Briefwisseling en aantekeningen. Deel 2

740
Charles Bentinck aan Willem Bentinck

[B.M., Eg. 1728]

Nijenhuis, 9 oktober 1751

(Antwoord op Willems brieven van 1 en 4 oktober)¹⁾. Je viens d'abord à la négotiation de Groningue²⁾. Nous avons compté ici que la province de Hollande arretteroit la chose qui peut être à présent fort nécessaire et utile pour ceux en faveur desquels il y a eu des précautions prises; mais ce n'est pas notre cas. Par la dernière liquidation ou Staat van Egalisatie notre province a été assignée sur celle de Groningue pour une somme de 70 à 80 mille florins. Comment peut on exiger de nous de consentir à une nouvelle négociation sans qu'il soit question de nous faire payer ni donner aucune sureté pour cette somme? Nous sommes pour le moins aussi près de nos pièces que la Hollande et il semble qu'on ne cherche qu'à nous abimer. On sait nous envoyer les gens que mon-

1) Niet aanwezig.

2) Zie Bentinck II, nr. 732.

[p. 629]

sieur Hop³⁾ ne sait pas faire payer ailleurs et nous avons tort de demander ce qui nous revient. Monsieur de Palland⁴⁾ vous communiquera la lettre que monsieur de Huffel lui écrit aujourd'hui de ne consentir à la négotiation qu'en cas, que notre province soit aussi assurée du payement de la somme dont je viens de parler. Je me flatte, que le pensionnaire et vous nous soutiendrez dans cette juste demande; car si nous restons fermes avec vous, il ne faut pas, s'il vous plaît, que vous nous abandonniez dans l'occasion et celleci est fort pressante pour nous, car la mortalité⁵⁾ étant dans bien des endroits de la province aussi forte que jamais, nous serons l'année prochaine dans les plus grands embarras. Je vous prie même de communiquer tout cet article au pensionnaire. Il faut, que j'ajoute, que monsieur Iddekinge m'écrit que cette affaire (ou comme il s'exprime, tout ce que je vous écrit) a été projetté, fait et conclu du scu et de concert avec le Prince, la Princesse, le grand pensionnaire, le greffier, les ministres du conseil d'état, communiquativement avec les membres de LL.HH.PP. les plus entendus. Cependant, lorsque je suis parti de la Haye, le pensionaire étoit contre et on n'en avoit parlé à aucun député de notre province.

Vous me demandez mes réflexions sur ce papier signé par le Prince pour la prétendue, grâce de Lambrechts⁶⁾; je vous les envoye⁷⁾ comme je les écrit en lisant le papier. L'affaire de Pallardy étant finie il n'y a plus rien à faire. Mais s'il avoit suivi mon avis, il n'auroit jamais accepté qu'une déclaration formelle, car dans les tems, où nous sommes, je défie, qu'on puisse deviner quelles conséquences on tirera de ce qu'il se contente d'une déclaration foible comme elle l'est avec le changement, qu'on y a fourré. Et ce n'est pas une raison à brûle pourpoint à ménager un homme, que de dire, qu'il a offert de faire un faux serment et que je pourrois le perdre en me mettant moi-même et mon honneur entièrement à couvert.

Ce que j'en dis n'est pas, que j'eusse souhaité, qu'on poussât à bout Dronia, mais j'avoue, que je ne suis nullement persuadé, que Pallardy par cette déclaration soit entièrement à couvert de toutes

3) Johannes Hop? Zie ibidem, nr. 731 en Kalshoven, p. 112.

4) Frederik Willem Floris rijksvrijheer van Palland, lid van de Overijsselse ridderschap.

5) De veesterfte die reeds jarenlang het land teisterde. Zie de berichten in Ned. Jb. 1747 en Ned. Jb. 1751.

6) De commandant van Sluis in 1747 toen het zich aan de Fransen overgaf. Hij werd daarom van plichtsverzuim beschuldigd. Vergelijk Archives IV, I, p. 389, 482.

7) Volgen hierna.

[p. 630]

mauvaises réflexions. Il se peut très bien même, que le Prince sera le premier à les faire. Souvenez-vous comment il s'est conduit avec Pallardy depuis quatre ans et dans l'affaire de Lambrechts aussi.

1^e.	Op het request zelfs van den collonel Lambrechts staat te letten^8), dat het presenteeren van deselve hem aangeraaden is (op wiens instigatie kan ik niet seggen) naadat hij over de 22 maanden buyten acces bij de prevoost is geweest.
2^e.	Aangaande de commissarissen van den hoogen krijgsraad, in den jaare 1750 tot Sluijs geweest zijnde, is het zeer wonderlijk, dat die heeren oculaire inspectie gaan neemen drie jaaren nae het beleg en naedat de Fransen meer als anderhalf jaar de stad in handen hadden gehad en nog meer te verwonderen, dat zij tot die inspectie met haar neemen een ingenieur, die van de saak niets wist, in plaats van daartoe te vraagen den heer Sehender^9), die het beleg als ingenieur had bijgewoont. Was den hoogen krijgsraed dan bevreest om informatien te neemen van luijden, die in staat waren van die te geeven?
3^e.	Indien den collonel Lambrechts alles heeft versuijmt en nagelaten 't welk tot de defensie van die stad had behoren gedaen te werden en in 't generaal sig aan zeer verregaande en hoogst strafbare wandevoiren heeft schuldig gemaakt, moet men natuurlijk vraagen, dit zoo gestelt zijnde, waarom is hij dan 22 maanden gebleven zonder zijn verdiende straf te ondergaan ofte selfs sonder sententie?
4^e.	Ingeval de saaken door den collonel Lambrechts tot sijne defensie geallegeert (en die volgens het rapport van de voors. commissarissen mogelijk eenige reflexien zouden kunnen meriteeren) niet beletten, dat den voorn. collonel door den hoogen krijgsraad zoo hoogst strafbaar bevonden word; hoe kan denzelfde krijgsraed om dezelfde reflexien van advijs zijn, dat den collonel Lambrechts bij S.H. wel soude kunnen werden gepardonneert? Het schijnt, dat den hoogen krijgsraad het met haare commissarissen, nog met zigzelven niet eens is.

Den collonel Lambrechts zoude kunnen werden gepardonneert met een clausul van cassatie en bannissement en zulks naa een incarceratie van 22 maanden buijten acces, zelfs van zijn knegt om hem te dienen. Geen onaardige soort van pardon. Diegeene, die

8) Lees: lezen.

9) In Archives IV, I, p. 389 Zehender genoemd.

[p. 631]

zulke expressien bij malkander brengen, moeten al zoo weijnig verstand hebben van woorden als van saaken. Om over dit onbesonnen stuk niet wijdlopiger te spreeken, zal ik alleen tot slot seggen, dat indien het onder het oog komt van luijden, die eenig permis hebben van regt en voornamentlijk van militaire procedures, zij een klugtig idée zullen moeten hebben van een diergelijken krijgsraad en in de uijterste verwondering zijn van de naem van S.H. onder sulk een stuk te sien.