De epische wereld
(1992)–Evert van den Berg, Bart Besamusca– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 41]
| |
‘Wi hebben onse gheslachte lief!’ 3
| |
[pagina 42]
| |
Fragment van Gheraert van Viane uit de eerste helft van de veertiende eeuw (Berlijn, Staatsbibliothek)
| |
[pagina 43]
| |
Die wile datGa naar margenoot* wi ebben onse macht,Ga naar margenoot*
eer ons die hongher neemt de cracht
ende ons hier binnen verqueelt,Ga naar margenoot*
ic rade welGa naar margenoot* dat elc speelt
“al ghewonnen of verloren”.Ga naar margenoot*
Jane weten wi wel tevorenGa naar margenoot*
wi moeten alle sterven
ende ons livesGa naar margenoot* derven
alst God ghebiet, onse Heere?
Niemen vervaremGa naar margenoot* te sere
Jane heeft God die meeste macht,
die ons wel mach beradenGa naar margenoot*
dor Sine doechtGa naar margenoot* ende staen in staden?Ga naar margenoot*
TrechtGa naar margenoot* es onse ende tonrecht hare.Ga naar margenoot*
Ic was ghetrocken biden hare
jammerlike ende sere teblouwen.Ga naar margenoot*
Dies clagicGa naar margenoot* Gode ende Onser Vrouwen
ende u, oem, ende minen maghenGa naar margenoot*
dieghene die mi achterdraghenGa naar margenoot*
ende mi niet helpen wreken
die grote slaghe, die sware stekenGa naar margenoot*
die ic in sconincs hof ontfinc
van hardeGa naar margenoot* meneghen jonghelinc.
God ghevem lachter ende toren!Ga naar margenoot*
Ic hadde nalijcGa naar margenoot* mijn lijfGa naar margenoot* verloren.
Maer doch eistGa naar margenoot* so comen,
die coninc heeft scade ghenomen
ende sine liede verloren
sider dat hi quam hier vorenGa naar margenoot*
ende al bi sinen scouden.Ga naar margenoot*
Noch wert het bet vergouden!Ga naar margenoot*
Haddic hulpe van hier binnen,
ic soude strijt up hem beghinnen
maerghijnGa naar margenoot* metter sonne upganghe
ende comen ute sinen bedwanghe.Ga naar margenoot*
Die coninc, die ons heeft beseten,Ga naar margenoot*
wi sullen hem marghijn laten weten
of onse swerde connen sniden.
MoghenGa naar margenoot* wi marghijn ontbidenGa naar margenoot*
hare engieneGa naar margenoot* eer si scieten,
wi sullen hare slaghe wel ghenieten!Ga naar margenoot*
Dat dinke mi ghedaen betGa naar margenoot*
dan wi quamen in sconincs netGa naar margenoot*
ende wi ghinghen in sconincs ghenaden.Ga naar margenoot*
DieGa naar margenoot* wille, volghen minen rade.
Ic bliveGa naar margenoot* mi vele liever dootGa naar margenoot*
| |
[pagina 44]
| |
dan ic ghescouden ware bloetGa naar margenoot*
ende ic mijn gheslachte onteerde.’
Aymerijns strijdlust staat oom Gheraert wel aan. Een andere neef echter, Olivier, voelt meer voor onderhandelen dan voor vechten; aan beide kanten zijn al genoeg verliezen geleden. Zijn advies wordt opgevolgd: in het tweede tekstfragment lezen we hoe deze met diplomatieke gaven gezegende jongeman als bode Karels legerplaats betreedt. Beleefd groet hij de koning en de hoge edelen. Niemand zegt ook maar een woord terug. Grimmig kijken allen Olivier aan. Deze laat zich hierdoor niet uit het veld slaan: hij groet de koning en diens heren nogmaals en verzoekt om gehoor. Nu barst Karel los: hij zou die Olivier, die hem in de oorlog zoveel leed heeft berokkend en hem zoveel schade heeft toegebracht, het liefst laten ophangen! De wijze hertog van Beieren weet Karel te kalmeren. Olivier krijgt de gelegenheid zijn boodschap over te brengen, maar de koning verzekert hem dat hij zich weldra zal wreken op allen die zich in Viane bevinden. Op dit dreigement reageert Olivier als volgt (vs. 163-192): Olivier sprac: ‘Coninc, heere,
ghi sijt algader fijn uten keere.Ga naar margenoot*
Wildi u bepeinsen welGa naar margenoot*
van saken die hiertevoren gevel,Ga naar margenoot*
ghi sout hebben betren raetGa naar margenoot*
eer ghi daet zulke overdaet.Ga naar margenoot*
Al sidi coninc ende draegt croene
ende wertGa naar margenoot* coninc van groeten loene,Ga naar margenoot*
wi hebben onse gheslachte lief!
