Over literatuur
(2000)–Willem van den Berg– Auteursrechtelijk beschermdInternationaal ‘literatuur’-onderzoekNog altijd geldt de observatie van Wellek uit 1973 dat de capriolen van het concept ‘literatuur’ niet volledig in kaart zijn gebracht,Ga naar eind4 maar meer dan een begin is er dankzij Marino's monografie uit 1996, The Biography of ‘the Idea of Literature’.Ga naar eind5 Marino gaat uit van een aantal basiselementen (‘unit-ideas’) die alle hun oorsprong vinden in en zich groeperen rond het etymon littera. Het concept ‘literatuur’ | |
[pagina 7]
| |
zou zich, aldus Marino, in de loop der tijd procesmatig verwezenlijken dankzij een door de context bepaalde herverdeling van die basiselementen in elke historische periode. Die groei van het literatuurbegrip vanaf de Klassieke Oudheid tot en met de Barok heeft Marino in dit eerste deel in kaan gebracht. Het wachten is op deel 2, waarin de lijn zal worden doorgetrokken vanaf de Verlichting tot heden. Marino weet aannemelijk te maken dat ons huidige concept ‘literatuur’, grofweg te omschrijven als het geheel van fictionele teksten, waaraan esthetische en/of emotionele kwaliteiten worden toegekend, al in de Klassieke Oudheid en de Middeleeuwen gestalte begon te krijgen om in de Renaissance en het Humanisme het meest te worden uitgebouwd. Het is dan ook niet verwonderlijk dat juist in dat tijdvak de benaming ‘literatuur’ het vocabulaire gaat versterken. Over de invoering en het gebruik van de term ‘literatuur’ zijn we internationaal zo langzamerhand goed geïnformeerd. Na het baanbrekend artikel van de Franse literatuursocioloog Escarpit ‘La définition du terme Littérature’ (1962)Ga naar eind6 zijn het met name Duitse literatuurhistorici geweest die met allerlei retouches op Escarpits voorstelling van zaken voor verfijningen en nuanceringen hebben gezorgd. Voortbouwend op de bevindingen van onder anderen Fontius,Ga naar eind7 Rieken,Ga naar eind8 Bahner/ Schröder,Ga naar eind9 Marino,Ga naar eind10 WeimarGa naar eind11 en ArntzenGa naar eind12 die vooral de achttiende-eeuwse terminologie en betekenisladingen zijn nagegaan, heeft Rosenberg de ‘verworrene Geschichte’ van het literatuurbegrip in Duitsland zo goed en zo kwaad als dat ging doorgetrokken tot de jaren negentig van deze eeuw.Ga naar eind13 Als ik zijn vondsten en bevindingen en die van zijn voorgangers grof samenvat, levert dat voor het buitenland het volgende beeld op. In het spraakgebruik van de humanisten duiden termen als litterae en litteraturae in feite op het gehele complex aan wetenschappelijke en cultureel/esthetische vorming, ook wel scientia geheten en in het Duits vaak vertaald als Gelehrsamkeit. Wie de vrije kunsten (artes liberales), waartoe behalve de poëzie ook de geometrie en de aritmetica gerekend werden, beheerste (literaturam habere) gold als geleerd. Dat universele, humanistische literatuurbegrip, ‘littérature’ dan wel ‘lettres’ op zijn Frans, houdt tot ongeveer halverwege de achttiende eeuw stand. Zo trof Fontius in het synoniemenwoordenboek van Girard nog het volgende lemma: ‘La littérature designe simplement les connaissances qu'on acquiert par les études ordinaires du collège’.Ga naar eind14 | |
[pagina 8]
| |
