roest in je stem. Vorige Volgende