Over literatuur
(2000)–Willem van den Berg– Auteursrechtelijk beschermdConcurrenten van ‘literatuur’In vergelijking tot het buitenland, zo leren bovenstaande vindplaatsen, heeft het toch betrekkelijk lang geduurd, voordat de term ‘literatuur’ in Nederland ingeburgerd raakte. Voor die terughoudendheid is een vrij banale oorzaak aan te wijzen: andere benamingen waren ‘literatuur’ te snel af geweest. Voor wat men wilde zeggen en uitdrukken was er immers een redelijk aantal equivalenten beschikbaar. De Franse combinatie ‘belles lettres’ had in het Nederlands zelfs twee varianten opgeleverd. Tot één woord samengesmolten (bellettrie) kan men deze variant in de negentiende eeuw onder andere aantreffen in de titel van een reeks kritische opstellen van Busken Huet uit 1876, Nederlandsche bellettrie geheten. Bellettrie is tegenwoordig nog niet geheel uit de woordenschat gevallen, al lijkt de enigszins plechtstatige connotatie de term wel enigszins te marginaliseren. De tweede vernederlandsing van ‘belles lettres’ leverde in de achttiende eeuw de variant ‘fraaie’ of ‘schone letteren’ op. Dat specificerend adjectief valt in de negentiende eeuw van de combinatie af en als ‘letteren’ tout court zal dit substantief ook in deze eeuw furore maken en, in brede of smalle betekenis, zich nestelen in titels van literatuurgeschiedenissen, radioprogramma's en rubrieken in culturele tijdschriften. | |
[pagina 19]
| |
Naast ‘fraaie letteren’ komt men in de achttiende eeuw ook de aan het Duits ontleende combinatie ‘fraaie’ of ‘schone kunsten en wetenschappen’ tegen. De dichter/theoreticus J.P. Kleyn zal in 1803 aan die ‘fraaije kunsten en wetenschappen’ een breedvoerige Verhandeling wijden, die twaalf jaar later alsnog wordt afgedrukt in het tijdschrift Mnemosyne.Ga naar eind47 Het sympathieke van Kleyns verhandeling is dat hij zich als een der weinigen bewust is van de semantische verwarring waartoe benamingen als ‘fraaije kunsten en wetenschappen’ aanleiding zouden kunnen geven. Onkunde en achteloosheid verwisselen dikwijls bewoordingen, die eigenlijk gansch verschillende zaken aanduiden. Dit maakt eene juiste bepaling en uitlegging van zulke woorden veelal hoogstnodig en onontbeerlijk; (5) In dat kader maakt hij zinnige opmerkingen over het verschil tussen kunst en kunde, relateert hij de ‘fraaije kunsten en wetenschappen’ aan de Franse ‘belles lettres’, sluit hij de ‘vrije kunsten’, waartoe de ‘zogenoemde Litteratuur’ behoort, buiten zijn begripsbepaling en geeft hij ten slotte een even heldere als mantelruime bepaling van ‘fraaije kunsten en wetenschappen’. Zij behelzen Dichtkunst en Welsprekendheid, benevens de Theorie dezer Kunsten, en verdere Wetenschappen, welke zich derwijze laten behandelen, dat men zich daarin niet verdiepe, maar enkel op eenen verlustigenden trant daarover spreke en schrijve; ja alle wetenschappen, voor zoo veel zij derwijze behandeld kunnen worden, en dadelijk worden; de Geschiedkunde, bij voorbeeld, voor zoo veel men zich bij derzelver behandeling in geene historische Kritiek verdiept; de Natuur- en Sterre-kunde, als men daarover in den smaak van eenen fontenelle uitweidt (10). De verhelderende uiteenzettingen van Kleyn ten spijt, zal de uitdrukking ‘Fraaije kunsten en wetenschappen’ het evenwel niet bolwerken, maar het snel afleggen tegen concurrerende benamingen. Als de formulering in de negentiende eeuw niet geheel en al onverstaanbaar wordt, heeft ze dat te danken aan de in 1800 opgerichte Bataafsche maatschappij van taal- en letterkunde, die zich een in 1806 zal herdopen in de Hollandsche maatschappij van fraaije kunsten en wetenschappen. Zij zal die naam | |
[pagina 20]
| |
blijven dragen, totdat, precies in het jaar 1900, dit genootschapsfenomeen ter ziele gaat en de tot een archaïsme verworden term mee het graf inneemt. Een serieuzer concurrent voor ‘literatuur’ die evenals in Duitsland aan het begin van de negentiende eeuw even het alleenrecht leek te gaan verwerven was de benaming ‘dichtkunde’, al verantwoord in Van den Endes Schatkamer der Nederduitsche en Franse talen uit 1695. De benaming ‘dichtkunde’, alias ‘poëzij’, bleef de gehele achttiende eeuw door voorbehouden aan teksten in gebonden vorm, die toen wel het leeuwendeel uitmaakten van de letterkundige artistieke productie. Op het eind van de achttiende en begin van de negentiende eeuw was het een koepelterm geworden, waar alle literaire genres wel ongeveer onder pasten, behalve de zogenaamde ‘welsprekendheid’, waarmee gewoonlijk naar