Voltaire kan zo aan Chapelain ‘une littérature immense’ toeschrijven en Johnson Baretti een ‘Italian of infinite literature’ noemen. In die gevallen is ‘literatuur’ vrijwel synoniem met eruditie. Die kwaliteitstypering maakt in de achttiende eeuw plaats voor een betekenistoepassing die het resultaat van een activiteit en tevens een object van onderzoek aanduidt: ‘On n'a plus de littérature, on en fait.’ De grenzen van dat object worden overigens aanvankelijk zeer ruim getrokken: ‘Notre nation’, aldus alweer Voltaire in 1737, ‘aime tous les genres de littérature, de la mathematique jusqu'à l'épigramme’.Ga naar eind15 De humanisten hanteerden echter ook een meer ingeperkt literatuurbegrip, humanae litterae of ook wel studia humanitas geheten, waarmee gedoeld werd op het antieke beschavingsgoed zoals de grammatica, de retorica, de filosofie, de poëzie en de geschiedenis. Voor deze humanistische studies werd in Frankrijk de formulering belles lettres gemunt, in het Duits overgezet als schöne Wissenschaften. De plaats van de filosofie binnen de belles lettres werd soms betwist, maar die van de poëzie was ondiscutabel, omdat het dichten beschouwd werd als de hoogste activiteit van geleerdheid, ‘la plus brillante de la littérature’ volgens Marmontel.Ga naar eind16 Fontius heeft proberen aan te tonen hoe het ontstaan van het moderne literatuurbegrip een gevolg was van de ineenstorting van dat humanistische ‘belles lettres’-systeem. Met de Querelle des Anciens et des Modernes begint volgens hem de historisering en daarmee ook een relativering van de klassieken die hun voorbeeldkarakter nu gaan verliezen. Bovendien zou in diezelfde periode de filologisch/antiquarische vorming aan prestige verliezen vanwege een zich sterk profilerende natuurwetenschap, die door haar methodische gestrengheid uitgroeit tot maatstaf van elk wetenschappelijk handelen. Illustratief in dit verband is dat men de humanistische studies het predikaat van ‘schone wetenschappen’ begint te ontnemen: ‘Les vraies belles lettres’, aldus Le dictionnaire de Trevoux (1740) onder het lemma Lettres, ‘sont la physique, la geometrie et les sciences solides’. Tekenend voor dit proces van verschuivingen is ook de voorstelling van zaken van d'Alembert in zijn Discours préliminaire bij het eerste deel van de Encyclopédie raisonnée. Hij subordineert daar alle literaire genres, waaronder het proza en daarbinnen als subgenre ook de roman, tezamen met andere kunsten als muziek, beeldhouwkunst en schilderkunst onder de intellectuele faculteit van de Imagination, terwijl de echte wetenschappen onder het vermogen van de Mémoire of de Raison worden gerangschikt. Niettemin komt men een eeuw later nog voortdurend uit- | |
[pagina 9]
| |
spraken tegen waaruit blijkt dat ‘literatuur’ nog altijd met het oude ‘belles lettres’-systeem samenvalt. Zo wordt bijvoorbeeld in Dubois Fontanelles' Cours de belles lettres uit 1813 nog geponeerd dat de belles lettres in algemene zin al het menselijk weten insluiten vanaf de grammatica tot en met de filosofie. Alleen de fysische wetenschappen, de exacte wetenschappen en de ambachten zouden er buiten vallen.Ga naar eind17 Zoals gezegd werd in Duitsland de combinatie belles lettres gewoonlijk als schöne Wissenschaften vertaald. Voor de classicistische paus Gottsched vallen daar ‘ausser der Dichtkunst und Beredsamkeit, auch die Geschichte, die Althertümer, die Musik, die Malerkunst, ja selbst die Sprachkunst’ onder. Later in de eeuw volgt echter een scherpe reductie: Basedow en ook Mendelssohn rekenen onder de schöne Wissenschaften alleen nog maar het proza en de poëzie. Batteux' befaamde Principes de littérature wordt volgens die betekenisinkrimping in de Duitse vertaling van 1751 correct overgezet als ‘Einleitung in die schönen Wissenschaften’, zoals het ook klopt dat Eschenburg in 1783 de poëtica en de retorica onderbrengt in zijn Entwurf einer Theorie und Literatur der schönen Wissenschaften. De persistentie van de formule ‘schöne Wissenschaften’ werd ongetwijfeld in de hand gewerkt, doordat