De epische wereld
(1992)–Evert van den Berg, Bart Besamusca– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 54]
| |
Guwelloen en Macharijs 4
| |
[pagina 55]
| |
Karel toont zijn edelen de dwerg in Sibilla's bed; houtsnede in de Antwerpse druk van Willem Vorsterman van omstreeks 1538 (Wenen, Österreichische Nationalbibliothek)
| |
[pagina 56]
| |
segghende dat die coninghinne behoorde ghebrant [‘verbrand’] te sine, ghelijck een vrouwe in overspele bevonden, dwelc de verraders alle so in die teghenwoordicheit des conincx accordeerden [‘bevestigden’].
Deze scène moet haast wel verwondering wekken bij iemand die niet vertrouwd is met de epische wereld van de Karelteksten. Is het niet uiterst merkwaardig dat Karel wordt omringd door een groep schurken, die bovendien allen tot één geslacht behoren? En wat te denken van dit geslacht der verraders? Verder is het optreden van Macharis, die met gespeelde verontwaardiging de koning een rad voor de ogen draait, volstrekt ongemotiveerd. Wat drijft hem er eigenlijk toe zo te handelen? Op deze vragen hoefden de zestiende-eeuwse lezers van Sibilla geen antwoorden te zoeken. Het was hun bekend dat de Karelromans niet alleen bevolkt worden door helden (die zich zonder aarzelen opofferen voor hun koning, land en geloof), door trouwe echtgenotes en angstaanjagende heidenen, maar ook door verraders. Tot deze categorie schurken behoren allereerst personages die gedwongen door de omstandigheden of gedreven door welomschreven eigenbelang verraad plegen, zoals Eggeric in de Karel ende Elegast. Naast deze boeven, die we met Verelst (1990) gelegenheidsverraders zouden kunnen noemen, treden personages op die van nature geneigd zijn tot het bedenken en uitvoeren van schurkenstreken. Deze verraders, die als machtige leenmannen vaak in Karels omgeving verkeren, zijn leden van één geslacht, hetgeen hun aangeboren schurkachtigheid verklaart. Zij zijn er gewoonlijk op uit Karels ondergang te bewerkstelligen. De bekendste verrader uit dit geslacht is Ganelon, die een cruciale rol speelt in het Chanson de Roland. In de zojuist geciteerde scène uit Sibilla wordt hij dan ook als eerste vermeld. Hij draagt er de naam Galaon. Een andere verrader die grote bekendheid geniet, is Makaire, die we hierboven onder de naam Macharis aan het werk zien. Deze bijdrage over de verraders in de Karelromans concentreert zich op de twee genoemde schurken, die het verradersgeslacht als het ware aanvoeren. In hetgeen volgt, zal hun rol in het Chanson de Roland, het Roelantslied, Den droefliken strijt van Roncevale, de Aiol en de Sibilla worden besproken. | |
GuwelloenVoor zover wij nu weten, ontstond het eerste chanson de geste, het beroemde Chanson de Roland, tegen het einde van de elfde eeuw. De oudste versie van dit verhaal is de zogenoemde Version d'Oxford, die haar naam ontleent aan de bewaarplaats van het handschrift waarin de tekst is overgeleverd (de Bodleian Library te Oxford). In deze versie van het Chanson de Roland is Ganelon, wiens verraad ertoe leidt dat de achterhoede van Karels leger op de terugtocht uit Spanje bij Roncevaux door de Saracenen in de pan wordt gehakt, een bui- | |
[pagina 57]
| |
tengewoon gecompliceerd personage. Terwijl Ganelon in de latere, dertiende-eeuwse versies van het verhaal ontegenzeggelijk wordt voorgesteld als een verrader van meet af aan (zie Brook 1987 en Mickel 1988), is zijn gedrag in de Version d'Oxford voor meer dan een interpretatie vatbaar. Volgens sommige wetenschappers is Ganelon ook in deze versie van het verhaal een verrader van nature (vgl. Thomas 1976), maar andere onderzoekers van de tekst menen aannemelijk te kunnen maken dat hij een tragische gelegenheidsverrader is (vgl. Stranges 1975). Aan deze tweede visie op Ganelon geef ik hier de voorkeur. Er is namelijk alle reden te veronderstellen dat hij niet al van het begin af aan van plan was verraad te plegen. Men kan zelfs betogen dat hij in sommige opzichten handelt volgens normen die door de andere personages worden onderschreven. Dit licht ik hieronder toe. Tijdens een vergadering van Karels voornaamste edelen, die bijeengeroepen zijn om te overleggen over een vredesvoorstel van Marsilie, de Saraceense koning van Spanje, komt het tot een botsing tussen Roland en Ganelon. Terwijl Roland de strijd wil voortzetten, pleit Ganelon voor vredesonderhandelingen. De wijze Naimes steunt Ganelons