Briefwisseling en aantekeningen. Deel 2
(1976)–Willem Bentinck– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 261]
| |
Gorinchem, 31 december 1748Verandering van woonplaatsGa naar voetnoot1) kan nooit veranderen of verminderen mijne gevoelens van eerbied en hoogagting voor U.Hg., dog hetzelve beneemt mij egter de aangenaeme gelegentheid om mij in persoon te kwijten van mijn schuldige pligt bij den aanvang van dit nieuwe jaer, waarom ik hoop, dat U.Hg. niet mishagen sal de vrijheid, die bij deeze neem, van dien pligt in geschrifte af te leggen en in die hoope heb ik de eer van U.Hg. (Volgt een vleiende nieuwjaarswens). Door wijse en voorsigtige directie van U.Hg. heeft het groote werk des vredes dit jaer sijn gewenst accomplissement gekregen, zoodat wij nu gesegender tijd te verwagten hebben als voorheen te meer, dewijl de inwendige verdeeltheden, schoon se niet geheel cesseeren, egter evenwel kwijt sijn de inkankerende kwade gevolgen, die daaruit met reden te dugten waren, en met deze beklagelijke omstandigheden heeft deze stad niet weinig moeten worstelen. En doordien ik versekert ben, dat U.Hg. van alles ten vollen au fait sijt, zoo sal ik mij alleen borneeren met U. Hg. kortelijk te detailjeeren, wat alhier na het vertrek van H.Ed. Mog.Ga naar voetnoot2) gepasseert is. Dezelve de regering gecontinueert en uit naem van S.H.V.D. harmonie en eendragt op het ernstigste gerecommandeert hebbende, hebben voor haer vertrek eenige memorien van klagten, door burgers overgegeven, ter decisie van burgermeesterskamer overgelaten. Een van die memorien is alleen geweest het object van deliberatie en door drossaert en burgermeesteren getermineert en afgedaan. Den heer drossaertGa naar voetnoot3) naderhand begrijpende, dat hij sijn oogmerk gemist had, heeft tegen die resolutie, schoon se met sijn concurrentie en approbatie genomen is, een indecente aantekening laten doen, waertegen burgermeesteren met alle moderatie | |
[pagina 262]
| |
een contra-aantekening hebben gedaen en daerbij tegelijk aangetoont, hoe dat alle stads saken worden gedilaijeert en niets tot herstel van de vervalle stadfinantie voorgebragt of gearresteert, waerom sij voor posteriteit, om de gevolgen, die daer uit sullen resulteeren, sig gedisculpeert en onschuldig verklaart hebben. Den 26 deser is het den dag geweest van het maken van een nominatie van schepenen. Door den president dat collegie tot dat einde geconvoceert zijnde communiceert dezelve een missive van koning William de derde glorieuser gedagtenis van d.o 7 january 1688, waarbij S.M. gelast, dat in het vervolg door ider scheepen twee bisondere personen sullen benoemt en op de nominatie gebragt worden om voor te komen alle kuijperijen en dat ider even veel regt in het formeeren van een nominatie van veertien personen zoude hebben. Drie leden zijn ten volle bereit om te voldoen aan de intentie, dog vier andere om deselve illusoir te maken, souteneeren, dat deselve personen, die door voorzittende heeren genoemt waren, van haar ook konden genomineert worden. Bij welk ongehoort sentiment sij gepersisteert hebben en dus is een en deselve persoon twee, ja driemaal genoemt en een nominatie voor de dag gekomen, waar in plaats van veertien maar negen diverse personen staen. Dit heeft vervolgens aanleiding gegeven om aan S.H.V.D. van deeze discrepance kennis te geven, in hoope, dat er begrepen mag worden, dat ider veertien personenGa naar voetnoot4) moet nomineren, wanneer de vier opposanten door de meerderheid een nominatie na haer genoegen kunnen formeeren en dezelve met de nieuw aankomende schepenen ook na haar welgevallen een nominatie van een nieuwe burgermeester kunnen maken. Deeze missive is overhandigt aan den heer drossaert, die bij het retour van S.H.Ga naar voetnoot5) dezelve sal overhandigen en tegelijk sig informeeren wie met meij aanstaende in de Raad van Staten en toekomende november in de admiraliteit moet sessie nemen. Den dag om die heeren daertoe te despicieeren is wel gefixeert op den 2e januarij, wanneer ook een nominatie van de drostplaats zoude moeten gemaakt worden om aan H.Ed.G.Mog. over te geven even als den 21 february 1686 en den 14 july 1688 geschiet is, gelijk blijkt uit de resolutien van H.Ed.G.Mog.. Dog door de absentie van S.H.V.D. | |
[pagina 263]
| |
is goedgevonden om met het een en ander te supercedeeren totdat men desselfs goetvinden sal weten, waar na wij ons volkomen sullen gedragen. En doordien ik door de onverdiende gunst van S.H.V.D. begunstigt ben geworden met de ontfangersplaatsthol, zoo heb ik op die tijd mijne andere ampten ter dispositie van S.D.H. overgelaten, aan wien ik hebbe ter hand gestelt een lijst van het provenue van dezelve, bedragende mijn stadsontfangersplaats f. 655.3, de serviesmeesters plaats f. 700. - en weesmeesters plaats omtrent f. 40. - 's jaers, van welke stadsampten met het begin van het jaer gevoeglijkst de dispositie kan vallen. Indien derhalven daertoe inclinatie is, zoude het mij seer aangenaam sijn en soo er mogt geoordeelt worden, dat het beter was, dat zulks geschiede, als wij het geluk hebben een nieuwe drossaert te begroetenGa naar voetnoot6), dan is mij zulks tot een wet en mij sal noit iets aangenamer voorkomen, als allesints te voldoen aan de beveelen en intentie van S.H.V.D. Ondertussen bid en wensch ik Hg.H., dat deeze mijne vrijmoedigheid en dit gerelateerde U.Hg. niet onaangenaam mag sijn, die ik zoo hartelijk beveele in de bescherming des Allerhoogsten, als mijzelve in de gedurige gunste en vriendschap van U.Hg., terwijl ik met de diepste eerbied en submissie altoos sal betoonen te sijn - - - |
|