boek, ‘Het lente-eiland’, meteen zekere losheid en bewogenheid van voorstelling heeft, die in zijn meeste gedichten zoal niet ontbreekt dan toch op het moeilijk parcours van de overdracht grotendeels blijkt teloorgegaan. Ook zijn best ‘lopende’ gedichten hebben dikwijls te veel ‘vlees van woorden’, te weinig innerlijke geslotenheid. Omgekeerd doet zijn soberder werk in zijn formalisme van strofiek en rijm vaak koel en bedacht aan.
Anders zijn proza. Het kost hem, reeds in dat eerste boek dat toch werkelijk nog grotendeels gratuïete fantasieën bevat, geen merkbare moeite de vrije taal te hanteren met een vaardigheid die soms iets sculpturaals krijgt en die er een directer beeldende kracht en tegelijk veel warmer inhoud aan geeft, dan wij in de gedichten gewend zijn te ontmoeten. Het vertellen, dat hem te allen tijde in het bloed heeft gezeten (wie weet, is het een vorm van ‘Geltungsdrang’?), treedt hier altijd levendig, zij het niet altijd even taalzuiver, naar voren; het schijnt hem in de vingers te zijn overgegaan en roept in ieder geval onweerstaanbaar ons mede-leven op. De kans hem in proza geboden om zijn gedachten nader te verklaren, maakt zijn scheppen minder spasmodisch, minder gewrongen, en tegelijk vindt hij er de gelegenheid in tot keuren, tot logisch ordenen, waardoor merkwaardigerwijs een geheel nieuwe bondigheid wordt bereikt.
Overzien wij Slauerhoffs proza-oeuvre (waarvan ik zeker niet wil beweren dat het zich op een constant niveau handhaaft), dan is er één lof die ik het onmogelijk kan onthouden. Het is over het geheel compact zonder uitgeloogd te zijn, het is geserreerd zonder te zijn afgebeten; het is grosso modo eigenlijk in ieder werk, elk verhaal, net zo omstandig als nodig is om er èn de essentie èn de noodzakelijke details van open te leggen; en het overschrijdt ook weer niet de maat waarbinnen beide, essentie en details, voldoende zijn uitgeput opdat zij zich in onze voorstelling vasthechten en daar dat duurzamer ‘tweede leven’ beginnen, waarheen toch elke literaire kunst doelt. Vooral door deze juiste dosering (in onze moderne prozaliteratuur zeldzamer dan menigeen denkt!) van wat ons aan feiten en omstandigheden dient medegedeeld, en door een meestal kundige doorspéling van deze realia met suggestie en ‘sfeer’, is die commu-