standpunt, dat door de raad wordt overgenomen. Dan moet worden besloten wie als onderhandelaar zal optreden. Als op voorstel van Roland zijn stiefvader Ganelon met deze taak wordt belast, is deze daarover uiterst verbolgen (Chanson de Roland, laisses 20-24). Ganelons woede is zeer begrijpelijk: de opdracht is levensgevaarlijk (eerdere afgezanten zijn vermoord), Roland heeft met zijn voorstel het principe van de familiesolidariteit aan zijn laars gelapt, en Karel heeft de suggestie gewekt dat het leven van Ganelon hem minder waard is dan dat van andere edelen (die hij verboden heeft als afgezanten op te treden). Als Ganelon verklaart zich op Roland te zullen wreken, barst Roland in lachen uit. Ganelon verliest zijn zelfbeheersing en deelt mee alle betrokkenen te haten. Het is duidelijk dat in de ogen van Ganelon zijn eer op het spel staat. Gedreven door zijn verlangen de vernedering tijdens de vergadering te vergelden, sluit hij met Marsilie een akkoord: hij zal ervoor zorgen dat Karels leger zich terugtrekt en dat de zwakke achterhoede door Roland zal worden aangevoerd. Als de heidenen deze achterhoede verslaan, zal Ganelon wraak hebben genomen, zoals hij heeft aangekondigd. Bij zijn terugkeer in Karels kamp pleegt Ganelon verraad door Karel voor te spiegelen dat Marsilie tot overgave bereid is (laisse 54). Tijdens het overleg over de vraag wie de achterhoede door de Pyreneeën moet leiden, betaalt Ganelon Roland terug met gelijke munt. Zoals eerder op voorstel van Roland zijn stiefvader met een levensgevaarlijke opdracht werd belast, zo zorgt Ganelon er nu voor dat Roland hetzelfde overkomt: hij moet de achterhoede aanvoeren (laisses 58-61). Als de achterhoede wordt overvallen, bedriegt Ganelon zijn koning voor de tweede maal. Karel hoort dat Roland op zijn hoorn blaast en maakt daaruit op dat hij in nood verkeert. Maar Ganelon verze- | |
[pagina 58]
| |
kert hem dat er niets aan de hand is (laisse 133). Zodra echter Karel Ganelons bedrog doorziet, zet hij hem gevangen (laisse 136). Als Ganelon aan het einde van het verhaal terecht staat wegens verraad (laisses 270-289), ontkent hij de beschuldiging. Hij erkent dat hij de dood van Roland heeft veroorzaakt, maar, zo zegt hij, daarmee heeft hij geen verraad gepleegd. Naar zijn inzicht betreft het een geval van vooraf aangekondigde wraakneming. Even ziet het ernaar uit dat Ganelon zal worden vrijgesproken, maar in een gerechtelijk tweegevecht delft zijn kampvechter, Pinabel, het onderspit. Gods oordeel staat daarmee vast en Ganelon ontloopt zijn straf niet: hij wordt gevierendeeld. (Hoe dat in zijn werk ging, is op de voorkant van dit boek te zien.) Deze analyse van Ganelons rol in het Chanson de Roland wil aannemelijk maken dat hij zeker niet getypeerd kan worden als een verrader van nature. Hij is veeleer een indrukwekkende, tragische persoon, die een pijnlijke vernedering wenst te vergelden tegen elke prijs. Hij is gekrenkt in zijn eer en hij weet dat er slechts één manier is daarvoor genoegdoening te krijgen: wraak. Van het Chanson de Roland is een Middelnederlandse vertaling bewaard gebleven, die vermoedelijk dateert uit het begin van de dertiende eeuw. Spijtig genoeg moet hier echter onmiddellijk aan worden toegevoegd dat de overgeleverde fragmenten van deze tekst, het Roelantslied, slechts een zeer onvolledig beeld geven van het verhaal (zie Van Dijk 1981). De rol van de Middelnederlandse Ganelon, die de naam Guwelloen draagt, kan als gevolg hiervan nauwelijks bestudeerd worden. Slechts twee passages komen voor bespreking in aanmerking. In de eerste plaats is de gevangenneming van Guwelloen bewaard gebleven (vs. 1104-8). Karel berooft hem van zijn vrijheid en stelt hem, net als in het Chanson de Roland (laisse 136), onder bewaking van zijn keukenbedienden, die zich de gelegenheid om Guwelloen te vernederen niet laten ontgaan. De baardharen van de gevangene worden uit zijn gezicht gerukt: ‘men trac sinen baert’ (vs. 1108). De tweede passage die bespreking verdient, is afkomstig uit het tekstgedeelte waarin Karel op de terugweg is naar Roncevaux. De verrader is zojuist gevangen genomen en de verteller meldt dat het gedrag van Guwelloen allerminst verbazing hoeft te wekken. Immers (vs. 1149-1152): Die scriftuereGa naar margenoot* vertellet ons wel
dat sine vorders waren fel.Ga naar margenoot*
Sie sloeghene den keyser Juliene,
dat groet moert was te siene.
