Kansen op een wrak(1957)–Herman van den Bergh– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 25] [p. 25] Strofen voor Jan Stroo (met mij in Cidade Velha) Jan Stroo de wind komt van de zee de meeuwen krijsen tegen je oor tot in het hart van de Oude Stee proef je het rulle schuimzout door. De morgen groeit hoog opgericht boven de mensen op de straat de honing van de zon knapt licht tussen hun tanden als een zaad. Elk bijt gebald zich vechtend voort gekromde takken in de stroom zij groeten niet, van geen een woord zij weten 't leven is geen droom. Wij hier gebannen aan een hoek zien hen met bolronde ogen aan - wat is ons aandeel in een vloek die nacht hen in de dag doet gaan? Wanneer, met animale macht, met wat voor valse vroege pijn werd de eerste splinter van die nacht gedreven in hun bitter brein? Nu tijd zijn eigen vrucht verslindt en 't zijn terugebt naar zijn bron waar is de liefde die hen blindt tot aan de komst van andre zon? [pagina 26] [p. 26] Waar kiert een mond die schreeuwt: welaan mens ge zijt mens! Waar draalt de kracht die iedere eenling weergeeft aan een wereld die hij stom verwacht? Tot wanneer draagt een mes dat snijdt draagt op de heup een wapen rond elk man gekerfd door eenzaamheid die volgt hem als een oude hond? Wat wijsheid weet nog, uit wie scheen een flits van goedheid, schicht van moed? - Zout op de lip, en tot op 't been tanden van wind en peeklig bloed. Zeg niet ‘het zij’, ook niet ‘de strijd ligt boven ons’ - o kameraad is dit het uur voor needrigheid en om wiens schuld en tot wiens baat? Jan Stroo de vogels langs je oor krijsen de planetaire pijn van deze zilte zotte foor waar messen al littekens zijn. Vorige Volgende