Dat was een swaer wederbrief,Ga naar margenoot*
dat Arnouts kindere van Beaulande
moesten ontfaen die groete scande.
wine moghes vergeten niet
als wi Aymerin sien.
Heere coninc, boven al dien,
dinct het u gedaen goet
dat de coninginne haren voet
cussen dede minen oem
Gheraerde? Heere, nu nemet goem,Ga naar margenoot*
na dien dat wi sijn gheborenGa naar margenoot*
ende onse gheslachte hiertevoren,
hoe wij vergheten mochtenGa naar margenoot* die sake
sonder ander wederwrake
wederGa naar margenoot* te doene up die uwe.
Dus es die orloghe emmer nuweGa naar margenoot*
ende hiers wonders vele ghewrocht.Ga naar margenoot*
Hoert, heere, wat ic hebbe brocht
ende bidde dat ghijt verstaet:
| |
[pagina 45]
| |
mijn oem onbietGa naar margenoot* u ende sijn raet’
Hier eindigt het tweede, en tevens laatste, fragment van Gheraert van Viane. Uit andere bronnen weten we dat Oliviers diplomatieke missie niet leidt tot het tekenen van de vrede. Wèl leidt ze tot een tweegevecht tussen Olivier en Roelant. Door Gods ingrijpen eindigt dit gevecht onbeslist en resulteert het in de bekende wapenbroederschap tussen deze twee eminente ridders. Pas later zal Gheraert zich met Karel verzoenen. Maar wat was eigenlijk de oorzaak van die jarenlange verbeten strijd? Aymerijn wijst zijn familieleden er in vs. 44-55 op dat zij het recht aan hun kant hebben: aan het koninklijk hof is hij afgetuigd en aan zijn haren getrokken. Slechts ternauwernood is hij aan de dood ontsnapt. Uit Oliviers woorden valt op te maken dat de koningin iets met deze gebeurtenissen te maken heeft gehad (vs. 175-177). Bovendien heeft zij haar voet doen kussen door Gheraert (vs. 178-182) en ook dat hebben Gheraert en de zijnen blijkbaar hoog opgenomen. Wat er precies is voorgevallen, valt uit de Middelnederlandse fragmentjes niet op te maken. Gelukkig echter is het verhaal over Gheraert in andere, niet-Nederlandse bronnen in zijn geheel bewaard gebleven. We kennen er verschillende versies van. De bekendste is die van de Franse dichter Bertrand de Bar-sur-Aube. Aan het eind van de twaalfde eeuw dichtte hij zijn Girart de Vienne. In dit chanson de geste wordt verteld hoe de jonge Girard door Karel in dienst wordt genomen (Girart de Vienne, laisses 18-19). Op een dag bereikt Karel het bericht dat de hertog van Bourgondië is overleden. De weduwe wil de koning naar aanleiding hiervan spreken. Karel begrijpt dat Bourgondië zo spoedig mogelijk een andere heer nodig heeft. Zijn oog valt op Girard. Hem belooft hij de hand van de hertogin. Nauwelijks echter heeft hij de hertogin meegedeeld dat hij haar de jonge, dappere Girard heeft toegedacht of hij wordt getroffen door haar schoonheid. Zozeer is hij onder de indruk van de knappe weduwe dat hij zich bedenkt en haar vraagt met hemzelf te trouwen. Wie denkt dat de hertogin gelukkig is met dit aanzoek vergist zich: het vooruitzicht de echtgenote te worden van de knappe jeugdige Girard vindt zij aanlokkelijker dan de hoge status die zij door een huwelijk met de koning-keizer zou verwerven. Zij verzoekt de teleurgestelde koning dan ook om bedenktijd, laat Girard bij zich komen en vraagt hem op de man af met haar te trouwen. Een vrouw die een man ten huwelijk vraagt - dat is voor Girard de omgekeerde wereld! Hij voegt haar toe dat hij voorlopig niet van zins is te trouwen en dat zij maar een andere eega moet zien te vinden. En zonder verdere plichtplegingen vertrekt hij. Diep gekrenkt blijft de hertogin achter. Toch geeft zij de moed nog niet op: de volgende dag laat zij Girard ten tweeden male vragen bij haar te komen. Trots vraagt hij veertien dagen uitstel. Dan neemt de hertogin een kloek besluit: zij trouwt met de koning. Niet alleen de knappe weduwe, ook Bourgondië gaat nu Girards neus voorbij. Op | |
[pagina 46]
| |