Deze opmerking over de voorouders van Guwelloen, die de moordenaars van Julius Caesar worden genoemd, vindt men ook in andere versies van het Chanson de Roland, maar zij ontbreekt in de Version d'Oxford. Dit gegeven is begrijpelijk als we ervan uitgaan dat de | |
[pagina 59]
| |
Version d'Oxford Ganelon niet presenteert als een verrader van nature, zoals hiervoor is betoogd. Immers, als Ganelon een tragische gelegenheidsverrader is, hoort een verwijzing naar de erfelijke bepaaldheid van zijn handelen niet thuis in het verhaal. Als we het Roelantslied in deze redenering betrekken, ligt de veronderstelling voor de hand dat Guwelloen in de Middelnederlandse tekst, net als in andere dertiende-eeuwse versies van het Chanson de Roland, van meet af aan een verrader is. Dat maakt het namelijk zinvol hem te presenteren als een nazaat van de moordenaars van Julius Caesar. Hoe aantrekkelijk deze hypothese ook mag zijn, een voorbehoud is op zijn plaats. De gebrekkige overlevering van het Roelantslied maakt het helaas onmogelijk het gedrag van Guwelloen aan een nader onderzoek te onderwerpen. Dit probleem speelt geen rol bij Den droefliken strijt van Roncevale, een gedrukte tekst waarin het Roelantslied gedeeltelijk is overgeleverd. In dit werk vinden we stukken van de Middelnederlandse verstekst terug, omringd door verhaalgedeelten in proza. De oudst bekende druk verscheen omstreeks 1520 bij Willem Vorsterman te Antwerpen. De drukker Jan van Ghelen, die eveneens in Antwerpen werkzaam was, liet het werk in 1576 nogmaals van de persen komen. Van deze drukken zijn twee exemplaren in volledige vorm bewaard gebleven, waardoor de kans wordt geboden Guwelloen door het gehele verhaal te volgen. De auteur van Den droefliken strijt maakt vanaf het allereerste begin van zijn tekst duidelijk hoe hij over Guwelloen denkt. Zo opent de proloog met de volgende regels (p. 2): Hier beghint die waerachtighe historie vanden strijde van Roncevale daer Rolandt ende Olivier met alle der edelder vangaerden [‘voorhoede’] verslagen bleven bi Guwelloens valschen bedrive diese alle verraden hadde. Roelant en de zijnen vormen in deze tekst verrassenderwijs de voorhoede van Karels leger, dat vanuit Frankrijk over de Pyreneeën op weg is naar Spanje (in plaats van uit Spanje op de terugtocht naar Frankrijk). Enkele regels verder wordt verteld welke reden Guwelloen had om de voorhoede van Karels leger de ondergang in te drijven. Hij deed het ‘om selve keyser te sijn ende heere van alle kerstenrijck, want hi meynde coninc Kaerle sinen swager oeck te leveren in der heydenen handen als Rolants gheselscap van Marcelijs den wreeden tyran als verslagen soude gheweest hebben’ (p. 2). Guwelloen is daarmee niet langer een man op zoek naar wraak, zoals in het Chanson de Roland het geval is, maar de personificatie van de hoogmoed. En hoogmoed komt voor de val (p. 2): Ende Guwelloen creech loon na wercken. Ghelijc God seyt in die evangelie, met alsulcker maten als ghi meet daer sal u wedere in ghemeten worden. Guwelloen woude hemselven verheffen in hooverdien maer hi wert vernedert ende wt sijn hoocheyt selve gheworpen. Daer staet noch int evangelie ghe- | |
[pagina 60]
| |
screven, wie hem hier verheft sal vernedert worden, ende wie hem hier inder werelt verootmoedicht sal namaels inden hemel verheven worden. Als een tweede Lucifer verheft Guwelloen zich tegen het wettelijke gezag van Karel, die zijn macht door God beschermd weet. De afloop staat op voorhand vast: de verrader zal zijn straf niet ontlopen. De auteur van Den droefliken strijt kleurt zijn buitengewoon negatieve beeld van Guwelloen in door de aandacht te vestigen op diens familierelaties. De gegevens die hij daarover verstrekt, zijn ontleend aan een andere Karelroman, de Lorreinen (vgl. Van Dijk 1981, p. 80-85). Allereerst blijkt Guwelloen verrassenderwijs de vader te zijn van de Saraceense aanvoerders Marcelijs en Baligant. Hun moeder is de schoonzuster van Synagoen, de derde leidinggevende