Het litteken van Odysseus(1956)–Herman van den Bergh– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 31] [p. 31] Audire silentium (Augustinus) [pagina 33] [p. 33] Audire silentium Hoe vaak trachtte ik een naam voor je te vinden, tegenstander: je lei het juk mij op, de trage zandzak, de stompe hamer, je maakte mij tot knecht. Jou droeg ik van het veld naar 't avondmaal 'k voelde je last wanneer de maan opging, de vleermuis vloog. Als de anderen aan tafel zeiden: dromer, dan boog mijn nek zich naar jouw moedwil vlak bij de nederlaag. Thans schaam 'k mij niet dat deze weg gebukt gaat omdat dit leven een wanklen is naar het beloofde land uit mythen en legenden, een vergiliaanse ekloog van zee en hemel en bloemen, vlinders: een teder land het land van 't gouden tijdperk dat niemand zien zal maar dat zal komen omdat het geweest is en enkel door dit leven werd doorbroken. [pagina 34] [p. 34] Erkennen wij ons lichaam is 't bewustzijn van den tijd zodra we elkaar beminnen en wil gelijkt wat toeval is, een eeuwig ogenblik; dan botten aan 't verslapen hart de vleugels uit, dan moet iets in de wereld gaan gebeuren door 't simpel toedoen van onze gedachten; en ieder woord dat zelf gelukkig is om wat het zegt is een uitdaging aan de oneindigheid. Maar dan, daarna? Vijandiger de nacht: niet loos maar grimmig gaapt het uur ons aan zonder dat we ons een polsslag lang ervan kunnen ontdoen. Geteld en hergeteld is iedre korrel zand die schijnbaar stroomt en steeds gelijk terugkeert. De wanhoop in dit duister meer dan in snijdend licht neemt vorm aan en krijgt omtrek: de minlijke gebaren van wie, nog levend, ons ontstierf, het goede dat van ons was dat al ligt ver - en niettemin voelen wij als van verre branding de onrustige adem in de ruimte. [pagina 35] [p. 35] Kome dus 't licht terug met 't rauw tumult, het huilen der fabrieksfluit, lampen leuzen en leugens het boldren van de wagens door de schennende stad? misschien dat wij bij dat gebeef van vleugels en kristallen bij dat zich gaan-ontbinden van elkaar volgende gezichten onszelf vergeten en bij de onzegbare genade van den dag gelaten worden in een plooi van schaduw? O ijdel vluchten! ...Geloven we in het gouden rijk, dat komt omdat 't geweest is, ‘van vroede vaders en van kuise vrouwen’: geloven wij en luistren naar het gemurmel in de diepste twijgen van een onsterflijken tijd, wetende dat wij hoop zijn en vervulling en zonder enig meer verlangen dan een spoor te wezen van de antieke stilte. Vorige Volgende