Briefwisseling en aantekeningen. Deel 2
(1976)–Willem Bentinck– Auteursrechtelijk beschermdNijmegen, 19 juli 1748Alsoo ik de eer gehad hebbe om aan de heer lieutenant-collonel van BalverenGa naar voetnoot1) eenige saken te suppediteren, rakende de constitutie van regeeringe, in specie die der stad Nijmegen, waar mede S.Hwg. vermeende U.H.Eg. eenige dienst te doen, soo bid ik op 't | |
[pagina 94]
| |
ootmoedigste, dat U.Hg. niet qualijk gelieve te nemen, (dat ik uw recommandatie bij de Prins inroep tot het verkrijgen van een of ander ambt. Ik heb vijfentwintig jaar daarnaar gestreefd, maar - hoewel mijn voorouders in de stadsregering zaten, onder andere Peter BeekmanGa naar voetnoot2), mijn grootvader, die burgemeester onder de vorige stadhouder was en na diens overlijden gedwongen werd om af te treden - dit is mij niet gelukt. Ik heb zestien jaren de functie van advocaat-fiscaal voor mijn vader waargenomen, in de hoop hem bij zijn overlijden op te volgen, maar het ‘Grote Cabael’ wil mij niet, zoals uit nevensgaande copie van een briefGa naar voetnoot3) aan president VosGa naar voetnoot4) blijkt). Nadat ik die missive geschreeven en afgesonden had, hebben de regeerende borgemeesteren op den 29 des gepasseerden maands junij getenteert mij te persuaderen om als fiscaal tegens eenige prinsgesinde over praetense begaane excessen te ageren en te procederen, maar ik hebbe sulx op een civiele wijze gedeclineert en mij geexcuseert. Soo ik nu in staat ben om U.Hg. gunst te verwerven, daar ik alle bedenkelijke devoiren toe aanwenden zal, zou mijn oogmerk zijn om bij S.H. een secretaris-plaats der stad Nijmegen te besolliciterenGa naar voetnoot5), waartoe ik vermeen de vereijste bequaamheeden te hebben. 't Tractement daarvan is circum circa drie hondert gulden en sou die bediening door mij onverhindert mijn practijq konne waargenomen worden. De regering dient mij niet, om dat er wijnig tractament bij is en ik een groote familie van agt kinderen en geen geld na proportie hebbe. Rakende mijne bequaamheeden, daaromtrent kan ik een certificaat van de magistraat deser stad produceren, hetwelke mij bij seeker geleegentheid is verleent; ook sal U.Hg. ten deezen opsigte gelieven te considereren, dat ik ruijm sestien jaaren havocaat-fiscaal van 't ampt van tussen Maas en Wael geweest ben en die functie nog actueel bedien om nu niet te melden, dat ik ook ruijm sestien jaaren advocaat-fiscaal in de Overbetuwe geweest ben, daar de heer Van RandwijckGa naar voetnoot6) amptman is, die mij ook jaaren met groote belofte | |
[pagina 95]
| |
heeft opgehouden; ik meen dien heer, die ordinair gewoon is te drinken de conditie van: eenmaal, alttijt, de D: haal de falscheyd. Den hemel geeft ten besten van dien heer, dat soo er geen propheten in sijn familie zijn, hij de eerste niet word. Soo dat ik hoope, dat U.Hg. aan mijn bequaamheid niet zal twijfelen, als ik maar soo gelukkig mag zijn, dat ik mij in U.Hg. gunst kan insinueren. Ik meene de constitutie van saken en personen hier seer wel te kennen en gelegentheijd te hebben om alle correspondentie en de inclinatien van de ingeseetenen te ontdecken. Ik hebbe de heer Van Balveren gesuppediteert de namen der tegenswoordige regenten en die der gemeensluijden en haare gesintheijd, mitsgaders opgegeven persoonen, die bequaame subjecten zijn om het getal der regenten en gemeensluijden te konnen suppleeren; alle personen, daar niemand iets sal weeten op te seggen en daar de borgerije ten hoogsten meede content zal zijn. Ook hebbe S.Hwg. gesonden een memorieGa naar voetnoot7), waarvan hier een weerkleedt neffens gaat. P.S. U.Hg. gelieve te weeten, dat er door 't overlijden van de heer Willem Pieck, een secretarisplaats vacant is en dat er door 't veranderen van de regering en de promotie daarinne nog wel een vacant soude konnen raaken. Soo U.Hg. in tijd en wijlen eenige opening van de regeering op Batavia gelieft te hebben, ik meene die al seer compleet te konnen geven. Mijne menigvuldige affaires en omstandigheeden, daar ik in ben, verhinderen mij, anders sou ik niet manqueren in persoon U.Hg. te komen opwagten om mijnen geringen dienst aan U.Hg. ootmoedig te offereren. Nadat ik deezen brief in gereedheijd had, kome ik soo in ervaring, dat tusschen den 17e en 18e des avonds, omtrent negen uren alhier geplundert is, 't huijs van eenen roomschgesinde boekverkoper Jan van Trier genaamt, die eerroerige en fameuse libellen, waarin S.D.H. gelijk ook andere welmeenende patriotten van 't vaderland op een schandelijke wijze worden getraduceert, heeft verkogt. Dewijl het gemeen hierover seer in beweging is geraakt hebben de heeren van 't sogenaamde groote Cabael haare huijsen de twee laatstgepasseerde nagten door militaire doen bewaren. |
|