Over literatuur
(2000)–Willem van den Berg– Auteursrechtelijk beschermdSpraakmakende figurenAls in de jaren dertig vooraanstaande literatoren de term ‘literatuur’ gaan gebruiken, moet daar een voorbeeldfunctie van zijn uitgegaan die een meer algemene toepassing ongetwijfeld in de hand heeft gewerkt. Van een drietal van deze ‘spraakmakende’ figuren geef ik een citaat. In de in de vorm van een brief aan zijn vriend J. Bake gegoten voorrede van het Gesprek op den Drachenfels (1835) haast Geel zich te zeggen, ‘dat ik uitzonderingen zou weten te maken, indien ik van de eene of andere literatuur beweerde, dat zij eene nachtmuts ophad’.Ga naar eind41 ‘Ik heb eene plaats in de Hollandsche literatuur die mij niemand zal betwisten’, tekent de jonge Beets zelfbewust op 25 januari 1836 in zijn dagboek aan.Ga naar eind42 En ten slotte heeft de gezaghebbende Gids-redacteur Potgieter het in de ‘Kopijeerlust des dagelykschen levens’ (1841) over ‘de radicalen in de litteratuur’ en ‘deze soort van litteratuur’, waarmee hij doelt op het prozagenre, waarin de beschrijvingskunst hoogtij viert.Ga naar eind43 Als in 1837 een breedvoerige verhandeling verschijnt over een apart ‘vak van letterkunde’, louter tot genoegen en uitspanning geschreven, met ‘voorbijzage van het hooger doel’, de zogenaamde ‘uitspannings-lectuur’, behoort de term ‘literatuur’ al tot het verbale wisselgeld van de auteur.Ga naar eind44 Een paar voorbeelden: ‘men zal het voor bewezen houden, dat geene soort van literatuur meer algemeen gezocht en verspreid is, dan die, welke tot aangenaam onderhoud dient’; ‘Wat verpestende modderpoel is in dit opzigt Frankrijks zoo algemeen verspreide literatuur’; ‘hunne volksliteratuur’; ‘dat men medewerkt tot de verbastering van het rijk der schoone literatuur, en tot de aanranding van hetgene ver boven de schoone literatuur is verheven’. Mijn lust tot ‘literatuur’-citering moet ik bedwingen, maar Busken Huet, de meest gevreesde criticus van de negentiende eeuw mag ik niet geheel de mond snoeren. Vanaf het moment (1862) dat hij in De gids de rubriek Kronijk en Kritiek voor zijn | |
[pagina 18]
| |
rekening nam, valt in zijn kritieken geregeld de term ‘literatuur’ te noteren: ‘Men kan kunstenaar zijn in de litteratuur, zonder juist uit te munten in het vak der plastiek.’Ga naar eind45 En elders: Het is met de litteratuur een vreemd geval. Een helder hoofd, een scherpe blik, eene puntige pen, veel boeken-, veel menschen-, veel wereldkennis, een rustige mannelijke leeftijd na eene met reizen doorgebragte jeugd, waarom is zelfs dit alles te zamen [...] niet genoeg om in de wereld der letteren iemand tot den adelstand te verheffen.Ga naar eind46 Ook het adjectief ‘litterarisch’ hanteert hij al in zijn recensierubriek. Hij vond het dan ook niet nodig, toen hij in 1868 tot bundeling van zijn eerste kritieken overging, toe te lichten waarom hij deze Fantasiën door het adjectief ‘litterarisch’ deed voorafgaan. |
|