aanraden van zijn heren geeft de koning Girard compensatie voor dit laatste verlies: hij schenkt hem Vienne, een sterke en welvarende stad aan de Rhône. Voor een dergelijk royaal geschenk behoort men op gepaste wijze zijn dank te betuigen: Girard knielt om 's konings voet te kussen. Karel ligt echter al in bed, mèt zijn vrouw. Deze ziet nu haar kans schoon om zich te wreken op de trotse man die de euvele moed had haar af te wijzen: zij steekt haar voet onder het laken uit en Girard, zich van niets bewust, kust deze in plaats van die van haar echtgenoot. De volgende dag vertrekt hij naar Vienne (laisses 34-41). Daar zou hij verder misschien een gelukkig leven hebben geleid, ware het niet dat Aymeri, de onstuimige zoon van zijn broer Hernaud de Beaulande, zich op een dag naar Karel zou hebben begeven met het doel hem om een wapenrusting te vragen. De koning ontvangt hem hartelijk. De koningin echter wordt door Aymeri's komst pijnlijk herinnerd aan de smadelijke afwijzing door zijn oom Girard. Tijdens de avondmaaltijd, waarbij haar echtgenoot niet aanwezig is, grijpt zij de kans om Aymeri te beledigen: triomfantelijk vertelt zij de aanwezigen hoe zij zich indertijd op zijn oom heeft gewroken. Aymeri stuift op. Hij zou haar zonder pardon hebben vermoord als de aanwezige ridders dat niet hadden verhinderd. Zij tuigen Aymeri af en trappen hem de zaal uit. Ziedend van woede rijdt hij spoorslags naar Vienne. Zodra Girard heeft gehoord wat er is voorgevallen, besluit hij tot een oorlog (laisses 46-51). | |
De verbondenheid met het geslachtIn het verhaal over Girard zijn twee motieven aan te wijzen die we in de Karelepiek herhaaldelijk tegenkomen: de eer van het geslacht en de trouw aan het geslacht. Deze twee motieven hangen nauw met elkaar samen. Men voelt zich geen eenling, geen individu, maar ervaart zichzelf als deel van een groter geheel, als lid van een geslacht, van een familie. En ook door anderen wordt men als deel van zo'n groter geheel gezien. Op zijn geslacht is men trots, aan de goede naam van zijn familie hecht men veel waarde: ‘wi hebben onse gheslachte lief!’ (Gheraert van Viane, vs. 171). Wordt één lid van een familie beledigd, dan voelen ook alle andere leden zich in hun eer aangetast. Idealiter zullen allen het beledigde familielid dan ook helpen de geschonden eer te wreken. Het enige dat de koningin in Girart de Vienne ertoe brengt Aymeri te grieven, is dat hij tot hetzelfde geslacht behoort als de door haar zo hartgrondig gehate Girard. Zij kan Aymeri niet zien als een individu, zij ziet hem als een lid van het geslacht waartoe Girard behoort. En dat Aymeri zo furieus reageert wanneer zij en plein public smakelijk verslag doet van haar list, is eveneens verklaarbaar vanuit dat gevoel van sterke verbondenheid met het geslacht. Het is in de we- | |
[pagina 47]
| |
reld van het chanson de geste zo goed als ondenkbaar dat hij haar verhaal slechts schouderophalend zou aanhoren. Wie aan één van zijn familieleden komt, komt aan hem. De vernedering van Girard ervaart hij als een vernedering van de hele familie (Girart de Vienne, vs. 1916-1917). Het is daarom begrijpelijk dat hij de schande die zijn oom is aangedaan, onmiddellijk wil wreken. Wanneer de ridders aan Karels hof hem dit beletten en hij klappen krijgt, krijgt het hele geslacht als het ware een klap in het gezicht. Een geslacht dat zichzelf respecteert, dat zich bewust is van zijn hoge afkomst, kan deze dubbele belediging niet over zijn kant laten gaan, zoals Olivier in vs. 182-187 van het tweede Middelnederlandse fragment opmerkt. In Girart de Vienne kunnen we lezen dat Girard dan ook niet tevergeefs een beroep op zijn familieleden doet: zijn broers Hernaud de Beaulande, Renier de Genvres en Milon de Puille komen met een leger naar hem toe. Ook Girards oude vader Garin de Monglane is van de partij. Dat hij op Aymeri kan rekenen, spreekt vanzelf (laisses 51-55). Reniers zoon Olivier speelt eveneens een belangrijke rol in het verhaal.
