Briefwisseling en aantekeningen. Deel 2
(1976)–Willem Bentinck– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 587]
| |
kunnen aantreffen, neme ik ootmoedig de vrijheid mijn belangens bij deese aan U.Ex. op het nedrigste voor te dragen. De raffinadeurs in suiker hebben mij verzogt allerzeerst U.Ex. aanhoudende attentie en gunst voor hen te verzoeken. Het advies van de admiraliteit, bij welk de uitvoer van hun gerafineerde zuiker wel vrij gestelt, maar de aangeving van hun ruwe zuiker uit zeeGa naar voetnoot1) tegen 500 £ per vat bepaalt wordt, zou hun zaken niet van beter maar van erger natuur maken, omdat zij (schoon door een ongepermitteerde handel) hun vaten bij het inkomen de een door de ander geslagen nooit veel hoger gewoon zijn geweest te betalen, als groote 300 £, zoo dat deeze voorslag van tegen 500 £ rigoreus te betalenGa naar voetnoot2), wel tot voordeel van de admiraliteit, maar teffens tot te spoediger ondergang van alle de raffinaderijen dezer provincie strekken zouGa naar voetnoot3). Ik heb mij te minder aan hun verzoeke willen onttrekken, omdat ik, wetende, dat zij moeten geholpen worden, voorzag, indien dit bij H.H.M. niet geschiede, zulks alsdan door Staten van Holland zou geschieden moeten in de wegneming van de lasten op de waag of koolen of dergelijke tot merkelijk nadeel der gemeene middelen, die niet meer leiden kunnen, zoo zij niet dalen zullen beneden hun vorig rendementGa naar voetnoot4). U.Ex. neeme tegelijk toch gunstig aan de vernieuwing van mijn vorige en dikwerf herhaalde beede om aan mijn huis te willen denken bij de introductie van een nieuwe mamiantie omtrent de posterijen. Naar mijn geringe bevatting zal er in ijder stad eenig opzigt over de gesepareerde cantooren en hun conduites en verantwoording nodig bevonden worden, tot welk einde ik allerzeerst U.Ex. gunst voor mijn zoon verzoek, aan wien het opzigt over de collec- | |
[pagina 588]
| |
te thans toevertrout is en welke dus zeer voegzaam deeze post tegelijk zou kunnen waarnemen. Ik zou mij schamen dus aanhoudende te beedelen, maar ik bid U.Ex. te gedenken aan elf kinderen en hoeveel tot hun educatie nodig is. Mijn tweede zoon, die zeer ongelukkig door de Engelse ziekte een onderblijfseltie is gebleven, is nog maar veertien jaren en dus tot nog toe onbekwaam, maar indien U.Ex. mijn beede wilde toestaan, zou deeze post bij provisie aan de oudste gegeven, de allerwenschelijkste zaak wezen, die er ooit uit te denken was om deze ongelukkige jonge, die wegen zijn klijnheid en scheve beenen mij dodelijk verlegen maakt, wat ik er mede doen zal, met er tijd een eerlijk stuk brood te geven. U.Ex. zou er een chariteit aan doen, die mij meer dan ik zeggen kan, eeuwig zou verpligten. |
|