Saraceen. Toen de jeugdige Guwelloen bij Synagoen op bezoek was, verleidde hij diens schoonzuster tijdens een partijtje schaak, een spel waar zij dol op was. Als Marcelijs en Baligant later te horen krijgen wie hun vader is, betreuren zij dat zeer. Zij beschouwen hem als een ‘quaden verrader’ en zij zweren zelfs hem te zullen doden als zij daartoe in de gelegenheid zijn (p. 6). Guwelloen heeft nog een derde kind, zo wordt in Den droefliken strijt vermeld. Het betreft een dochter, Erena, die als keizerin over Griekenland regeert. Zo vader, zo dochter, dat is al snel duidelijk. Als Erena's echtgenoot de door haar gehate Karel wil bijstaan, doodt zij hem. Om te voorkomen dat haar twee jonge kinderen haar later in de weg zouden kunnen staan, als zij onverhoopt op hun vader zouden lijken, laat zij bij hen de ogen uitsteken. Samen met Guwelloen heeft zij een laaghartig plan bedacht (p. 9): Sij hadde met Guwelloen haren vader een verbont ende compact ghemaect als dat si hem te hulpen soude comen in alle sijn opsetten om den coninc Kaerle te leveren in die handen der heydenen. Si quam wt Griecken na Vranckerijc toe met .xx. duysent gheredender mannen van wapenen inden schijne [‘zogenaamd’] om den coninck Kaerle te dienen. Maer si dede dat wt valscher meyningen om Kaerle met alle sijn hulpers van achtere te verslaen als hi op [‘tegen’] die heydenen vechten soude om die edele vangaerde te verlossen, ende dat si dan van achter wt slaen soude met alle haerder machte ende met Guwelloens volc in des keysers heyr [‘leger’]. Het valse plan om Karel in de rug aan te vallen mislukt doordat soldaten van Erena het aan het licht brengen. Guwelloen wordt gevangen genomen, waarna Erena haar toevlucht zoekt in een burcht. Op last van Karel wordt het kasteel daarna belegerd. Den droefliken strijt eindigt met de dood van Guwelloen en zijn dochter. Over Guwelloens schuld bestaat in deze tekst geen enkele twijfel. Terwijl de verrader in het Chanson de Roland zijn handelwijze met krachtige argumenten verdedigt, kan Guwelloen in Den droefliken strijt niets inbrengen tegen de aanklacht (p. 77). Karel besluit dan om Guwelloen samen met zijn veertien handlangers op te hangen. Erena doet nog wel een poging om haar straf te ontlopen, maar vergeefs. | |
[pagina 61]
| |
Haar blinde kinderen worden als levende bewijzen van haar schuld ten tonele gevoerd. Ook tegen de beschuldiging dat zij haar man heeft vermoord, is geen kruid gewassen. Karel geeft opdracht Guwelloens dochter te vierendelen, de straf die Ganelon in het Chanson de Roland krijgt opgelegd. Erena's helpers worden opgehangen. In de eeuwen die het Chanson de Roland scheiden van Den droefliken strijt die in 1576 bij Jan van Ghelen verscheen, maakte het personage Ganelon/Guwelloen een ontwikkeling door, zo is in het voorgaande gebleken. Terwijl er alle reden is te veronderstellen dat Ganelon in het Oudfranse chanson de geste optreedt als een gelegenheidsverrader, die uit wraakzucht de achterhoede van Karels leger aan de Saracenen overlevert, is hij in latere versies een verrader van nature. De rol die Guwelloen in Den droefliken strijt speelt, kan als representatief gelden voor het eindpunt van deze ontwikkeling. De auteur van dit werk doet geen enkele poging begrip of sympathie te wekken voor Guwelloen. Zijn visie op dit personage is niet aan twijfel onderhevig: Guwelloen treedt van meet af aan op als een verrader. | |