Het beleg van Vienne. Olivier staat met zijn zuster Aude op de tinnen; confrontatie tussen Roland en Aymeri. Grisaille in een handschrift van omstreeks 1460 (Brussel, Koninklijke Bibliotheek)
| |
[pagina 48]
| |
Tot slot mag Reniers knappe dochter Aude niet onvermeld blijven. Binnen de mogelijkheden die zij hiertoe als meisje heeft, draagt zij haar steentje bij aan de strijd die haar familie voert - soms letterlijk, door vanaf de muren van de belegerde stad een steen op het hoofd van een belegeraar te gooien... (vs. 4625-4634). Aan het eind van het verhaal, wanneer Girard zich met Karel heeft verzoend, wordt zij als verloofde aan Roland gegeven (laisse 188). | |
De trouw aan het geslacht verzaakt door liefdesverdwazingBeledigt men één lid van een geslacht, dan beledigt men in hem het hele geslacht. Vanuit de gedachte dat de mens geen op zichzelf staand individu is maar deel uitmaakt van een hechte groep, wordt ook het gedrag van de leden van het geslacht zelf beoordeeld: verricht één lid roemrijke daden, dan straalt de eer daarvan af op zijn hele geslacht; gedraagt één lid zich niet zoals van hem mag worden verwacht, dan werpt hij daardoor een smet op zijn gehele geslacht. Duidelijk wordt dit onder woorden gebracht door Aymerijn in vs. 76-78 van Gheraert van Viane: liever sneuvelen in de strijd dan voor laf worden uitgemaakt en afbreuk doen aan de eer van zijn geslacht! Wie zijn familieleden niet bijstaat in hun strijd, wordt daarop aangekeken. Een mooi voorbeeld van een personage dat zich tot verontwaardiging en teleurstelling van zijn familieleden aan de strijd onttrekt, levert de Lorreinen. Deze dertiende-eeuwse Karelroman beschrijft de vete tussen twee geslachten: de Lorreinen en de Bordelosen. Van de Middelnederlandse tekst zijn ruim 11000 verzen bewaard gebleven - waarschijnlijk nog geen tiende deel(!) van het aantal verzen dat de Lorreinen heeft geteld. De vete ontstaat tijdens de regering van koning Pepijn, de vader van Karel de Grote. Het verhaalgedeelte van de Middelnederlandse tekst waarin de aanleiding werd beschreven, is verloren gegaan. We weten echter wel wat daarin gebeurde. Het eerste deel van de Lorreinen is namelijk een vertaling van (onder meer) het Franse chanson de geste Garin le Loherain, dat wèl volledig bewaard is gebleven. In de Garin lezen we hoe Garin le Loherain koning Thierry van Maurienne bijstaat in diens strijd tegen de Saracenen. Vlak voor zijn dood schenkt deze koning zijn dochter, en daarmee zijn land, aan Garin. Pepin gaat ermee akkoord dat de laatste wens van Thierry wordt gerealiseerd en geeft toestemming voor het huwelijk. Dit wekt de woede van Fromont de Lenz, aan wie Pepin het eerstvolgende openvallende leen had beloofd. Hij zweert wraak, Garin slaat hem in het gezicht, en dat is het begin van een vete die de Loherains en de Bordelais generatie na generatie vijandig tegenover elkaar zal doen staan. Eén van de fragmenten van de Lorreinen bevat | |
[pagina 49]
| |
een overzicht van de inhoud van het Middelnederlandse verhaal. Hierin lijkt te worden gesuggereerd dat de vete zelfs voortwoekerde tot in een tijd die niet ver achter de Lorreinen-dichter lag. Niet alle personages nu zetten deze vete even fanatiek voort. Merkwaardig (gemeten naar Karelepiek-maatstaven) gedraagt zich in de Middelnederlandse Lorreinen koning Yoen. Deze Lorrein, een kleinzoon van Garijn, betoont zich aanvankelijk een uitnemend strijder. Ongelukkig genoeg echter vat hij (een platonische) liefde op voor koningin Helene, die getrouwd is met zijn verwant Otte. De liefde is wederzijds. Dit brengt Otte ertoe Helene op te sluiten in een toren in Noorwegen. Yoen kan nu aan niets anders meer denken dan aan zijn onbereikbare geliefde (vs. 1775-1778, 1784-1786): Yoen die coninc die gewesen
Heeft oyt van ridderscape ute gelesen,
Die es nu in sinen sinne
Al versoft aneGa naar margenoot* die minne
(...)
