Briefwisseling en aantekeningen. Deel 1
(1934)–Willem Bentinck– Auteursrecht onbekendZutphen, 7 Febr. 1748.Hoogh Graaflijcke Excellentie, Nae het versenden van mijn voorige missive ben ick allereerst ontwaer geworden, dat den Heer van Rosendael in name van de AmbtsjonkerenGa naar voetnoot2) heeft kunnen goetvinden te ordonneren, dat bij het Loo een vildaers hutte soude worden geset, en dat den Scholte van Apeldoorn, aen wien de executie van dien gedemendeert was, om sijn | |
[pagina 368]
| |
vuijligheijt te doen manifesteren, die hutte aen het einde sijnes Doorl. Hoogheyts allées heeft geset, een geval dat waerlijck stout en abominabel is. Nu is het gevalligh dat de Heer Bernard Joost Verstege, dartiende en soo supernumerair Burgemeester van Zutphen, de swager van voorgemelte Scholten is en die, omdat hij sigh dickwijls bij sijnen swager te Apeldoorn onthout, bij het setten van die hutte wel light present sal zijn geweest; dat behalven dien supernumerairen Burgemeester de quade parthie heel seer is toegedaen geweest. Voor eenige dagen zijn van hier na den Hage vertrocken twe Burgemeesters van Hasselt, welkers familie soo seer aen de parthie van den Heer van Rosendael is verknoght geweest, dat sij niets buyten den selven deden en daer om oock heel wat yverigh tegens de goede saake zijn aengedaen geweest, schoon dat zij naderhant het selve met een resolutie om sijn Hoogheyt alles over te geven, hebben traghten goet te maken. Burgmr. Coeleman en den Generael Ontfanger Verstege, soo als ick hore, sullen ook eerst dages na den Hage vertrecken, soo dat die Heeren, door het een en ander geval wacker gemaeckt zijnde, sijn Doorl. Hoogheyt die zij voor eenige jaaren geen halff uyr buyten deze stadt ter occasie dat aldaer een Regiment voor sijn Hoogheyt exerceerde, wilden gaen opwaghten, nu na den Haage gaern willen volgen. |
|