Briefwisseling en aantekeningen. Deel 1
(1934)–Willem Bentinck– Auteursrecht onbekendCCLXXXVI.
| |
[pagina 383]
| |
kostwinnig was en ik een last hadde van ses kinderen en seer mishandelt was van mijn broer Gerrit, sijGa naar voetnoot1) tot antwoort gaf zij dat wel wist, en dat genen sij ope had, dat dat voor haar bode was, want dat de burgers gemakt hebben, dat de ampte nu niet verhuurt moge worde, maar dat se nu ter degen zoude worde here en ijoffrouwe, en datter (versta: als er) imand quam spreken om eenige bedienige, die haar toestemig had gegeven om de offisie te verkopen, dat se liever moffe en knoete uyt ander lande doen komen en gelt geven aen de sulke om haar burgerregt te kopen, als dat se aen sulke burgers its zou geven; datse ook haar melkwijff om weg heeft geyaagt, want die ook de zaak al had goet gekuurt, want als er geen melk anders te krijge was als bij sulke toestemmers als bovengemelt, zij haar bodens liever (melk) van Delfshaven zou late halen als bij sulke burgers, soo dat ik bedroeff na mijn huijs moest keren met quadaardighijt. En mijn heer De MeyGa naar voetnoot2) van verre al riep: ik kan u niet hulpen, eer dat hij mijn eens ter degen heeff hore spreken, toen ik ook daar aen huijs quam; en mijn heer SchoenhovenGa naar voetnoot3) vant zelfde. |
|