Hi en pensde om veedeGa naar margenoot* noch om ere
Dan hoe hi hebben mochte allene
Die scone coninginne Helene.
Zo sterk is zijn verlangen naar Helene dat hij haar schaakt. Eenmaal met zijn geliefde verenigd (in een niet langer platonische liefde) bekommert hij zich niet meer om de vete (vs. 2115-2119): - Nu vaert Yoen die coninc wert
Die vort nemmermeer en gertGa naar margenoot*
Te wrekene sijns vader doet.
Hi laet sine veede groet
Houden diese houden wille.
Yoens gedrag schokt zijn familieleden hevig. Zijn broer Garijn acht de eer van het geslacht voorgoed aangetast (vs. 2398-2402): Ende hoe heeft hemGa naar margenoot* die broeder mijn
GeproeftGa naar margenoot* aldus scandelike!
Hulpe God van hemelrike
Ende hoe selen wi in enegen lande
Verwinnen nemmermeerGa naar margenoot* die scande?
En Yoens zoon Ritsart reageert teleurgesteld (vs. 2335-2341): Hoe hebdi ons aldus gelaten
Ende sijt gevaren ure straten
Ende hebt oec om een wijf
Verdorven u wel stouteGa naar margenoot* lijf!
Gi hebt uwe veede laten bliven:
| |
[pagina 50]
| |
Die wille, machse nu bedriven!
Gi laetse nu te nieten gaen
Maar, zo voegt hij er in vs. 2343 aan toe, ‘In [= “Ic en”] laetse al dus bliven niet.’ Nu zijn vader het laat afweten, zet Ritsart de vete voort. Hij wordt bijgestaan door vele verwanten. Eén van hen is Olivier, die tegen Karel zegt (vs. 4632-4634, 4639-4646): Hoe salic den neve mijn
Ave gaenGa naar margenoot* in sirer noet?
Ic bleve mi eerGa naar margenoot* met hem doet:
(...)
Want onse lijfGa naar margenoot* ende onse goet
Dat weet wel, her keyser vroet,
Dans onse niet,Ga naar margenoot* maer het si
Onser mage,Ga naar margenoot* geloves mi.