aanhangers van Baumgarten de formulering ‘wetenschap van het schone’ als synoniem voor de nieuwe wetenschap van de esthetiek hadden geïntroduceerd, zoals ook de schielijke teloorgang van schöne Wissenschaften begrijpelijk wordt, omdat Kant er in zijn Kritik der Urteilskraft van 1790 er zijn veto over uitspreekt. In de woorden van Rosenburg zou men de munting van benamingen als belles lettres en schöne Wissenschaften kunnen beschouwen als een terminologisch tussenspel, dat ten einde komt, wanneer in Frankrijk en Duitsland de oude veelvraat literatuur zich naar voren dringt en eerst de brede en vervolgens de huidige, smalle invulling van het begrip literatuur wegkaapt voor de neus van andere termen. Die introductie van de term literatuur begint in Duitsland zo ongeveer rond 1770 en hoezeer die nieuwe benaming de aanduiding schöne Wissenschaften marginaliseert mag blijken uit het gegeven dat niet minder dan 58 Duitse tijdschriften in de periode 1771-1780 in titel of ondertitel de bewoording ‘Literatur’ of ‘literarisch’ dragen tegenover slechts eenmaal de aanduiding ‘schöne Wissenschaften’. Dat objectbegrip ‘Literatur’ is aanvankelijk nog van een caouchouc-achtige rekbaarheid en vangt allerlei tekstsoorten in die wij nu buitensluiten. Zelfs een nadere adjectivische specificatie tot ‘schöne Literatur’ betekent niet altijd dat het hier om louter fictionele teksten met een esthetische functie gaat. | |
[pagina 10]
| |
Niettemin komt vanaf de jaren zestig van de achttiende eeuw in Duitsland, mede onder invloed van de Franse encyclopedisten, het Engels sentimentalisme en de eigen opwaardering van de zogenaamde volkspoëzie, het poëticale denken in een stroomversnelling, waardoor er een modern literatuurbegrip kan ontstaan. Evenals in Frankrijk klapt ook hier het humanistische ‘belles lettres’-systeem in elkaar, als, met Herder voorop, de vertegenwoordigers van de ‘Sturm-und-Drang’ hun poëziebegrip laten bepalen door de tradities van de volkspoëzie. Poëzie moet het voortaan hebben van verbeeldingskracht: ‘Überhaupt sind bei allen phantasiereichen Völkern die Träume wunderbar mächtig; ja wahrscheinlich waren auch Träume die ersten Musen, die Mütter der eigentlichen Fiktion und Dichtkunst’, aldus Herder.Ga naar eind18 Moeite kost het om dit nieuwe poëziebegrip ook van kracht te verklaren voor een genre dat tot het einde van de achttiende eeuw te boek stond als een bij uitstek retorische tekstsoort: de roman. In de theorie en praktijk van de Duitse vroegromantiek wordt bij monde van de gebroeders Schlegel het poëziebegrip echter zo opgerekt en tevens losgemaakt uit de oude genrepoëtica dat het aloude onderscheid tussen proza en poëzie er niet meer toe doet. De vraag of de roman nu al dan niet tot de dichtkunst behoort wordt zo irrelevant en omgebogen tot de dwingende eis dat de roman ‘poëtisch’ zou moeten zijn: ‘Poesie’, aldus August Wilhelm Schlegel, ‘heisst damit im allgemeinen Sinne das alle Künsten Gemeinsame, was sich nur nach der besonderen Sphäre ihrer Darstellungen modifiziert.’Ga naar eind19 Mag het zo de verdienste van de Duitse romantische theorievorming zijn om de roman definitief los te maken uit de retorische traditie, diezelfde romantische theorievorming is er volgens Rosenberg mede debet aan geweest dat door haar privilegiëring van benaming en begrip ‘Poesie’ het vrij lang geduurd heeft voordat de aanduiding ‘Literatur’ het in Duitsland voor het zeggen kreeg, dat wil zeggen pas in de jaren dertig en veertig van de negentiende eeuw. Haar gebruikskans werd als het ware door de romantische uitvergroting van het poëziebegrip doorkruist en geblokkeerd. |
|