MacharijsAls tweede vertegenwoordiger van het geslacht der verraders bespreek ik een personage dat nogal eens als een literaire navolging van Ganelon wordt gezien. Het betreft Makaire, die in het bedenken en uitvoeren van schurkenstreken zeker niet de mindere is van de verrader uit het Chanson de Roland. Zijn eerste grote optreden in de Oudfranse literatuur vindt plaats in het Chanson d'Aiol. Deze tekst, die vermoedelijk tegen het einde van de twaalfde eeuw ontstaan is, behandelt de lotgevallen van Aiol, de zoon van de edelman Elie. De gebeurtenissen spelen zich af ten tijde van het koningschap van Karel de Grote's zoon Lodewijc. Aan het begin van het verhaal, dat hier uiterst beknopt wordt samengevat, komen we te weten dat Elie getrouwd is met Avisse, die een zuster is van koning Lodewijc. Hoewel Elie de koning vele diensten heeft bewezen, verjaagt Lodewijc hem uit Frankrijk. De koning begaat deze vergissing onder invloed van zijn valse raadgever Makaire de Lausanne. Avisse bevalt van een zoon, Aiol, die onder armoedige omstandigheden wordt grootgebracht. Zodra Elie de opvoeding van zijn zoon voltooid heeft, zendt hij hem naar het hof van Lodewijc. Onderweg beleeft Aiol enige avonturen en wordt hij bespot om zijn miserabele wapenrusting. Zijn kansen keren ten goede als hij in Orléans de oorlog van Lodewijc tegen de graaf van Bourges, die tegen de koning strijdt om zijn neef Elie te wreken, beslist in het voordeel van de koning. Als Aiol beseft dat de graaf zijn neef is, vraagt en verkrijgt hij voor hem genade bij de koning, in wiens gunst Aiol zich voortaan mag verheugen. Enige tijd later gaat Aiol als afgezant van de koning op weg naar Pamplona. Hij dient de reactie van Lodewijc over te brengen aan de | |
[pagina 62]
| |
heidense koning Mibrien, die eist dat Lodewijc zich aan hem onderwerpt. Aiol wordt verliefd op Mirabel, de dochter van Mibrien, en weet haar, ondanks de tegenwerking van Makaire en zijn verwanten, naar het hof van Lodewijc te brengen. Daar maakt hij zijn afkomst bekend en trouwt hij met Mirabel, nadat zij gedoopt is. Zijn vader krijgt volledig eerherstel. Aiol is echter nog niet verlost van Makaire, die hem na zijn huwelijk gevangen neemt en in Lausanne opsluit. Daar bevalt Mirabel van een tweeling. Makaire wil de kinderen door verdrinking om het leven brengen, maar de visser Tieri redt hen uit het water. Makaire levert Aiol en Mirabel uit aan Mibrien. Ook deze moeilijkheden komt Aiol evenwel te boven. Hij vindt zijn zonen terug en slaagt erin samen met hen zijn vrouw te bevrijden uit de gevangenis van haar vader. Als zij Makaire in handen krijgen, staat diens lot vast: hij wordt gevierendeeld. Het Oudfranse Chanson d'Aiol is twee maal in het Middelnederlands vertaald. De vroegste vertaling, die van omstreeks 1200 dateert, kwam tot stand in Limburg (in de buurt van Venlo, zo is gesuggereerd) en wordt om die reden de Limburgse Aiol genoemd. De tekst is zeer fragmentarisch bewaard gebleven, waardoor hij uitermate ongeschikt is om de rol van de verrader in het verhaal te bestuderen. Gelukkig verkeren we bij de tweede Middelnederlandse vertaling van het Chanson d'Aiol, die de Vlaamse Aiol wordt genoemd, in betere omstandigheden. Het werk dateert uit de eerste helft van de dertiende eeuw. Weliswaar is ook deze tekst onvolledig overgeleverd, maar de bewaard gebleven fragmenten bevatten twee lange, aaneengesloten tekstgedeelten van respectievelijk 800 en 400 verzen. Het omvangrijkste deel blijkt voor dit artikel bruikbaar te zijn, omdat de verrader Macharijs erin optreedt. In de eerste passage waarin Macharijs een rol speelt, maakt Ayoel, zoals hij in de Vlaamse tekst wordt genoemd, bekend dat hij de zoon van (H)ellijn (Elie) is. De koning is daarover zeer verheugd, omdat hij zich realiseert dat deze dappere ridder de zoon van zijn zuster is en dus tot zijn familie behoort. De reactie van Macharijs staat hiermee in sterk contrast (vs. 406-419): Alse Macharijs heeft vernomen
Dat Hellijns sone es datter es comen,Ga naar margenoot*
Doet hem utermaten wee.Ga naar margenoot*
Hine seide min no mee.Ga naar margenoot*
Alsi eerst mochte, ruumdi tstedeGa naar margenoot*
Ende vele sire hogher magheGa naar margenoot* mede.
De duvel woude dies geslachte!
Hoe groet was hare machte!
Soe vele warenre graven ende hertogen,
Die Ayoel niet minnen en mogen.Ga naar margenoot*
Ter Lozanen voer Macharijs van danGa naar margenoot*
Om raet te nemene, of hi can,
| |
[pagina 63]
| |
Hoe hi mach onneren den jonchere:Ga naar margenoot*
God gheve hem groete onnere.
