eeuwse publicaties van Kinker, Feith en Bilderdijk komen in deze literatuurgeschiedenis aan bod, terwijl het twintigste-eeuwse oeuvre van bijvoorbeeld Emants, Van Eeden, Van Deyssel, Couperus, Buysse en Streuvels in het volgende deel wordt behandeld.
Aparte toelichting behoeft ook de beslissing om de negentiende eeuw niet te beëindigen met de opkomst van de Tachtigers. Voor het Noorden gold als overweging dat in onze optiek de Tachtigers toch minder een breuk vormden met de voorafgaande literatuur, omdat zij in feite heel traditioneel van start zijn gegaan door zich te verenigen in een typisch negentiende-eeuws genootschap als Flanor, dat beschouwd kan worden als een uitloper van de specifiek negentiende-eeuwse omgang met de literatuur in genootschappelijk verband. Als zodanig past de Beweging van Tachtig aanvankelijk geheel in wat in deze literatuurgeschiedenis als nieuw gezichtspunt wordt beklemtoond, namelijk dat met name in het Noorden het beoefenen van de literatuur en dientengevolge ook de literatuur zelf in sterke mate geaccentueerd was door de genootschappelijke organisatie van de letterkunde.
Wat het Zuiden betreft wordt de externe geschiedenis van Van Nu en Straks in dit deel behandeld. Die beweging vervult een brugfunctie. Als eindpunt maakt zij een volwaardig deel uit van de negentiende eeuw. Het debuut van Cyriel Buysse en het Vlaamse naturalisme komen eveneens in dit deel aan de orde. Het symbolisme en daarbinnen de figuur van Karel van de Woestijne daarentegen worden in het volgende deel behandeld.
Het zal de lezer verder opvallen dat we ruim citeren. We doen dat in de overtuiging dat beter dan welk commentaar ook het citaat een schrijver, stijl of smaak typeert. In het beste geval nodigt ons werk uit om de aangehaalde teksten opnieuw te lezen.
Deze literatuurgeschiedenis biedt een momentopname en brengt in kaart hoe, mede op grond van recent onderzoek van velen, wij beiden ons een beeld hebben gevormd van de Nederlandse literatuur van de negentiende eeuw. We maken ons geen illusies over de houdbaarheid van onze visie. Discussie over dit boek en veranderende invalshoeken zullen te zijner tijd om een nieuwe literatuurgeschiedenis vragen. En zo hoort het ook.
Wij beiden zijn alleen verantwoordelijk voor deze literatuurgeschiedenis. Wij mochten ons echter gesteund weten door de hoofdredactie en de Raad van Advies, die ons bij diverse gelegenheden hun opbouwende kritiek niet onthielden. Ook anderen wisten ons met hun kennis van de negentiende-eeuwse letterkunde en cultuur te behoeden voor al te grote uitglijders en omissies. Erkentelijk zijn wij voor de financiële ondersteuning van de Nederlandse Taalunie, die de vrijstelling van leeropdrachten mogelijk maakte. Dat geldt ook voor