Briefwisseling en aantekeningen. Deel 1

CCXCIV.
J.D. Acquet³⁾ aan W. Bentinck.

[B.M., Eg. 1745.]

3) Wij kennen slechts een Mr. Hendrik d'Acquet, in Jan. 1748 te Delft tot schepen aangesteld: Ned. Jaarboeken, 1748, blz. 12. Later in het jaar kwam deze in botsing met de meerderheid der veertigraden door wat als een eerroovend libel beschouwd werd; de gedeputeerden van de Stadhouder, de heeren Wassenaer, Katwijk en Pauw bemiddelden te zijnen gunste een verzoening: Bijdr. voor Vad. Gesch., III, V, blz. 382 vlg. Hij wordt daar H. Dacquet genoemd.

Delft, 16 Maart 1748.

Hoogh Edele Heer,

Seeckere Jocchem Brunij, hebbende een mooy burgerampje van bediende op den bieraccijs, soo gevaerlijck

[p. 392]

sieck, dat nae veel apparentie de straet niet weder gebruicken, maer al voor het eynd van dese maend verscheyden sal sijn, en door den U Hoogh. Edⁿ. wel bekenden Maeswijck huijden morgen daer over aengesproocken, hebbe geraden ten eersten nae de Burgem^r. Ingilbij¹⁾ (lees: te gaan) om een goed woord bij de h^r. Burgem^r. Van Bleiswijck²⁾ te doen, dog hebbe op de middag rapport bekomen dat de h^r. Burgem^r. Ingelbij onder de alder serieuste betuigingen van agting voor U Hoogh. Ed. verclaert hadde in 't persuaderen van de heeren daer toe seer grote swarigheden te voorsien, sonder dat uit dat rapport mij voorquam, dat sijn WelEdg. aengenomen hadde de heer Van Bleiswijck te sullen aenspreecken, maer inmiddels zelf bij de heer Van Bleiswijck geweest hebbende, declareerde sijn Weledg. mij ten eersten seer resolut reeds door desselfs koetsier aangesogt te sijn, nam echter op mijn vertoog van het plaisier, dat U Hoogh Ed. daer mede stond te geschieden en wat welmeenende correspondentie door den Heer van Huffel soo met U Hoogh Edⁿ. als Hoogh Ed^ns. heer broeder werd onderhouden, in soo favorable uitdruckingen oock mij waerts aen sig serieuselijck te sullen beraden, dat al veel redenen van succes vermeine te hebben.

Dewijl nu de begeving van de heer Burgem^r. Van Schuijlenburg³⁾ op die van de hr. Burgem^r. Van Bleiswijck is volgende, en tegen verwagting soude kunnen gebeuren, dat voormelde Brunij in dat geven⁴⁾ quam

1) Dirk Ingelbey, 1690-1748.

2) Dr. Abraham van Bleiswijck, 1686-1761, vader van de latere Raadpensionaris Pieter van Bleiswijck.

3) Mr. Willem van Schuylenburch, 1698-1755, achtereenvolgens 40-raad, weesmeester, schepen, schout, jongste burgemeester (1748), derde burgemeester, regeerend burgemeester enz. van Delft.

4) Bedoeld is: gedurende diens termijn van geven.

[p. 393]

te overlijden, vinde ick mij verpligt U Hoogh Ed. dit alles bekend te maecken, vooral dewijl nog tijd is om voor 't eind van dese maend door U Hoogh Ed. rescriptie gehonoreert te werden en te versoecken te mogen weten, of ingeval die Brunij ofte ijmant anders, een voor Maeswijck convenabel ampt hebbende, in dat geven mogte overlijden ofte pericliteren, den heer Burgem. Van Schuijlenburg oock uit U Hoogh Ed^ns. naem sal aenspreecken, waer op U Hoogh Ed^ns. ordres verwagtende......