De rol van de verteller in dit citaat is interessant. Tot twee maal toe laat hij zich hoogst negatief uit over Macharijs en diens verwanten. Eerst verklaart hij in vs. 412 dat het verradersgeslacht een prooi voor de duivel zou moeten zijn. Enkele verzen later spreekt hij de hoop uit dat God Macharijs met schande zal overladen (vs. 419). Zo is duidelijk hoe het optreden van Macharijs en de zijnen moet worden beoordeeld: in de ogen van de verteller zijn zij geboren schurken, die het Ayoel vanwege hun machtige posities nog erg lastig kunnen maken. Inderdaad slaagt Macharijs erin Ayoel schade te berokkenen, zo valt even later te lezen. Nadat Ayoel zich als de zoon van Hellijn bekend heeft gemaakt, krijgt zijn vader van koning Lodewijc volledig eerherstel. Daarna wordt Mirabele gedoopt. Volgens de Vlaamse Aiol neemt zij daarbij de naam Johane aan (vs. 509), hetgeen mogelijk opgevat moet worden als een knipoog naar Johanna van Constantinopel, die van 1205 tot 1244 gravin van Vlaanderen was. Als Ayoel zich 's nachts in een tent verenigt met zijn nu gedoopte geliefde, ziet Macharijs zijn kans schoon (vs. 518-535): Scoenre tente men noyt sach
Dan daer Ayoel snachs in lach
VerweendelikeGa naar margenoot* bi siere joffrouwen.
Wel waendi liggen sonder rouwe;
Lase! dat was jammer, neen hi niet:
Macharijs haddene bespiet.
Voer mettentijtGa naar margenoot* quam de felle
Met meneghen quaden gheselle,
Die van sinen geslechte waren.
Wel ghewapent, sonder sparenGa naar margenoot*
Sijn si stille ten tenten comen
Ende hebben Ayoele genomen
Aldereerst sijn swaert.
Si scoten an hem ongespaertGa naar margenoot*
Ende vingen den edelen man.
CortelikeGa naar margenoot* voeren si dan.
Si namen de joffrouwe mede,
Dat was groete jammerhede!
Ook in dit citaat blijkt al uit de woordkeuze van de verteller dat Macharijs en de zijnen een lage streek uithalen. Die mening is ook koning Lodewijc toegedaan. Met een groot leger achtervolgt hij Macharijs, maar hij kan niet voorkomen dat de verrader Lozanen bereikt. Lodewijc besluit de stad te belegeren. Macharijs raakt daarvan echter niet onder de indruk, want de voedselvoorraad is voor zeven jaar toereikend. Ayoel en Mirabele verblijven intussen onder treurige omstandigheden in de kerker. Na enige tijd blijkt tot overmaat van ramp dat Mirabele zwanger is geraakt in de nacht die zij met Ayoel | |
[pagina 64]
| |
in de tent doorbracht. Als haar zwangerschap voldragen is, bereikt het verhaal een dramatisch hoogtepunt. Op een avond bevalt zij van twee zonen. De knecht die de wacht houdt bij de kerker, hoort de kinderen huilen en waarschuwt Macharijs. De verrader stelt de informatie op prijs (vs. 623-650): Hi seide: ‘Cnape, ic hebbe di lief,
Soe sal sijn verdrinct de drachte;
NemmermeerGa naar margenoot* en comt geslachte
Van hem, die mi onteren sal.
Ic mach prisen mijn geval.Ga naar margenoot*
Sijt meysken ofte cnapelijn,
Bi Gode, het sal verdronken sijn.’
Mettesen quam hi ten kerkersteene.Ga naar margenoot*
Ayoel nam tkint tusschen sijn beene
Ende decket tusschen sine hame.Ga naar margenoot*
Het was hem herde onbequameGa naar margenoot*
Dat hi sijn ander kint sach dragen
Uten kerker; dat sware claghen
En gescreve gheen man.Ga naar margenoot*
Macharijs dedem dan.Ga naar margenoot*
Doe hi clamGa naar margenoot* uten kerkersteene
Hoerde hi dander kint weenen.
Doe keerdi ende halet mede:
Doe hadse de verrader bede.
Hi toegetGa naar margenoot* Hermengerde, sinen wive.
De kinder waren de scoenste van live
Die ieman met oegen sach
Daer te voren op genen dach.
Si hadden de figure algaderGa naar margenoot*
AchterGa naar margenoot* Ayoele haren vader.
De vrouwe hads jammer groet.Ga naar margenoot*
Haer ontfermde selker noetGa naar margenoot*
Datmen de kinder sal verdrinken.