prozateksten verwezen werd. Vrijwel unaniem gold in de eerste decennia van de negentiende eeuw de taxatie dat het peil van de eigentijdse Nederlandse poëzieproductie tot een ongekende hoogte was gestegen. Maar over het proza deed men nauwelijks minder euforisch. Zo schrijft een recensent: ‘Ook in de welsprekendheid kan Nederland tegenwoordig roemen op mannen, die deszelfs prozastijl tot eene hoogte hebben opgevoerd, welke de Eeuw van HOOFT ten minste evenaart.’Ga naar eind48 Aanvankelijk deelt de roman, de parvenu onder de genres en bij voortduring alleen geschikt geacht voor leeskringen, niet in die toegenomen achting voor het proza. In 1820 wordt het masculiene deel van schrijvend Nederland verweten op het terrein van de roman ‘nog niets geleverd [te] hebben’ ‘wat men eigenlijk klassiek zou mogen noemen’, in tegenstelling overigens tot de vrouwelijke schrijfsters!Ga naar eind49 Maar vanaf de jaren twintig klinkt in de kritieken steeds vaker door dat niet alle romans onbenullig zijn en sommige zelfs artistieke merites bezitten. Dankzij die facelift van de roman is het niet verwonderlijk dat er stemmen opgaan het begrip dichtkunde zo ruim te interpreteren dat ook het vroeger zo verguisde genre er onderdak kan vinden. Een romanschrijver heet voortaan ‘romandichter’. En dat er in het huis van de dichtkunst vele woningen zijn, waaronder die van de roman niet de geringste is, zegt onomwonden het volgende citaat. Een Roman is een dichterlijke voorstelling van tooneelen uit het menschelijk leven; een schilderstuk. Daarom is het even zoo natuurlijk, dat menschen gaarne romans leezen, als het natuurlijk is, dat zij gaarne een goed schilderstuk zien. Dit alles nu geldt ook van den Dichter, dus ook van den Romanschrijver, wiens | |
[pagina 21]
| |
werk in de rij van voortbrengselen der dichtkunst op verre na niet de laagste plaats bekleedt.Ga naar eind50 De rekbaarheid in die jaren van het begrip ‘dichtkunst’ wordt ook geïllustreerd door de positie die de roman in de literatuurgeschiedenissen krijgt toebedeeld. Zowel bij Collot d'Escury als bij Van Kampen ressorteert de roman ‘in de rij van voortbrengselen der dichtkunst’, weliswaar nog niet vooraan, maar wel naadloos volgend op de bespreking van de overige dichterlijke genres.Ga naar eind51 Toch zal de term ‘dichtkunst’ het, zoals ook in Duitsland, uiteindelijk niet redden, maar het afleggen tegen een term die als een koekoeksjong alle termen grotendeels uit het vocabulaire nest drukt. En het opvallende is dat het een vogel van onvervalst Nederlandse pluimage is die in de internationale volière zijn gelijke niet heeft. Ik doel natuurlijk op de term die in mijn verhaal al meermalen is opgedoken: de benaming ‘letterkunde’ en de met dat substantief verbonden afleidingen als ‘letterkundig’ en ‘letterkundige’. Het is een term met de oudste papieren en al met vindplaatsen, zoals gezegd, in de vroege achttiende-eeuwse woordenboeken. Vanaf het eerste uur tot aan de dag van vandaag heeft dat woord moeiteloos soepel vrijwel alle betekenissen die het begrip ‘literatuur’ te dragen kreeg, van oeverloos tot smal, in zich opgenomen en zich als een volwaardig synoniem naast ‘literatuur’ weten te handhaven. Het is opmerkelijk dat men in Nederland zo de keus heeft tussen twee, geheel gelijkwaardige, equivalente termen, waar in het buitenland alle overige varianten tenslotte door ‘literatuur’ werden weggedrukt. Even opmerkelijk is het dat niemand zich daar ooit druk om heeft gemaakt. Alleen de literair-historicus en latere handboekschrijver Gerard Kalff - Nico Laan is het niet ontgaanGa naar eind52 - sputterde in De gids van 1888 wat tegen. ‘Wat is Letterkunde?’, zo begon hij zijn bespreking van Jan te Winkels Geschiedenis der Nederlandsche letterkunde, deel 1, om er onmiddellijk aan toe te voegen: ‘Een ongelukkig gekozen woord.’Ga naar eind53 We spreken immers over toonkunst, schilderkunst, beeldhouwkunst, terwijl de samenstelling letterkunde eerder associaties oproept met wiskunde, aardrijkskunde en ‘zoovele andere kundigheden meer’, terwijl het in ‘letterkunde’ toch niet gaat om kennis, maar wel degelijk om ‘kunst’. Wie naar andere benamingen zoekt, aldus Kalff, stuit bijvoorbeeld op het aan het Frans ontleende ‘fraaie letteren’, maar die benaming voldoet maar half. | |
[pagina 22]
| |
Dwalen wij nog verder van huis, dan vinden wij het woord literatuur, dat tegenwoordig door de meeste beschaafde volken gebruikt wordt en waarvan ook wij ons kunnen bedienen, al zegt het ons weinig.(225) |
|