Ic mochte gerusten qualike
Daer ic wiste, sekerlike,
Dat mijn maech in twesteGa naar margenoot* lage:
So souden andre onse mage.Ga naar margenoot*
Dit is de houding die in een Karelroman van een ridder verwacht mag worden: voert iemand oorlog, dan dienen zijn verwanten hem materiële hulp te bieden en hun leven voor hem in te zetten. Velen in de Lorreinen leven naar dit principe. De liefde voor een vrouw brengt Yoen ertoe dit principe een tijdlang te laten voor wat het is - een tijdlang, niet voorgoed: nadat Helene hem heeft verlaten, gordt Yoen de wapens weer aan en herenigt hij zich met zijn verwanten. | |
Tussen familie en leenheerYoen, die ‘versoft ane die minne’ de vete de vete liet omwille van een vrouw, is in de Karelepiek een buitenbeentje. Een factor die het de ridders in dit genre vaker moeilijk maakt zich volledig in te zetten voor de strijd die hun familie voert, is de trouw aan de leenheer. Wat moet een ridder doen wanneer er een conflict ontstaat tussen zijn familie en zijn leenheer? Kiest hij partij voor zijn familie en tegen zijn leenheer, dan pleegt hij als het ware contractbreuk: hij komt zijn feodale verplichtingen niet na. Strijdt hij daarentegen samen met zijn leenheer tegen zijn familieleden, dan is hij zijn eigen geslacht ontrouw. Deze problematiek kan tot hevige innerlijke tweestrijd leiden. Daarvan getuigt bijvoorbeeld De historie vanden vier Heemskinderen, de prozabewerking van Renout van Montalbaen. De Heemskinderen zijn in oorlog met koning Karel. Zij hebben hun toevlucht gezocht bij koning Yewijn van Gascogne. Op een kwaad moment worden zij | |
[pagina 51]
| |
door Yewijn verraden en in een val gelokt: op muildieren begeven zij zich naar Vaucoloen, waar Karel - zo spiegelt Yewijn hun voor - zich met hen zal verzoenen. De harde werkelijkheid is dat zij in Vaucoloen worden opgewacht door Karels mannen, die opdracht hebben gekregen hen gevangen te nemen of te doden. Onder deze mannen bevindt zich Ogier. Hij is één van Karels pairs (de elite onder Karels ridders) en tevens een verwant van de Heemskinderen. Wanneer de broers zich op een rots hebben verschanst en zich heldhaftig tegen de overmacht verdedigen, gaat dit Ogier zeer aan het hart. In zichzelf zegt hij (Historie vanden vier Heemskinderen, p. 135): Ay soete neven, gi moecht wel clagen vriendeloes. want si begeven u ende dat doer bedwanc van coninck Karel, die hem onderdanich zijn; ic soude u gaerne helpen mer ic dar [‘durf’] niet doer ontsicht [‘vrees’] vanden coninck, twelc mi seer deert ende na dat ic u niet helpen en der [‘durf’], so en wil ic u niet deren, mi comer of dat mach. In het Franse chanson de geste Renaut de Montauban, dat aan de Renout ten grondslag ligt, formuleert Ogier het dilemma als volgt: ‘pres nos apartenon, Mes trop sui redevant l'empereor Kallon’ (vs. 7390-7391, ‘wij zijn nauw verwant, maar ik ben keizer Karel teveel verschuldigd’). Hij besluit tot een compromis: hij zal zijn familieleden niet helpen maar zal hen evenmin schaden, want (p. 136) het ware mesdaen dat ic soude vangen mijn magen datse die coninc hangen soude, so waer ic arger dan een dief Zijn opstelling leidt ertoe dat hij door zowel Karels mannen als Reinout van verraad wordt beschuldigd (p. 135-136): O edele grave Ogier, gi sijt een verrader. (...) Gi hebt den coninc tot menigen stat getrouwelic gedient ende nu falgierdi [‘blijft u in gebreke’]. (...) Verrader, hoe moechdi u magen begeven? Uiteindelijk besluit hij tot een list. Hij deelt de graaf van Calon mee dat hij post zal vatten op een berg, terwijl de graaf een aanval doet op de rots waarop de Heemskinderen zich hebben verschanst. Mocht er hulp voor zijn neven opdagen, dan zullen Ogier en zijn mannen de helpers in de pan hakken of gevangen nemen. Ogiers werkelijke intentie is vanaf die berg de aandacht te trekken van Reinouts in toveren bedreven familielid Madelgijs. Helaas worden zijn goede bedoelingen door Reinout niet begrepen (p. 137-139). In De historie vanden vier Heemskinderen wordt trouwens niet vermeld wat Ogier feitelijk voorhad met het beklimmen van de berg. Dat hij het enkel deed om tegenover Karels mannen de schijn van trouw aan de koning op te houden en tegelijkertijd zijn neven te helpen zonder daarvoor tegen Karels mannen het zwaard te hoeven trekken, blijkt echter duidelijk uit de Franse Renaut (laisse 164). | |