Deze passage behoort zonder twijfel tot het indrukwekkendste dat het verhaal over Aiol te bieden heeft. In een goed opgebouwde scène krijgt het moment waarop Ayoel zijn beide kinderen verliest de volle aandacht. In eerste instantie acht Ayoel het in al zijn wanhoop mogelijk dat hij één zoon kan behouden. Macharijs zal er immers heel voor de hand liggend niet vanuit gaan dat Mirabele van een tweeling is bevallen. Ayoel verbergt zijn tweede zoon en zijn opzet lijkt te slagen: Macharijs verlaat de kerker met één kind. Ayoels verdriet is met geen pen te beschrijven, zo deelt de verteller mee. En toch is daarmee Ayoels leed nog niet volledig. Hij kan het onvermijdelijke niet verhinderen: de tweede baby begint te huilen. Macharijs bemerkt zijn vergissing, daalt weer af in de kerker en ontneemt Ayoel ook zijn tweede zoon. Om Ayoels verdriet nu te beschrijven is zelfs de opmerking dat woorden tekort schieten ontoereikend. De dichter | |
[pagina 65]
| |
kan niet anders dan erover zwijgen. Het is dan ook veelbetekenend dat hij de aandacht in de verzen 641-642 op de verrader richt. Hoe onmenselijk het gedrag van Macharijs is, blijkt nog eens overduidelijk uit de reactie van zijn vrouw. Hoewel toch verwacht mag worden dat zij, als zijn ‘natuurlijke’ bondgenoot, op zijn minst begrip kan opbrengen voor zijn daden, is dat niet het geval. De vrouw van Macharijs betreurt het lot van de jongetjes. Enige verzen verder vertelt hij dat zij er bij hem ten sterkste op aan heeft gedrongen de kinderen in leven te laten (vs. 686-688). Maar Macharijs is een misdadiger die geen genade kent. Hij werpt Ayoels zonen in de rivier. Gelukkig worden zij, zoals we hiervoor gezien hebben, door de visser Tieri gered. De bewaard gebleven tekstgedeelten van de Vlaamse Aiol bieden geen verdere gelegenheid om het optreden van Macharijs van nabij te volgen. Zo komen we als gevolg van de gebrekkige overlevering niet te weten of Macharijs aan het einde van het verhaal ter dood wordt gebracht, zoals in het Chanson d'Aiol het geval is. Het lijkt evenwel uitgesloten dat hij in tegenstelling tot de Oudfranse tekst in het Middelnederlands zijn straf zou ontlopen. De hiervoor besproken passages maken immers duidelijk dat Macharijs een schurk is van het zuiverste water. Hij deinst allerminst terug voor allerlei vormen van verraad, zoals het bedriegen van zijn vorst, het schenden van de vrede en het beramen van een moord. Een duidelijk motief voor deze schurkenstreken heeft hij niet: hij is een verrader van nature. Met dit type personage loopt het, zo staat vast, verkeerd af. In de Vlaamse Aiol zal de terechtstelling van Macharijs dan ook zeker niet ontbroken hebben. Een beschrijving van de dood van deze verrader is wel bewaard gebleven in Sibilla, de tekst waarmee deze bijdrage opent. In deze Karelroman heeft Macharis het zonder duidelijke reden voorzien op de eer van de koning. Allereerst probeert hij Karel te schande te maken door zijn echtgenote valselijk van overspel te beschuldigen in de scène die aan het begin van dit artikel besproken is. De opzet van Macharis lijkt te slagen. De dwerg bekent op ingeven van de verraders dat hij heeft gehandeld volgens de wens van de koningin. Sibilla eindigt haar leven echter niet op de brandstapel, zoals de verraders hoopten. Zij ontsnapt aan de dood door mee te delen dat zij zwanger is, waardoor Karel haar niet terecht kan stellen: omwille van de vrucht moet een zwangere vrouw uitstel van executie worden verleend. De koning besluit zijn vrouw te verbannen. Dan ziet Macharis zijn kans schoon om Karel een tweede schurkenstreek te leveren. Hij achtervolgt Sibilla met de bedoeling haar te verkrachten. Zijn gedrag is geen gevolg van een sexuele afwijking, maar van de wens om Karel te schande te maken. Dat blijkt uit de reactie van Sibilla's begeleider Auberijn: ‘ghi sout den coninck daermet groote oneere doen, mer ic sal u ende haer (d.i. Sibilla) daervoer beschermen, wilt God, al sout mi dleven costen’ (r. 209-211). Macharis en Auberijn, die geen beschermende wapenrusting draagt, | |
[pagina 66]
| |
Macharis in gevecht met de hond van Auberijn; houtsnede in de Antwerpse druk van Willem Vorsterman van omstreeks 1538 (Wenen, Österreichische Nationalbibliothek)
| |
[pagina 67]
| |
