Kansen op een wrak(1957)–Herman van den Bergh– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 22] [p. 22] Bij hun portret Temporibus non mutatis Goed opgesteven komen ze uit de kast ziel in plastron zwart dasje harde boord de doden met twee vingers in hun vest zittende, de ogen rond, glimlachend aan 't ovale venster van 't familiealbum Tussen de duigen van verflenste dagen tussen kierende planken van de tijd door de bruingele stippen op 't karton zien we in de verte van een eeuw die was en die ons toeschijnt, mensen van 't atoom, doorsponnen met ultraviolette stralen die ons bereiken onderdoor het graf. Wat zijn zij ons? Zij waren eertijds jong, de zilte lucht zwom door hun bloed, zij kenden meisjes die zeewaarts met hen stonden in gestuif van water waar de dauwwind woei: zij hadden lief, gewannen dochters, zoons, zij keerden laden om, kochten effecten, hun spel was ernst en rentend was hun dood; heel hun bestaan deed agio, wat zij gaven kwam honderdvoud terug conform de schrift en 't woord dat hen bij elke tred geleidde geloofden zij zó dat het waarheid werd. [pagina 23] [p. 23] Ons is dit al ontvallen. Toen en nu scheidt een verwoeste droom vol echogaten de wanden wijken 't witte pleister zweeft de schepping zelf zwenkt op haar weg terug en land en water zijn niet meer gedeeld. En toch ons werk is 't niet noch onze schuld als 't goudgerand heelal dat zij beminden uiteengespat is in ons grauw gezicht als in zijn spel een nieuwe mens verbeurde de levensflard die hem gegeven was Èn tijd èn ruimten heeft hij ondervraagd maar altijd zijn het nog dezelfde woorden die weer zijn wereld zetten op het spel, dezelfde stille aanbiddelijke duif die veeg en loodrecht boven de afgrond hangt om aanstonds overbuigend her en der alsof gewond, zich langzaam neer te laten naar de wachtende wormen van de nacht Is dan het antwoord nog te vroeg gevraagd of wordt elk antwoord dit geslacht betwist? Morgen zal zijn zoals vandaag of gister dezelfde kuil van teelaarde die glijdt, waarin wij worstlen zullen met het duister met angst die telkens op de schouders tikt, om dunne teerkost zonder geur (wij weten dat niets smaak heeft dat dood niet heeft gezouten) [pagina 24] [p. 24] Weer moet de kromme worm de duif verslinden maar uit de lage rampen van het vlees verhef u adems van een generzij blaas op de lippen dezer laatste aarde blaas langs karkassen in het rottend woud een zaadpluis dat geen andre eeuw nog kende, grein van een geest die buiten de ether stijgt en waarop, is het tijd, we ontheven sterven in 't veren ligbed van een glans die duurt. Vorige Volgende