[pagina 52]
| |
In de Renaut wordt ook duidelijk beschreven in welke moeilijke positie een ander personage verkeert: Aymon, de vader van de vier Heemskinderen en een vazal van Karel. Nadat Renaud een familielid van Karel heeft vermoord, wat de aanleiding is tot de vijandschap tussen de Heemskinderen en de keizer, wordt Aymon ertoe gedwongen zijn zonen af te zweren. Hij doet krampachtig zijn best de eed aan zijn heer gestand te doen: wanneer Karel met zijn mannen tegen de Heemskinderen oprukt, bevindt Aymon zich in 's keizers leger. Zelfs wanneer hij, nadat Karel het leger ontbonden heeft, in de Ardennen met een groepje mannen tegenover zijn zonen komt te staan, voelt hij zich verplicht strijd tegen hen te leveren, hoeveel verdriet dit zijn vaderhart ook doet (laisses 64-85). Lange tijd later, wanneer Montauban wordt belegerd, bevindt Aymon zich opnieuw in Karels leger. Evenals alle anderen krijgt hij bevel aan de bestorming van de burcht deel te nemen. Er worden blijden opgesteld. Aymon kan het echter niet over zijn hart verkrijgen zijn hongerende zonen, kleinzonen en schoondochter met stenen te bekogelen. In plaats van stenen schiet hij hammen, broden en wijn over de muren van de burcht. Verklikkers zijn echter overal: Aymons subversieve daad wordt aan Karel overgebriefd en de dissident wordt op het matje geroepen. Dank zij de bemiddeling van de wijze hertog van Beieren (die we ook in Gheraert van Viane al sussend hebben zien optreden) behoeft Aymon zijn vaderliefde niet met de dood te bekopen. Hij verlaat het leger (laisses 287-306). De verbondenheid met zijn zonen blijkt bij Aymon uiteindelijk sterker te zijn dan de trouw die hij de keizer verschuldigd is. | |
BesluitBij het lezen van Karelromans worden we telkens weer geconfronteerd met de sterke verbondenheid die de personages voelen met hun geslacht, met de familie waartoe zij behoren. Dit gevoel van verbondenheid leidt ertoe dat hele families de wapens opnemen om het onrecht te wreken dat één van de familieleden is aangedaan. Zo kunnen vetes generaties lang voortwoekeren. De middeleeuwse teksten laten tevens zien dat er verscheidene factoren zijn die een ridder ervan kunnen weerhouden zich volledig in te zetten voor de strijd die zijn familie voert. Het individualistisch opgaan in een liefdesrelatie is zo'n factor. Dit komt echter slechts bij uitzondering voor. Veel vaker zijn we getuigen van een conflict tussen de trouw aan de familie en de trouw aan de leenheer. In dergelijke gevallen blijkt de trouw aan de leenheer meestal minder sterk te zijn dan de trouw aan het geslacht.
Irene Spijker | |
[pagina 53]
| |
LiteratuuropgaveOver het belang van de familieband en de onderlinge solidariteit van verwanten handelen bijvoorbeeld Bloch 1939 (p. 191-207; Engelse vertaling p. 123-133) en De Combarieu du Grès 1979 (bd. 1, p. 101-112). Met betrekking tot de voetkus zie men Van Winter 1967 (p. 122-124) en, in verband met het verhaal over Girard de Vienne, Van Emden 1987. Over de rol van de vrouw en de liefde in de Karelepiek zie men de bijdrage van Van der Have in deze bundel. Aan het dilemma tussen trouw aan de familie en trouw aan de leenheer wordt aandacht geschonken in bijvoorbeeld De Combarieu du Grès 1979 (bd. 1, p. 178-179). Over dit dilemma in het verhaal over de vier Heemskinderen zie men Bender 1967 (p. 149-150) en Spijker 1990 (p. 177-181). De fragmenten van Gheraert van Viane zijn uitgegeven in Kalff 1886. In deze bijdrage is gekozen voor een nieuwe editie op basis van het handschrift. Een editie van de door Bertrand de Bar-sur-Aube gegeven versie van Girart de Vienne biedt Van Emden 1977. De bewaard gebleven Lorreinen-fragmenten zijn verspreid over verscheidene publikaties uitgegeven. De citaten in deze bijdrage zijn alle ontleend aan een fragment dat is uitgegeven in Overdiep 1939 (de tekstpresentatie is enigszins aangepast). Een overzicht van de inhoud van de gehele Lorreinen, dat grotendeels op reconstructie berust, is te vinden in Van der Have 1990. Garin le Loherain werd uitgegeven in Vallerie 1947. De tekst werd in hedendaags Frans vertaald door Guidot (1986). Een uitgave van De historie vanden vier Heemskinderen biedt Overdiep 1931. Renaut de Montauban wordt in deze bijdrage geciteerd naar de meest recente editie van de zogenoemde ‘traditionele’ versie: Thomas 1989. |
|