Stenen tijdperk(1960)–Herman van den Bergh– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 34] [p. 34] Morgen [II] Elk venster ziet op vensters uit elke deur gaat naar deuren open en ieder groen blad gedoopt in zon iedere witte seringentak verheerlijken mijn verlangen uit dit niet het al te bereiken in alle dingen onsterflijk te zijn. Wat een inscheuring diep die van mijn ziel in het al Ik klem me met heel mijn ziel vast in ieder ding onafgebroken vindt zich weer mijn ganse ik in ieder ding. Men zingt dicht bij de oorlog spoelt met de afwas zijn doden weg plaveit de straat met beminde hoofden vervolgt de wezens die men aanbidt stoot messen in waarvan men droomde helpt wie men beschermt te vergaan kijkt de straatzanger 't brood uit de mond lacht om de angst van trouwe makkers viert het ongeluk van de gevelde vriend Wie mij verlangt, breke die ban: vraag het aan ieder open venster aan de deur die gaapt naar de gang aan het riet met zijn merg van wind aan het spoor van een tred, van een ster [pagina 35] [p. 35] zij zijn mijn borgen voor Morgen voor mijn verlangen 't al te bereiken al wat nog anders schijnt is voorbij Oud is het draaien van de tijden maar een degenpunt van bevrijding zit in de knop van herboren lente en hoe oud het draaien der tijden is tussen vensters die naar vensters zien en deuren opengaand naar deuren de dageraad is nieuw, - is nieuw! Vorige Volgende