Over literatuur
(2000)–Willem van den Berg– Auteursrechtelijk beschermdInstitutionele factorenMet al te forse halen heb ik in het afgelopen uur de terminologische eigenaardigheden, zo niet grilligheden, rond het begrip ‘literatuur’ geschetst en hopelijk duidelijk weten te maken dat iets nog geen literatuur is als er ‘literatuur’ op staat en dat omgekeerd ‘by other names’ een tekst ook geurig kan zijn. Wellicht vond u, dat ik mijn verhaal wel erg egoïstisch toespitste op de perioden waarin ik het beste thuis ben, de tweede helft van de achttiende en de negentiende eeuw. Ik kon echter moeilijk anders, omdat juist in die tijdvakken het literatuurbegrip het sterkst in beweging geraakt, esthetische naast emotionele noties begint op te nemen en zo het ruim geplooide traditionele gewaad begint in te ruilen voor een moderner outfit, waarin al heel duidelijk de meer toegesneden snit van de twintigste eeuw te herkennen valt. | |
[pagina 25]
| |
Begrippen verkleuren niet zomaar en als u de getraindheid en het geduld van negentiende-eeuwse toehoorders bezat, zou ik in een tweede uur graag ingaan op een aantal factoren van infrastructurele aard die mede bepalend zijn geweest voor die veranderingen. Uw welwillendheid heb ik echter al te lang op de proef gesteld. Daarom noem ik alleen nog even snel een aantal zaken die, in de terminologie van Siegfried Schmidt, mede de ‘autonomisering van het literatuursysteem’ in de hand hebben gewerkt.Ga naar eind60 Naast opmerkelijke verschuivingen in de poëticale hiërarchie zelf - de roman als het koekoeksei in het poëticale nest, dat de andere genres steeds verder in de marge druktGa naar eind61 - zijn het naar ik meen vooral een vijftal institutionele factoren geweest die het literatuurbegrip nader hebben bepaald en aangescherpt, te weten de genootschappelijkheid,Ga naar eind62 de opkomst en verbreiding van het kritische tijdschrift,Ga naar eind63 het instellen van leerstoelen in de Neerlandistiek,Ga naar eind64 het literatuuronderwijsGa naar eind65 en ten slotte de opkomst van het fenomeen van de literatuurgeschiedenissen.Ga naar eind66 Drijfveer achter al deze institutionele activiteiten was in eerste instantie een aanzwellend nationaal besef, dat én de literatuur mobiliseerde als het medium bij uitstek om het verflauwde gevoel van nationale eigenwaarde op te krikken én tegelijkertijd de literatuur metselde tot hoeksteen van de vaderlandse identiteit.Ga naar eind67 Bovengenoemde institutionele factoren, deels aan elkaar verwant en deels elkaar oproepend, schiepen de voorwaarden en een klimaat waarin een ander, moderner literatuurbegrip, dat zich met enige aarzeling ook met de benaming ‘literatuur’ ging tooien, kon groeien en gedijen. Literatuur, zo zou men kunnen zeggen, is niet louter een spin in een zelfgesponnen web, de spin trilt evenzeer in draden van andere makelij. Vergeet u dit aan alle kanten foutlopende beeld zo snel mogelijk. Houd alleen vast dat de negentiende eeuw, zo vaak als stupide eeuw gebrandmerkt, op het terrein van de infrastructurele veranderingen uiterst dynamisch is geweest.Ga naar eind68 Het is de winst van het onderzoek van met name de laatste twee decennia met een sterk cultuurhistorische dimensie die ons dat bewust heeft gemaakt.69 Die cultuurhistorische inbedding laat het fenomeen van de literatuur zelf natuurlijk onverlet. Deze benadering heeft de onderzoeker er wel van doordrongen dat de literatuur geen onveranderlijk, statisch fenomeen is, maar een even veranderlijk en grillig historisch verschijnsel als de labels die haar in de loop der tijd zijn opgeplakt. Maar hoe dan ook benoemd en ingekapseld, het gaat uiteindelijk om teksten die op enigerlei moment als literair werden gekwalificeerd en dat moet ook in de uni- | |
[pagina 26]
| |
versitaire benamingen tot uitdrukking komen. Hermans heeft niet altijd gelijk en hier zeker niet. Zelfs als louter administratieve wijziging is de formulering ‘Nederlandse taal en cultuur’ een onding en zit er inhoudelijk volkomen naast. Wie Nederlands studeert, het zij nog maar eens duidelijk gezegd, kiest of voor de talige aspecten (taalkunde, taalbeheersing) of voor de literatuur (historisch dan wel modern) of voor een combinatie van beide, maar niet voor zoiets vaags als cultuurkunde. En dat lijkt me ook te gelden voor de andere moderne talen. Toegegeven, ook geruststellende benamingen zijn niet altijd een garantie voor correcte invullingen. Toen ruim honderd jaar geleden, om precies te zijn bij Koninklijk Besluit van 27 april 1877, hier in Amsterdam de mogelijkheid werd geopend een doctoraat in de Neerlandistiek te verwerven, werd deze nieuwe discipline kortweg omschreven als Nederlandse letterkunde. Als hoogleraar werd de befaamde mediëvist J. Verdam, de onvolprezen schepper van het Middelnederlandsch Woordenboek, aangetrokken. In de dertien jaar dat hij in Amsterdam doceerde heeft hij, de naamgeving van de discipline ten spijt, nimmer een letterkundig onderwerp in zijn colleges aan de orde gesteld. Pas met de aanstelling van zijn opvolger, Te Winkel, de ‘grand old man’ van de literatuurgeschiedschrijving, werd het onderwijs en onderzoek in de oudere en nieuwere Nederlandse letterkunde serieus ter hand genomen. En dat is zo gebleven, tot op de dag van vandaag. Redenen te over om alle docenten van de faculteit der geesteswetenschappen die het literatuuronderwijs en -onderzoek ter harte gaan met klem te verzoeken de al te wollige deken ‘cultuur’ niet over het vak te trekken, maar te blijven spreken over ‘bellettrie’, ‘letteren’, ‘letterkunde’ en desnoods over ‘literatuur’. |
|