het ook met de pijl ervan gericht tegen eigen ‘ras’, uit die ‘Heraus-mit-uns’-mentaliteit die na hem zo goede vorderingen heeft gemaakt, zijn warmste bewonderaars thuis vochten tegen, en weldra zouden sterven als gevolg van, de machten van de rassenwaan...
Dit alles, ik weet het, heeft weinig met het verloop noch met de literaire waarde van het boek te maken. De handeling beweegt zich in deze honderdvijftig bladzijden langs een niet altijd even vaste, maar toch over het geheel rechte lijn. Slauerhoff is ook hier weer een gaarne en goed, nu en dan magnifiek verteller (vooral zijn natuurbeschrijvingen zijn van een bedwelmende suggestiviteit), maar het onprettige is dat men om in het verhaal te kunnen geloven bij voorbaat alle onjuiste premissen en opzettelijkheden moet hebben geslikt, die er namelijk (anders dan bijvoorbeeld in ‘Het Verboden Rijk’) integrerend deel van uitmaken.
De idee is eenvoudig genoeg om te kunnen aanslaan. Aan een zo grondig vernield, vernederd en toch uit vage hoop levend volk als deze Indianen in en om de stad, kan op zekere dag een op ongewone manier verschenen vreemdeling ten offer vallen, in die zin, dat men van hèm verwacht dat juist hij de ‘ommekeer zal brengen’, dat hij de hersteller van de oudste rechten en diepste waarden, de redresseerder van alle euvels zal zijn. Deze ongelukkigen dreigen dus een soort hypotheek van heil-brenging op hem te leggen! En zo hij zich dan niet tijdig uit de voeten maakt, moet hij (het gaat om zijn leven!) de rol van de Gezondene spelen, van de Messias, van de ‘Nieuwe Christus’ - welverstaan minus het (infecte) christendom. Ziedaar het thema. Een ambitieus indiaan-priester, Tarabana, zoon van een ‘volbloed Tolteek’ (!), ziet de kans schoon rondom een over de bergen gekomen onnozele, een glazenmaker (Vidriero), in en om Guadalajara een volksbeweging te doen ontbranden, te laten oplaaien, een goed uit de kluiten gewassen opstand die zich religieus lijkt aan te dienen maar die evengoed racistisch èn sociaal is. Racistisch, want ‘wij van de oude Maya-stam zijn een beter ras’ dan de hacienderos en propietarios en hoe zij hieten die Spanjolen; religieus, want ‘wij hebben betere goden dan de christenen: de Maya-goden’; en sociaal, uiteraard, voor betere levenscondities.
Door een aantal taferelen heen die beurtelings voluit navrant en