leveren een tweegevecht, hetgeen Sibilla in staat stelt te vluchten. De verrader slaagt er uiteraard in Auberijn te doden, maar deze misdaad brengt hem geen voordeel. Integendeel, zijn ondergang wordt erdoor ingeleid. Tegenover de trouweloosheid van Macharis wordt de trouw van Auberijns hazewindhond gesteld, die het lijk van zijn baas enkele dagen tegen roofdieren beschermt. De honger drijft het beest naar Karels hof, waar hij tot twee maal toe Macharis aanvalt. Zijn gedrag wekt verwondering bij Karel. Als de hond de gelegenheid krijgt de koning naar Auberijns lijk te leiden, is Macharis in grote moeilijkheden. Men verdenkt hem van moord. Op advies van zijn voornaamste raadsheer besluit Karel tot een zeer bijzonder gerechtelijk tweegevecht: Macharis, die zich mag verweren met een knuppel en een schild, zal het moeten opnemen tegen de hond. De verrader krijgt weer hoop, want hij meent zonder moeite te kunnen winnen. Het loopt echter anders. De hond laat zich dit buitenkansje niet ontgaan. Hij weet de slagen van Macharis handig te ontwijken, brengt de verrader zware verwondingen toe en grijpt hem uiteindelijk ‘bi der kelen, hem ghelijc een vercken ter aerden sleypende, sonder hem eenichsins los te laten’ (r. 499-501). Macharis verklaart zich overwonnen. Hij bekent zijn misdaad en wordt ter dood veroordeeld. ‘Doen gheboot de coninck dat men hem (d.i. Macharis) achter een peert sleypen soude doer alle de straten van Parijs, ende daerna aen een ghalghe hanghen, dwelcke alsoe ghedaen wort’ (r. 522-524). Het thema van de verrader wordt in Sibilla op fraaie wijze afgerond. De onvrijwillige dood van Macharis als gevolg van zijn trouweloosheid staat in sterk contrast met de dood van Auberijns hond. Het trouwe beest sterft uit vrije wil, want zonder zijn baas heeft het leven geen zin: ‘de hont ghinc op sijns heeren graf ligghen sonder te willen eten oft drincken, daer hi van grooten drucke [“verdriet”] sterf’ (r. 526-528). Met deze tegenstelling tussen het karakter van de hond (trouw tot in de dood) en dat van de schurk (verraderlijk van nature) wordt het verhaal over Macharis afgesloten. | |
Tot besluitEen korte uiteenzetting over de verteltechnische functie van de verraders mag in deze bijdrage niet ontbreken. Alles wijst erop dat de epische wereld van de Karelteksten voor het geïntendeerde publiek niet compleet was zonder de aanwezigheid van (vertegenwoordigers van) het geslacht der verraders. De rol van deze verraders was zo stereotiep dat ook auteurs van teksten die niet tot de chansons de geste behoren, er zonder nadere toelichting naar konden verwijzen. Zo beweert Chrétien de Troyes, de beroemde Oudfranse dichter van Arturromans, in zijn Cligès (vs. 1068) dat de verrader Engrés een grotere schurk is dan Ganelon. Ook de Oudfranse dichter Gerbert vergelijkt in zijn Perceval-continuatie een verraderlijk personage met Gane- | |
[pagina 68]
| |
lon (vs. 11561 e.v.). Dit stereotiepe beeld van de verraders zal de auteurs van de Karelteksten niet slecht zijn uitgekomen. Zij konden immers hun verhalen bevolken met personen die zonder duidelijke redenen schurkenstreken uithalen. Dat bood hun niet alleen de gelegenheid om zonder veel toelichting de handeling op gang te laten brengen door verraders, maar ook om die handeling op gang te houden door telkens nieuwe misdaden van het geslacht der verraders te introduceren. Voor deze verteltechnische functies waren, zo zal duidelijk zijn, personages als Guwelloen en Macharijs uitermate geschikt.
Bart Besamusca | |
LiteratuuropgaveTerwijl aan de rol van Makaire bij mijn weten geen afzonderlijke studie gewijd is, is het optreden van Ganelon veelvuldig onderzocht. Van belang zijn de volgende (recente) studies: Stranges 1975, Thomas 1976, Brook 1987 en Mickel 1988. In Heintze 1991 wordt het gehele geslacht der verraders uitgebreid besproken (p. 413-447). De standaardeditie van het Chanson de Roland is Segre 1971. Een Engelse vertaling biedt Sayers 1957. Het Roelantslied en Den droefliken strijt van Roncevale zijn uitgegeven in Van Dijk 1981. In dit artikel wordt Den droefliken strijt geciteerd naar de editie Boekenoogen 1902. Voor het Chanson d'Aiol heb ik gebruik gemaakt van Normand en Raynaud 1877. De meest recente uitgave van de fragmenten van de Limburgse Aiol vindt men in Gysseling 1980 (p. 311-332). De Vlaamse Aiol wordt, met gewijzigde interpunctie, geciteerd naar Verdam 1883, p. 5-47. De suggestie dat de doopnaam Johane een knipoog inhoudt naar Johanna van Constantinopel, vindt men in Finet-Van der Schaaf 1987 (dl. 1, p. 311-317). De Karelroman Sibilla is uitgegeven in Besamusca, Kuiper en Resoort 1988. |
|